ECLI:NL:RBNHO:2017:9774

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 november 2017
Publicatiedatum
22 november 2017
Zaaknummer
C/15/242859 / HA ZA 16-298
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vaststelling tekortkoming in nakoming en schadevergoeding wegens non-conformiteit van RM6 installaties

In deze civiele procedure vordert Westland Infra Netbeheer B.V. (hierna: Westland) dat de rechtbank vaststelt dat Schneider Electric The Netherlands B.V. (hierna: Schneider) tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen door non-conforme RM6 installaties te leveren. Westland stelt dat de installaties niet voldoen aan de door Schneider aangegeven levensduur van 30 jaar, aangezien er in de periode van 2002 tot 2012 kortsluitingen hebben plaatsgevonden in 14 van de 817 geleverde installaties. Schneider betwist de non-conformiteit en voert aan dat de kortsluitingen het gevolg zijn van alternatieve oorzaken, zoals onjuist onderhoud en installatie door Westland zelf. De rechtbank oordeelt dat Westland haar vorderingen niet voldoende heeft onderbouwd en dat de door Schneider aangevoerde alternatieve oorzaken voor de lekkages even plausibel zijn. Hierdoor wordt de vordering van Westland afgewezen. Westland wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 10.325,00, en moet ook een bedrag van € 2.000,00 aan Schneider vergoeden voor kosten in het kader van een incidentele vordering. Het vonnis is gewezen op 22 november 2017.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling privaatrecht
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/242859 / HA ZA 16-298
Vonnis van 22 november 2017
bij vervroeging
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WESTLAND INFRA NETBEHEER B.V.,
gevestigd te Poeldijk,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaten mr. R.C. Berg en mr. N.L.L.M.C. Jans te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SCHNEIDER ELECTRIC THE NETHERLANDS B.V.,
gevestigd te Hoofddorp,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaten mr. I.S. Oosterhoff en mr. H. Prins te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Westland en Schneider genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 24 mei 2017
  • het proces-verbaal van comparitie van 2 november 2017.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Westland is een netwerkbeheerder. Tot haar afnemers behoren onder andere veel tuindersbedrijven in het Westland.
2.2.
RM6 installaties zijn schakel- en zekeringsinstallaties met een maximaal spanningsniveau van 24 kV en die worden gebruikt in onderstations in elektriciteitsnetwerken (de zogenoemde elektriciteitshuisjes). De RM6 installatie dient onder meer om de elektriciteitsnetten en de installaties die daarvan deel uitmaken te beschermen tegen overbelasting en kortsluiting.
2.3.
Schneider is fabrikant en leverancier van genoemde RM6 installaties en heeft in de periode van 1988 tot 2012 circa 817 RM6 installaties verkocht en geleverd aan Westland (of aan haar rechtsvoorgangers).
2.4.
In de periode van 2002 tot 2012 hebben zich in 14 van de RM6 installaties van Westland kortsluitingen voorgedaan. In 6 van de gevallen heeft Westland een incidentenrapportage laten opstellen door KEMA. Van de overige kortsluitingen zijn uitsluitend interne rapportages opgesteld.
2.5.
Bij brief van 7 november 2011 heeft Westland Schneider aansprakelijk gesteld voor alle kosten die Westland zal moeten maken in verband met het voortijdig (preventief) vervangen van de RM6-installaties en voor alle kosten die samenhangen met het verhelpen van storingen. Schneider heeft iedere aansprakelijkheid van de hand gewezen.

3.Het geschil

3.1.
Westland vordert dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1. vast zal stellen dat Schneider is tekort geschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens Westland door de RM6 iinstallaties met de in de dagvaarding beschreven inherente (onaanvaardbare risico’s op) gebreken te leveren;
2. Schneider zal veroordelen om te betalen aan Westland een bedrag van
€ 2.941.165,- ter zake van thans begrootbare schade, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te verhogen met wettelijke rente (art. 6:119 BW) vanaf 10 augustus 2015, althans een in goede justitie te bepalen rente;
3. Schneider zal veroordelen c.q. zal bevelen om aan Westland de toekomstige schade te vergoeden inzake de vervanging van RM6 installaties van de derde generatie (waarbij drukmeters zijn of worden ingebouwd), wanneer de SF6 metingen van de RM6 installaties uitwijzen dat dit noodzakelijk is, welke toekomstige schade is op te maken bij staat;
4. Schneider zal veroordelen om te betalen aan Westland een bedrag van
€ 6.775,00 inzake de door haar gemaakte buitengerechtelijke kosten ex artikel 6:96 BW;
5. Schneider zal veroordelen tot betaling aan Westland van alle kosten van deze procedure.
3.2.
