ECLI:NL:RBNHO:2017:9755

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 mei 2017
Publicatiedatum
21 november 2017
Zaaknummer
C/15/229184 / HA ZA 15-479
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over schadeposten als gevolg van spaaklopen overeenkomst projectontwikkeling

In deze zaak, die zich afspeelt in het civiele recht, betreft het een geschil tussen Joseph B.V. en Préferent Projectontwikkeling B.V. over schadeposten die voortvloeien uit een samenwerkingsovereenkomst voor de (her)ontwikkeling van de voormalige City Bioscoop in IJmuiden. De rechtbank Noord-Holland heeft op 24 mei 2017 een tussenvonnis gewezen waarin een bewijsopdracht is gegeven aan Joseph B.V. om aan te tonen dat A.J.D. City eind 2010 financieel in staat was om de beoogde ontwikkeling te realiseren en dat zij niet tot realisatie is overgegaan omdat Préferent c.s. dit verhinderden. De rechtbank heeft ook de verdere beoordeling van de zaak aangehouden tot de bewijslevering. In het eindvonnis van 27 september 2017 zijn de vorderingen in conventie afgewezen, terwijl de vordering in reconventie tot opheffing van beslag is toegewezen. De zaak heeft een complexe achtergrond, waarbij eerdere vonnissen en een hoger beroep een rol hebben gespeeld. De rechtbank heeft de partijen opgedragen om bewijsstukken en getuigen te leveren, en heeft de zaak naar de rol verwezen voor verdere behandeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling privaatrecht
Zittingsplaats Haarlem
Vonnis van 24 mei 2017
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/15/229184 / HA ZA 15-479 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
JOSEPH B.V.,
gevestigd te Velsen,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. S.A.B. Boer te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PRÉFERENT PROJECTONTWIKKELING B.V.,
gevestigd en kantoor houdende te Velserbroek,
2. de stichting
STICHTING PRÉ WONEN,
gevestigd te Haarlem, kantoor houdende te Velserbroek,
gedaagden in conventie,
eiseressen in reconventie,
advocaat mr. H.J. van der Hauw te Velsen-Zuid,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/15/240096 / HA ZA 16-134 van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PRÉFERENT PROJECTONTWIKKELING B.V.,
2. de stichting
STICHTING PRÉ WONEN,
beiden statutair gevestigd te Haarlem,
eiseressen,
advocaat mr. H.J. van der Hauw te Velsen-Zuid,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
JOSEPH B.V.,
statutair gevestigd te Velsen, kantoor houdende te IJmuiden,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
A.J.D. CITY B.V.,
statutair gevestigd te Velsen, kantoor houdende te IJmuiden,
gedaagden,
advocaat mr. S.A.B. Boer te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Joseph, Préferent c.s. en A.J.D. City genoemd worden.

1.De procedure in de zaak 15-479

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 2 december 2015
  • het proces-verbaal van comparitie van 7 april 2017.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De procedure in de zaak 16-134

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 29 juni 2016
  • het proces-verbaal van comparitie van 7 april 2017.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

in de beide procedures

3.1.
Préferent c.s. en A.J.D. City hebben in 2007 afspraken gemaakt om te komen tot een gezamenlijke (her)ontwikkeling van de voormalige City Bioscoop (hierna: het pand) aan de Kennemerlaan te IJmuiden. In het kader van deze samenwerking zouden Préferent c.s. de bovenverdieping van het pand ontwikkelen tot acht seniorenwoningen en zou A.J.D. City de begane grond en de kelder van het pand ontwikkelen tot winkelruimte en opslagruimte. Eveneens in het kader hiervan heeft A.J.D. City tegen betaling van een koopsom van € 340.000,- het deel van het pand waar de door Préferent c.s. te ontwikkelen woningen zouden komen aan Préferent c.s. overgedragen.
3.2.
De samenwerking is in 2010 geëindigd, hetgeen tussen partijen tot een gerechtelijke procedure heeft geleid. Bij vonnis van 11 december 2013 heeft de rechtbank - kort gezegd - geoordeeld dat Préferent c.s. tekort geschoten zijn in de nakoming van hun verplichtingen uit de samenwerkingsovereenkomst en deze op grond daarvan ontbonden. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat de kans dat A.J.D. City schade heeft geleden voldoende aannemelijk is en heeft de zaak verwezen naar de schadestaatprocedure.
3.3.
Préferent c.s. hebben tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld In zijn arrest van 2 juni 2015 heeft het hof het vonnis vernietigd voor zover de vordering tot terug levering van het aan Pré Wonen overgedragen deel van het pand daarin is afgewezen. Opnieuw rechtdoende heeft het hof A.J.D. City veroordeeld om binnen tien dagen na betekening van het arrest op eerste verzoek van Préferent c.s., haar medewerking te verlenen aan de teruglevering van het aandeel van Pré Wonen in het pand tegen terugbetaling van de koopsom van € 340.000,- op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag dat A.J.D. City met deze veroordeling in gebreke mocht blijven met een maximum van € 500.000,-.
3.4.
Ondanks betekening van het arrest op 5 juni 2015 heeft A.J.D. City tot op heden niet haar medewerking verleend aan het terug leveren van de eigendom van het appartementsrecht aan haar tegen terugbetaling van de koopsom van € 340.000,-.
3.5.
A.J.D. City heeft in kort geding veroordeling van Pré Wonen gevorderd om het appartementsrecht aan haar terug te leveren, met verrekening van de verschuldigde koopsom met de schadeclaim. De voorzieningenrechter heeft op 16 juni 2015 A.J.D. City niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering aangezien zij naast Pré Wonen niet tevens Preferent in het kort geding had betrokken.
De voorzieningenrechter heeft daarbij ten overvloede overwogen dat indien A.J.D. City wel ontvankelijk was geweest, de vordering zou zijn afgewezen aangezien A.J.D. City de door haar gepretendeerde schadeclaim op Préferent c.s. onvoldoende had onderbouwd.
3.6.
A.J.D. City heeft in de onderhavige schadestaatprocedure incidenteel gevorderd dat Préferent c.s. bij wijze van voorlopige voorziening zouden worden veroordeeld om aan haar bij wijze van voorschot een bedrag van € 340.000,- te voldoen, te vermeerderen met rente. Deze vordering is op 7 oktober 2015 afgewezen
3.7.
A.J.D. City heeft haar schadeclaim op Préferent c.s. op 15 december 2015 bij notariële akte gecedeerd aan Joseph. Op de rol van 9 maart 2016 heeft Joseph in de schadestaatprocedure de rechtbank verzocht haar toestemming te verlenen zich in de plaats te stellen van A.J.D. City als procespartij. Dit verzoek is gehonoreerd.
3.8.
Préferent c.s. hebben op 17 december 2015, uit hoofde van het arrest van 2 juni 2015, executoriaal derdenbeslag doen leggen onder Joseph ten laste van A.J.D. City tot verhaal van de reeds verbeurde en nog te verbeuren dwangsommen en gemaakte betekeningskosten.
3.9.
In haar derde-verklaring van 7 januari 2016 heeft Joseph als derde-beslagene Préferent c.s. meegedeeld dat er tussen haar en A.J.D. City geen enkele rechtsverhouding bestaat of bestaan heeft uit hoofde waarvan zij op het tijdstip van het beslag nog iets van A.J.D. City had te vorderen, te vorderen heeft of nog te vorderen zal krijgen.
3.10.
Préferent c.s. hebben op 23 februari 2016 een verklaringsprocedure aanhangig gemaakt tegen Joseph waarbij incidenteel overlegging van de originele cessie-akte alsmede de (e-mail)correspondentie tussen Joseph en A.J.D. City voorafgaand aan de totstandkoming van de cessie en de bankafschriften van de door A.J.D. City en Joseph aangehouden bankrekeningen over de periode van 14 tot en met 18 december 2015 hebben gevorderd.
Die vordering is bij vonnis van 4 mei 2016 afgewezen.