Schneider voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het meest verstrekkende verweer van Schneider is dat Westland niet-ontvankelijk verklaard moet worden in haar vorderingen omdat het, als gevolg van overnames en afsplitsingen binnen Westland, onduidelijk is of alle circa 817 RM 6 installaties waarop Westland haar vorderingen baseert aan (het huidige) Westland zijn geleverd en of zij ter zake van de gestelde gebreken een vorderingsrecht heeft.
De rechtbank ziet aanleiding op dit verweer eerst later in de beoordeling terug te komen.
4.2.
Westland heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat Schneider toerekenbaar te kort geschoten is in het nakomen van haar verplichtingen uit de sub 2.3 genoemde overeenkomsten. Zij heeft gesteld dat de circa 817 RM6 installaties, die Schneider in de jaren 1988 tot 2012 aan haar geleverd heeft, niet voldoen aan hetgeen Westland op basis van de door Schneider verstrekte informatie omtrent de levensduur van die installaties mocht verwachten. Zij heeft aangevoerd dat Schneider heeft toegezegd dat de installaties een levensduur zouden hebben van 30 jaar, terwijl gebleken is dat bij de installaties ruimschoots vóór het einde van die toegezegde levensduur een onaanvaardbaar risico op kortsluiting optreedt.
Westland heeft erop gewezen dat dergelijke kortsluitingen zich in 14 van haar RM6 installaties in de periode 2002 tot 2012 hebben voorgedaan en dat uit de onderzoeken die naar aanleiding van die kortsluitingen hebben plaatsgevonden (onder andere door KEMA en door Schneider zelf) is gebleken dat deze kortsluitingen het gevolg zijn van het weglekken van het isolerende zwavelhexafluoride gas (hierna: SF6 gas) uit de installaties en de aanzienlijke technische degeneratie van die installaties. Westland heeft voorts gewezen op een gezamenlijk onderzoek van haar en Schneider dat in oktober 2011 heeft plaatsgevonden en waarbij een steekproef van 16 RM6 installaties is onderzocht. Uit dit onderzoek bleek dat van deze 16 installaties 5 installaties onvoldoende SF6 gas bevatten en dat 2 installaties zich in de gevarenzone bevonden omdat de druk van het aanwezige SF6 gas onwenselijk laag was. Verder heeft Westland aangevoerd dat uit drukmetingen die zijzelf heeft uitgevoerd tot en met mei 2011 bleek dat van een testpopulatie van 41 installaties van de 2e generatie (1987-1999) die op aanraden van Schneider waren voorzien van een drukmeter, bij 15 van die RM6 installaties de gemeten gasdruk van het SF 6 gas in de tank onder de absolute ondergrens van 1,04 bar zat. Deze installaties moesten daarom onmiddellijk uit bedrijf genomen worden.
4.3.
Daarnaast heeft Westland betoogd dat na de gezamenlijke steekproef van Westland en Schneider KEMA in 2013/2014 onderzoeken heeft verricht aan 30 installaties van de 1e generatie (1983-1987) RM6 installaties, welke installaties in het kader van het Monitoring- en Vervangingsprogramma preventief waren vervangen, en dat 7 van deze installaties grote en meervoudige lekkages van SF6 gas bleken te vertonen en direct vervangen hadden moeten worden als dit niet reeds preventief gebeurd was.
4.4.
Vervolgens heeft Westland geconcludeerd dat op grond van de aangehaalde onderzoeken en de kortsluitingen onomstotelijk vaststaat dat grote delen van de resterende populatie installaties een onmiddellijk veiligheidsrisico opleveren. Zij heeft benadrukt dat Schneider ook heeft erkend dat de RM6 installaties van Westland in zeer slechte conditie zijn en heeft laten weten dat zij niet voor het juist en veilig functioneren van die installaties kan instaan. Aangezien Schneider RM6 installaties had moeten leveren die geen onaanvaardbare risico’s in zich dragen op kortsluiting vóór het verstrijken van hun toegezegde levensduur, staat de tekortkoming van Schneider vast, aldus Westland. Westland heeft verder benadrukt dat uit de bevindingen, de kortsluitingen en de rapporten blijkt dat tenminste een zo groot aantal van de door Schneider aan haar geleverde installaties gebrekkig/non-conform was omdat de installaties niet de toegezegde levensduur van 30 jaar bij normaal gebruik zouden halen, dat Westland genoodzaakt was om het zogenaamde Monitoring- en Vervangingsprogramma op te zetten om verdere kortsluitingen en ongelukken te voorkomen. Westland heeft toegelicht dat in het kader van dit Monitoring- en Vervangingsprogramma, dat is opgezet in verband met de op haar rustende schadebeperkingsplicht, de circa 300 installaties van de 1e en 2e generatie zijn vervangen. De overige circa 500 installaties van de 3e generatie (van na 1999) zijn van een manometer voorzien waarmee de druk van die installaties kan worden gemonitord. Zodra de druk onder een kritisch niveau komt zullen de installaties alsnog worden vervangen. Tot slot heeft Westland aan haar stellingen verbonden dat Schneider gehouden is de schade, die zij als gevolg van de tekortkoming van Schneider heeft geleden en nog zal lijden, te vergoeden.