4.Het geschil

in de zaak 15-479
in conventie en in reconventie
4.1.
Joseph vordert in conventie samengevat - na vermindering van eis veroordeling van Préferent c.s. tot betaling van een schadevergoeding van € 1.501.423,- en een bedrag van € 16.940,-, in verband met het opstellen van de schadestaat, alsmede tot betaling van de beslagkosten ad € 1.274,25, een en ander te vermeerderen met rente en met veroordeling van Préferent c.s. in de kosten van deze proceudre, eveneens vermeerderd met rente.
4.2.
Préferent c.s. voeren verweer. In reconventie vorderen zij primair dat A.J.D. City (thans Joseph) wordt veroordeeld de op 17 juli 2015 ten laste van Préferent c.s. gelegde beslagen op onroerende zaken van Préferent c.s. op te heffen, op straffe van een dwangsom en subsidiair dat de rechtbank de gelegde beslagen opheft.
4.3.
Joseph voert verweer.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in de zaak 16-134
4.5.
Préferent c.s. vorderen samengevat - een verklaring voor recht dat de door Joseph afgelegde verklaring (hiervoor onder 3.8 weergegeven) onjuist is en veroordeling van Joseph tot het doen van een gerechtelijke verklaring van de vordering(en) en zaken die door het bij exploit van 17 december 2015 ten laste van A.J.D. City onder haar gelegde beslag zijn getroffen. Voorts vorderen zij dat Joseph wordt veroordeeld tot betaling aan de deurwaarder van hetgeen volgens de vaststelling door de rechtbank onder het beslag valt. Een en ander op straffe van een dwangsom en met veroordeling van Joseph in de kosten van deze procedure te vermeerderen met beslagkosten, nakosten en rente.
4.6.
Bij gelegenheid van de comparitie van partijen hebben Préferent c.s. de rechtbank nogmaals verzocht om Joseph en A.J.D. City te veroordelen om inzage te verschaffen in de volledige cessie-akte.
4.7.
Joseph en A.J.D. City voeren verweer.
4.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in de zaak 15-479
in conventie
5.1.
In de schadestaatprocedure vordert Joseph, aan wie de betreffende schadeclaim van A.J.D. City gecedeerd is, dat Préferent c.s. worden veroordeeld tot betaling van de door A.J.D. City geleden en nog te lijden schade als gevolg van de tekortkoming van Préferent c.s. bij de uitvoering van haar verplichtingen uit hoofde van de samenwerkingsovereenkomst. Joseph stelt dat de schade bestaat uit:
  • huurderving te vermeerderen met renteverlies over de huurinkomsten die door A.J.D. City zouden zijn gerealiseerd als het winkelpand zou zijn ontwikkeld,
  • schade als gevolg van de waardedaling van het terug te leveren appartement (welke waardedaling volgens Joseph circa € 220.000,-- bedraagt),
  • de schadeclaim van de beoogde huurder op A.J.D. City ter zake van misgelopen omzet in het nieuwe, grotere, winkelpand (waaronder verlies van omzet in verband met de voorgenomen vuurwerkverkoop) en
  • overige schadeposten zoals advieskosten voor het opstellen van de schadestaatprocedure.
5.2.
Préferent c.s. hebben verweer gevoerd tegen de opgevoerde schadeposten. Zij hebben onder meer aangevoerd dat het vereiste causale verband tussen de wanprestatie en de gestelde schade ontbreekt, dat de gestelde schade onvoldoende is onderbouwd en dat A.J.D. City zich onvoldoende heeft ingespannen om haar schade te beperken.
In verband met dat laatste hebben zij er op gewezen dat het vanaf 7 oktober 2010 duidelijk was dat Préferent c.s. niet verder zou gaan met de ontwikkeling van het pand en dat het A.J.D. City vanaf dat moment vrijstond haar eigen plan voor de begane grond in eigen beheer ten uitvoer te brengen. De schade die is ontstaan als gevolg van het stilzitten door A.J.D. City vanaf 7 oktober 2010 komt in elk geval niet voor rekening van Préferent c.s. Daarbij hebben zij aangevoerd dat A.J.D. City in 2010 niet beschikte over voldoende financiële middelen om tot ontwikkeling van de begane grond over te gaan en hebben zij er op gewezen dat volgens de berekeningen van de door hen ingeschakelde deskundigen A.J.D. City in financiële zin geen schade heeft geleden maar slechts voordeel heeft gehad als gevolg van het niet ontwikkelen van het pand, omdat die ontwikkeling verlieslatend zou zijn geweest. Tot slot hebben zij er op gewezen dat A.J.D. City bij de schadeberekening is uitgegaan van een verkeerde peildatum. Zij hebben benadrukt dat de ontwikkeling van het pand op 1 januari 2011 nog niet zou zijn afgerond, maar dat die datum zeker anderhalf tot twee jaar later zou liggen.
5.3.
Door A.J.D. City is in reactie op het bovenstaande aangevoerd dat het voor haar niet mogelijk was om in eigen beheer de begane grond te ontwikkelen tot winkelruimte, omdat dan geen rekening gehouden zou kunnen worden met de benodigde zwaardere constructie om de bovenverdieping te ontwikkelen. Zij heeft benadrukt dat een dergelijke constructie voor de ontwikkeling van de begane grond tot winkelpand niet noodzakelijk was en dat zij de daarmee gemoeide extra kosten onder die omstandigheden niet voor haar rekening kon en wilde nemen. Zij heeft verder verklaard dat zij het te riskant vond om, zolang de ontbinding van de overeenkomst nog niet onherroepelijk vaststond, tot ontwikkeling van de begane grond over te gaan, omdat zij bang was dat Préferent c.s. zou protesteren en zij vervolgens haar constructie weer zou moeten slopen.
A.J.D. City heeft voorts aangevoerd dat zij in 2010 wel de beschikking had over een financiering die toereikend was voor de ontwikkeling van de begane grond, maar deze in 2015 niet langer toereikend was. Tot slot heeft A.J.D. City nog aangevoerd dat door haar deskundige, Mazars, berekend is dat als de verzuimdatum later in de tijd zou liggen, zoals Préferent c.s. heeft betoogd, de schade alleen maar hoger zou zijn geworden.
5.4.
De rechtbank overweegt als volgt. Volgens het bepaalde in artikel 150 Rv rust de bewijslast op de partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten en omstandigheden. Voorts is in artikel 6:98 BW bepaald dat slechts schade voor vergoeding in aanmerking komt die in zodanig verband staat met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid van de schuldenaar berust dat die schade hem, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van deze gebeurtenis kan worden toegerekend. Op de benadeelde die zich beroept het bestaan van een verplichting tot schadevergoeding rust aldus de bewijslast (en in beginsel het bewijsrisico) dat de schade niet zou zijn ingetreden indien de aansprakelijkheid scheppende gebeurtenis waarop hij zijn vordering grondt, zich niet zou hebben voorgedaan. Nu Joseph zich beroept op een schadeclaim, die het gevolg is van de door A.J.D. City geleden schade in verband met de tekortkoming van Préferent c.s., rust op haar de bewijslast.
5.5.
Die bewijslast ziet ten eerste op het causale verband: Préferent c.s. betwisten immers dat indien de samenwerkingsovereenkomst wel zou zijn voortgezet, A.J.D. City daadwerkelijk tot herontwikkeling zou zijn overgegaan. Volgens Préferent c.s. zou A.J.D. City de daarvoor benodigde financiële middelen niet ter beschikking hebben gehad.
A.J.D. City heeft in reactie daarop ter comparitie weliswaar aangegeven ten tijde van de ontbinding te beschikken over een depot van € 940.000,- (en na ontvangst van de koopsom ad € 340.000,- van Préferent c.s. over een depot van € 1.180.000,-) maar enige schriftelijke onderbouwing ter zake ontbreekt.
Voorts hebben Préferent c.s., met een beroep op de schadebeperkingsplicht van A.J.D. City, aangevoerd dat A.J.D. City, indien zij destijds wel over voldoende financiële middelen beschikte, de begane grond van het pand zelfstandig en onafhankelijk van Préferent c.s. op de door haar beoogde wijze had kunnen -en dus moeten- ontwikkelen.
De omstandigheid dat A.J.D. City een het risico liep dat ze alles weer moest slopen indien zij daarbij geen rekening hield met de mogelijk nog gewenste ontwikkeling van de bovenverdieping, die een zwaardere constructie vereiste, had daaraan niet in de weg hoeven te staan. Minstgenomen had het op de weg van A.J.D. City gelegen om zich in VVE-verband tot Préferent c.s. te wenden om te overleggen over een mogelijke oplossing voor dit probleem, bijvoorbeeld in de vorm van een financiële bijdrage van Préferent c.s. voor de aanleg van die zwaardere constructie.
Joseph heeft daarop gereageerd met het betoog dat A.J.D. City meermalen getracht heeft over een oplossing in gesprek te komen met Préferent c.s. maar dat Préferent c.s. dit afhielden en alleen wilden praten over de door hen gewenste wijziging van de samenwerkingsovereenkomst. Dit is door Préferent c.s. betwist, waarbij zij hebben aangevoerd dat het juist A.J.D. City was die voorwaarden stelde.