4.5.
Schneider heeft weersproken dat zij aan Westland non-conforme installaties heeft geleverd . Zij heeft aangevoerd dat zij weliswaar heeft erkend dat de installaties van Westland voor een aanzienlijk deel in slechte staat verkeren c.q. verkeerden, omdat de installaties lekkages van SF6 gas vertoonden, maar heeft benadrukt dat de oorzaak van die lekkages niet is komen vast te staan. Daarbij heeft zij er op gewezen dat uit de overgelegde rapportages niet blijkt dat zij non-conforme installaties heeft geleverd aangezien in geen van de (KEMA)rapportages is vermeld dat de lekkages het gevolg zijn van een fabricagefout en dat daarin voor de verschillende onderzochte kortsluitingen ook niet één en dezelfde oorzaak wordt aangewezen. Ten aanzien van de door Westland gestelde erkenning door Schneider dat zij niet voor het juist en veilig functioneren van de RM6 installaties kan instaan, heeft zij benadrukt dat zij heeft laten weten dat zij niet voor het juist en veilig functioneren van de machines kan instaan indien de machines niet naar behoren worden geïnstalleerd en onderhouden. Schneiderheeft tot haar verweer aangevoerd dat zij de RM6 installaties behalve aan Westland ook nog aan netbeheerder Stedin en aan diverse andere industriële bedrijven in Nederland heeft geleverd maar dat zij klachten als van Westland nooit eerder heeft ontvangen. Als dit anders zou zijn, had zij zeker actie ondernomen teneinde te voorkomen dat haar reputatie beschadigd zou raken. In dit verband heeft zij benadrukt dat de ene klacht van Stedin waarmee Westland haar stelling nader wil onderbouwen een klacht betreft die door Stedin nooit bij Schneider is gemeld en dat zij aan Stedin circa 2000 RM6 installaties heeft geleverd. Verder heeft zij in dit verband verklaard dat zij veel RM6 installaties levert aan bedrijven op de Belgische markt en ook uit België nooit vergelijkbare klachten heeft ontvangen.
4.6.
Schneider heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat voor de bij Westland geconstateerde lekkages meerdere alternatieve oorzaken denkbaar zijn. Zij heeft verklaard dat uit de rapportages en uit haar eigen onderzoek naar voren komt dat de installaties door Westland mogelijk niet in alle gevallen zijn gemonteerd conform de daarvoor geldende installatievoorschriften. Dit blijkt onder meer uit de omstandigheid dat in de KEMA- rapportages wordt vermeld dat bij de onderzochte installaties de montage van de kabels op verschillende wijze heeft plaatsgevonden. Ook blijkt uit de overgelegde informatie dat Westland eenmaal geïnstalleerde machines af en toe verplaatst heeft naar andere locaties, waarbij het risico bestaat dat de machines tijdens het verplaatsen beschadigd zijn en dat mogelijk de hermontage van de installatie niet altijd even zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Daarnaast is gebleken dat Westland niet (in alle gevallen) de fundering van de elektriciteitshuisjes waarin de RM6 installaties zich bevinden aan (de staat van) de ondergrond heeft aangepast, terwijl veel van de elektriciteitshuisjes van Westland zijn gebouwd op zand- dan wel kleigrond en daarmee aan mogelijke verzakking onderhevig zijn. Indien zo’n verzakking zich voordoet bestaat het gevaar dat er een te grote trekkracht ontstaat op de kabels en de aansluiting van de kabels op de installatie. Ook is gebleken dat Westland geen gebruik heeft gemaakt van kabelkelders voor het opvangen van de kabels terwijl dit wel is voorgeschreven. Tot slot volgt uit de rapportages en de eigen mededelingen van Westland dat zij onvoldoende onderhoud pleegt aan de installaties. Zo is in meerdere KEMArapporten vermeld dat onderhoud zelden plaatsvond en dat de installaties niet regelmatig visueel werden geïnspecteerd. Verder heeft Westland zelf betoogd dat de installaties onderhoudsvrij zouden zijn, omdat de tanks ‘sealed for life’ zijn en onderhoud niet mogelijk is. De term sealed for life betekent echter dat de tank waarin alle kwetsbare delen van de installatie die onder spanning komen zich bevinden zodanig gesealed is dat deze niet te openen is voor onderhoud of bijvullen van het SF6 gas maar tot het einde van de levensduur van de machine gesloten dient te blijven. Dit betekent echter niet dat de installatie als geheel geen onderhoud nodig heeft. Zo kan bij regelmatige visuele inspectie in ieder geval worden zekergesteld dat er geen water of vuil bij de installatie kan komen, dat er geen roestvorming optreedt en dat de aansluiting van de kabels op de installatie nog voldoet aan de daarvoor geldende eisen en nog voldoende veilig is. Tenslotte kan bij visuele inspectie, als de installatie is voorzien van een drukmeter, worden gecontroleerd of de druk van het aanwezige SF6 gas nog voldoende is om een veilige werking van de machine te waarborgen.