5.6.
De rechtbank is van oordeel dat causaal verband tussen de tekortkoming in de nakoming van de samenwerkingsovereenkomst door Préferent c.s. en de door A.J.D. City gesteldelijk geleden schade pas kan worden aangenomen indien komt vast te staan dat A.J.D. City in staat zou zijn geweest ontwikkeling van haar deel van het project ter hand te nemen indien die tekortkoming zou zijn uitgebleven. Nu dit, gelet op het vorenstaande, door Préferent c.s. gemotiveerd is betwist, zal Joseph moeten bewijzen dat:
- A.J.D. City eind 2010 financieel in staat was de in de samenwerkingsovereenkomst beoogde ontwikkeling, voor zover het haar deel betrof, daadwerkelijk te realiseren; en
- zij niet tot realisatie daarvan is overgegaan omdat Préferent dit verhinderde, dan wel weigerde daaraan haar medewerking te verlenen, althans de indruk heeft gewekt die medewerking niet te willen verlenen.
5.5.
Nu voor de verdere beoordeling de uitkomst van de bewijslevering van belang is, zal de rechtbank alle verdere beslissingen aanhouden.
5.6.
Joseph heeft bewijs aangeboden door het alsnog overleggen van stukken. Voor zover zij echter tevens bewijs wenst te leveren door middel van het doen horen van getuigen dient zij er rekening mee te houden dat bij het oproepen van de getuigen het verhoor van een getuige gemiddeld zestig minuten duurt. De namen en woonplaatsen van de getuigen en de tijdstippen waartegen zij zijn opgeroepen, dienen ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en aan de griffier van de rechtbank te worden opgegeven.
5.7.
Partijen moeten er op voorbereid zijn dat de rechtbank op een zitting bepaald voor de getuigenverhoren een mondeling tussenvonnis kan wijzen waarbij een verschijning van partijen op diezelfde zitting wordt bevolen om inlichtingen over de zaak te vragen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden. Zij moeten daarom in persoon op de getuigenverhoren verschijnen.
in reconventie
5.8.
Préferent c.s. vorderen dat A.J.D. City wordt veroordeeld de door haar op 17 juni 2015 ten laste van Préferent c.s. gelegde beslagen op te heffen op straffe van een dwangsom.
Zij leggen aan hun vordering ten grondslag dat A.J.D. City blijkens de inhoud van haar beslagrekest de voorzieningenrechter in strijd met het bepaalde in artikel 21 Rv niet volledig heeft geïnformeerd. Zo heeft zij niet meegedeeld dat blijkens het vonnis van 16 juni 2015 de vorderingen van A.J.D. City onvoldoende aannemelijk geacht werden. Gelet op het voorgaande dienen de beslagen direct te worden opgeheven, aldus Préferent c.s. Daarnaast hebben zij aangevoerd dat het beslagrekest niet voldeed aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Zij hebben benadrukt dat het beslag onnodig was omdat Préferent c.s. financieel voldoende draagkrachtig zijn om aan een eventueel toewijzend vonnis te voldoen en voorts hebben zij er op gewezen dat er minder bezwaarlijke objecten beschikbaar waren, aangezien bijvoorbeeld beslag had kunnen worden gelegd op door Préferent c.s. verhuurde panden. Ook deze informatie heeft A.J.D. City, hoewel deze reeds in het kader van de eerdere procedures met haar was gedeeld, niet in het beslagrekest verwerkt.
5.9.
De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat A.J.D. City in haar beslagrekest zodanig in gebreke is gebleven met het naar waarheid informeren van de voorzieningenrechter dat geoordeeld moet worden dat reeds om die reden de (resterende) beslagen direct moeten worden opgeheven. Ten aanzien van het verweer dat het beslagrekest in strijd zou zijn met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit en dat daarin een grond bestaat om de beslagen direct op te heffen, wordt het volgende overwogen Uit de stukken blijkt dat aan A.J.D. City op 17 juni 2015 verlof is verleend tot het leggen van conservatoir beslag op onroerende zaken van Préferent c.s. ter verzekering van het verhaal van haar op € 928.230,-- begrote vordering en dat zij op diezelfde beslag heeft doen leggen op een groot aantal onroerende zaken van Préferent c.s. Door Préferent c.s. is gesteld dat de totale waarde van de onroerende zaken die door het beslag waren getroffen circa € 6.300.000,- bedroeg. Dit is door Joseph weliswaar niet weersproken, maar niet kan worden uitgesloten dat de door het beslag getroffen onroerende zaken bezwaard zijn met één of meer hypotheekrechten, zodat onduidelijk is voor welk bedrag het beslag feitelijk doel getroffen heeft. Voorts blijkt uit de stukken dat op verzoek van en in overleg met Préferent c.s. A.J.D. City op 16 juli 2015 een groot deel van de gelegde beslagen heeft opgeheven omdat Préferent c.s. de betreffende onroerende zaken had verkocht en deze dienden te leveren aan derden. Bij die stand van zaken wordt geoordeeld dat er geen grond bestaat om de gelegde beslagen per direct op te heffen.
De verdere beslissing over de vraag of er grond bestaat tot opheffing van de beslagen over te gaan zal worden aangehouden tot het eindvonnis.
in de zaak 16-134
5.10.
Bij gelegenheid van de comparitie van partijen hebben Joseph en A.J.D. City benadrukt dat zij Préferent c.s. niet willen informeren over de koopprijs die is betaald voor de schadeclaim, maar dat die betaling heeft plaatsgevonden op de datum van de cessie, te weten 15 december 2015. Ter onderbouwing daarvan hebben zij aangevoerd dat zij de informatie over de koopsom niet willen delen met Préferent c.s. omdat de inhoud van de cessie-akte is verweven met de procedure omtrent de inschatting van de waarde van de claim en de koopsom. Voorts hebben zij er op gewezen dat deze informatie ook niet relevant is omdat het beslag dat Préferent c.s. op 17 december 2015 hebben doen leggen toch geen doel getroffen heeft. Zij hebben aangeboden de volledige cessie-akte, inclusief de koopsom en de datum van betaling, ter inzage aan de rechtbank te geven, mits Préferent c.s. of hun raadsman in die informatie niet gekend worden. Préferent c.s. hebben tegen dat laatste bezwaar gemaakt.
5.11.
De rechtbank overweegt als volgt. De onderhavige procedure betreft een verklaringsprocedure, waarin Préferent c.s. de juistheid van de door Joseph afgegeven derde-verklaring hebben betwist. Joseph heeft tegen die stelling verweer gevoerd, aanvoerende dat de koopsom voor de cessie reeds op 15 december 2015 was betaald. Zij heeft evenwel geweigerd dit aan te tonen door het overleggen van de volledige inhoud van de cessie-akte en/of een betalingsbewijs, terwijl in artikel 476b Rv is bepaald dat de verklaring zoveel mogelijk is vergezeld van afschrift van tot staving dienende bescheiden. In artikel 21 Rv is verder bepaald dat partijen verplicht zijn de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren en dat indien deze verplichting niet wordt nageleefd de rechter daaruit de gevolgtrekking kan maken die hij geraden acht.
5.12.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft Joseph tot nu toe op geen enkele wijze onderbouwd dat de door haar afgelegde derde-verklaring juist is. Verwijzing naar de gecensureerde cessie-akte van 15 december 2015 is daartoe onvoldoende. Dit geldt temeer nu Joseph eerst op 15 december 2015 is opgericht en de vordering volgens haar op dezelfde datum is voldaan terwijl onduidelijk is over welk actief de net opgerichte vennootschap beschikte. Joseph dient daarom alsnog de volledige cessie-akte in het geding te brengen, derhalve inclusief de overeengekomen koopprijs en de overeengekomen betaaldatum. Weliswaar hebben Joseph en A.J.D. City aangeboden om de rechtbank wel inzage te verlenen in de volledige cessie-akte, op voorwaarde dat die informatie niet aan Préferent c.s. of haar advocaat bekend gemaakt wordt, maar de rechtbank is van oordeel dat Joseph en A.J.D. City op grond van het bepaalde in artikel 21 Rv verplicht zijn deze informatie in de procedure in te brengen en dat zij onvoldoende zwaarwegende gronden hebben aangevoerd om anders te oordelen. Voor zover de weigering van Joseph en A.J.D. City zijn grondslag vindt in de vrees dat uit de hoogte van de koopsom iets zou kunnen worden afgeleid over (haar eigen inschatting van) de gegrondheid van de schadeclaim, geldt dat dit geen rechtens relevante weigeringsgrond is. Voor zover in de cessie-akte eventueel een latere betaaldatum was overeengekomen dan 15 december 2015, kan Joseph door middel van een bankafschrift waaruit haar betaling blijkt, aantonen dat zij het bedrag daadwerkelijk op 15 december 2015 heeft voldaan.