Schneider heeft gesteld dat bij gebrekkig onderhoud van de installaties de verwachte levensduur van die installaties niet wordt gehaald.
4.7.
Schneider heeft benadrukt dat KEMA in niet meer dan 6 van de 14 kortsluitingen in opdracht van Westland een incidentrapportage heeft opgesteld (te weten voor de kortsluitingen 1 t/m 5 en nummer 7, welke kortsluitingen hebben plaatsgevonden tussen 3 juli 2002 en 26 februari 2007) en dat uit die incidentrapportages blijkt dat er niet één en dezelfde oorzaak voor de verschillende kortsluitingen wordt genoemd. Schneider heeft hier nog aan toegevoegd dat bij de KEMA rapporten wel een kanttekening geplaatst moet worden omdat het erop lijkt dat KEMA in een aantal gevallen teveel lijkt te zijn uitgegaan van mededelingen van Westland over bijvoorbeeld de wijze van montage van de installatie, zonder zelf te controleren of die mededelingen juist waren en er zelf een onafhankelijk oordeel over te vormen. Ook lijkt zij veelal voort te borduren op eigen eerdere bevindingen zonder te controleren of die eerdere bevindingen nog juist zijn.
4.8.
Schneider heeft tenslotte betoogd dat de rapportages/onderzoeken waarop Westland heeft gewezen niet de conclusie rechtvaardigen dat zij non-conforme installaties heeft geleverd. Slechts in één van de interne storingsrapporten, opgemaakt door Westland zelf naar aanleiding van de kortsluiting op 3 juli 2002, is op het formulier als oorzaak “fabricagefout” aangekruist. Die constatering is in dat rapport echter niet nader toegelicht of onderbouwd en komt ook niet terug in het later met betrekking tot ditzelfde incident opgestelde KEMArapport. Schneider heeft voorts benadrukt dat de steekproeven niet een willekeurige groep installaties betroffen maar dat het veelal oudere machines waren en dat het in het geval van de onderzoeken door KEMA in 2013/2014 bovendien ging om machines van de 1e en 2e generatie die reeds preventief waren vervangen. Om die redenen vormen de onderzoeksresultaten geen aanwijzing voor de toestand van de gehele populatie machines.
4.9.
De rechtbank overweegt als volgt. Westland heeft haar stelling dat Schneider non-conforme installaties heeft geleverd, niet ondersteund met enig stuk waarin van een fabricagefout door Schneider wordt gesproken. De enkele vermelding van een fabricagefout in een intern rapport van Westland naar aanleiding van één van de kortsluitingen is daarvoor onvoldoende, nu dit een eigen constatering betreft van een medewerker van Westland die deze constatering niet verder heeft onderbouwd, terwijl deze ook niet twordt ondersteund door een conclusie uit een onafhankelijk onderzoek van een externe organisatie als bijvoorbeeld KEMA. Westland heeft zich voor de gestelde wanprestatie van Schneider uitsluitend gebaseerd op de vaststelling dat een aantal RM6 installaties meer dan de toegestane hoeveelheid SF6 gas heeft gelekt vóór het bereiken van de toegezegde levensduur van 30 jaar. Aan die enkele vaststelling verbindt zij de conclusie dat er al ten tijde van de aflevering van de installaties door Schneider aan Westland sprake moet zijn geweest van fabricagefouten die meebrachten dat de installaties voortijdig zouden gaan falen.