6.De beslissing

De rechtbank
in de zaak 15-479
in conventie
6.1.
draagt Joseph op te bewijzen dat
  • A.J.D. City eind 2010 financieel in staat was de in de samenwerkingsovereenkomst beoogde ontwikkeling, voor zover het haar deel betrof, daadwerkelijk te realiseren; en
  • A.J.D. City niet tot realisatie daarvan is overgegaan omdat Préferent dit verhinderde, dan wel weigerde daaraan haar medewerking te verlenen, althans de indruk heeft gewekt die medewerking niet te willen verlenen;
6.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
21 juni 2017voor uitlating door Joseph of zij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel,
6.3.
bepaalt dat Joseph indien zij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel
bewijsstukkenwil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen,
6.4.
bepaalt dat Joseph indien zij
getuigenwil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden september 2017 tot en met december 2017 direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
6.5.
bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van een nog aan te wijzen rechter van deze rechtbank in het gerechtsgebouw te Haarlem aan de Jansstraat 81,
6.6.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
in conventie en in reconventie
6.7.
houdt iedere verdere beslissing aan;
in de zaak 16-134
6.8.
draagt Joseph en/of A.J.D. City op om bij akte de volledige, ongecensureerde versie van de notariële akte van cessie van 15 december 2015 in het geding te brengen;
6.9.
verwijst de zaak voor voornoemd doel naar de rol van woensdag 21 juni 2017;
6.10.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Schotman, mr. J.J. Dijk en mr. H.A. Pott Hofstede en in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2017. [1]

Voetnoten

1.type: 1155