4.10.
De rechtbank is evenwel van oordeel dat de door Schneider aangevoerde alternatieve oorzaken voor het ontstaan van de lekkages niet minder plausibel zijn. Daarbij is niet zonder belang dat Westland onweersproken heeft gelaten dat Schneider, naast de leveranties aan Westland, vele RM6 installaties heeft geleverd aan netbeheerders/bedrijven in Nederland en in België en dat vergelijkbare klachten als die van Westland haar, Schneider, niet bekend zijn. Verwezen wordt ook naar de inhoud van de KEMA-rapporten, waarin geen fabricagefout wordt genoemd maar wel wordt vermeld dat de installaties zelden werden onderhouden, en naar de ter zitting door Schneider getoonde uitvergrote foto, onderdeel van productie 36 (pagina 17) waarop is te zien dat bij die installatie een aantal kabels uit de vloer omhoog komt terwijl andere kabels, in strijd met de geldende montagevoorschriften, los hangend onder de installatie door naar de achterwand zijn geleid en daar met kabelklemmen zijn vastgezet. Dit laat tenminste twijfel bestaan over de vraag of Westland in alle gevallen de montagevoorschriften voor de RM6 installaties naar behoren heeft opgevolgd.
4.11.
De rechtbank is van oordeel dat het op de weg van Westland had gelegen het gemotiveerde verweer van Schneider, dat alternatieve oorzaken heel wel aan de vastgestelde lekkages ten grondslag kunnen liggen, te ontzenuwen, temeer nu het door haar zelf ontwikkelde betoog niet meer inhoudt dan dat het in de toedracht van de zaak besloten ligt dat Schneider wanprestatie heeft gepleegd, zonder die gestelde wanprestatie met enig concreet bewijs van een specifieke fabricagefout te ondersteunen. Westland heeft dit nagelaten. . Ook bij gelegenheid van de comparitie van partijen op 2 november 2017 heeft zij het verweer onvoldoende weersproken gelaten en daardoor niet ontmanteld.
4.12.
Een en ander voert tot de slotsom dat hetgeen Westland aan haar vorderingen ten grondslag heeft gelegd tegenover betwisting onvoldoende met relevante feitelijke stellingen is onderbouwd en dat die vorderingen daarom moeten worden afgewezen. Om die reden is er ook geen aanleiding Westland thans nog tot nadere bewijslevering toe te laten, teminder waar zij ook in het incident uitvoerig aan het woord is geweest.
4.13.
Bij deze uitkomst heeft Schneider geen belang meer bij nadere bespreking van het door haar opgeworpen niet-ontvankelijkheidsverweer.
4.14.
Westland wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van deze procedure tot op heden aan de zijde van Schneider begroot op :
griffierecht € 3.903,00
salaris advocaat € 6.422,00( 2 punten à € 3.211,00)
totaal € 10.325,00
4.15.
Door Schneider is nog gevorderd dat Westland wordt veroordeeld aan haar de kosten te voldoen die Schneider in het kader van de incidentele vordering heeft voldaan aan Westland voor het verkrijgen van de documenten. De rechtbank overweegt hieromtrent dat zij aanleiding ziet deze vordering van Schneider toe te wijzen, voor zover deze ziet op het bedrag dat Schneider op basis van het incidentele vonnis van 1 februari 2017 van deze rechtbank bij vooruitbetaling aan Westland heeft moeten voldoen, nu Westland in de hoofdzaak geheel in het ongelijk gesteld wordt. Dit leidt tot de beslissing als hierna te vermelden.
4.16.
De gevorderde veroordeling tot betaling van de nakosten is toewijsbaar, voor zover deze kosten reeds thans kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen als na te melden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt Westland in de kosten van deze procedure tot op heden aan de zijde van Schneider begroot op € 10.325,00;
5.3.
veroordeelt Westland aan Schneider te vergoeden een bedrag van € 2.000,-- (tweeduizend euro) ter zake van de door Schneider uit hoofde van het incidentele vonnis van 1 februari 2017 van deze rechtbank aan Westland betaalde vergoeding voor de te ontvangen documenten;
5.4.
verklaart dit vonnis ten aanzien van de proceskostenveroordeling en de in 5.3. bepaalde vergoeding uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
veroordeelt Westland in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 131,-- aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met een bedrag van € 68,-- aan salaris advocaat, indien betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en Westland niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.S. Röell, mr. A.H. Schotman en mr. D.P. Ruitinga en in het openbaar uitgesproken op 22 november 2017. [1]

Voetnoten

1.type: 1155