ECLI:NL:RBNHO:2017:9091

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 augustus 2017
Publicatiedatum
31 oktober 2017
Zaaknummer
C/15/229344/HA ZA 15-487
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststellingsovereenkomst en finale kwijting in geschil tussen verzekeraar en opdrachtgever

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Holland is behandeld, staat de vraag centraal of partijen bij een vaststellingsovereenkomst finale kwijting hebben overeengekomen. De eiseres, Euro Management Consultants Nederland N.V. (EMC), heeft een vordering ingesteld tegen Intermont Assuradeuren B.V. (Intermont) in verband met onbetaalde facturen die voortvloeien uit een raamovereenkomst voor de verzekering van wagenparken van sociale werkplaats-bedrijven. De rechtbank heeft de procedure gevolgd, waarbij onder andere een dagvaarding, conclusies van antwoord en tussenvonnissen zijn ingediend. De feiten van de zaak zijn complex en omvatten een aanbestedingsprocedure, een raamovereenkomst en een addendum waarin EMC recht heeft op een percentage van de premie die door Intermont aan de SW-bedrijven wordt gefactureerd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er op 23 december 2013 een mondelinge overeenkomst is gesloten tussen partijen, waarbij finale kwijting is verleend met betrekking tot alle geschillen die voortvloeien uit de raamovereenkomst. Intermont heeft echter betwist dat er een geldige vaststellingsovereenkomst is gesloten en heeft een vordering ingesteld in reconventie. De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig gewogen en geconcludeerd dat Intermont geen vordering meer toekomt uit hoofde van schadevergoeding, omdat de afspraken van 23 december 2013 als bindend moeten worden beschouwd. De vordering van EMC is toegewezen, en Intermont is veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met rente en kosten.

De uitspraak benadrukt het belang van de wilsvertrouwensleer in contractuele geschillen en de noodzaak voor partijen om duidelijkheid te scheppen over hun intenties tijdens onderhandelingen. De rechtbank heeft de proceskosten aan de zijde van EMC toegewezen en de vorderingen in reconventie van Intermont afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling privaatrecht
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/229344 / HA ZA 15-487
Vonnis van 2 augustus 2017
in de zaak van
naamloze vennootschap
EURO MANAGEMENT CONSULTANTS NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Valkenswaard,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. G.C. Vergouwen te Eindhoven,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INTERMONT ASSURADEUREN B.V.,
gevestigd te Alkmaar,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. R.J. Roks te Amsterdam.
Partijen zullen hierna EMC en Intermont genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 14 april 2015 en de daarbij gevoegde producties 1 tot en met 22;
  • de conclusie van antwoord in conventie, tevens houdende eis in reconventie, voorzien van negen producties;
  • het tussenvonnis van 9 september 2015;
  • het proces-verbaal van comparitie van 30 maart 2017 en de daarin genoemde stukken, waaronder de ter zitting genomen conclusie van antwoord in reconventie met de producties 23 tot en met 27;
  • de brieven van 8 en 15 juni 2017 van respectievelijk EMC en Intermont, betrekking hebbende op de inhoud van het proces-verbaal van de comparitie, en het schriftelijk antwoord daarop van de zijde van de rechtbank d.d. 4 juli 2017.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De vereniging Collectieve Verzekeringsbelangen Werkvoorzieningen (hierna: CVW) behartigt de belangen van de sociale werkplaats-bedrijven die lid zijn (hierna: de SW-bedrijven) en verzorgt de selectie en inkoop van verzekeringspakketten ten behoeve van deze leden.
2.2.
Namens de SW-bedrijven heeft CVW een Europese aanbestedingsprocedure uitgeschreven voor de verzekering van de wagenparken van de SW-bedrijven. EMC heeft de projectorganisatie van de aanbesteding verzorgd. Intermont, waarvan de statutaire naam tot 26 augustus 2014 Raetshagen Assuradeuren B.V. luidde, heeft als gevolmachtigd agent van Nationale Nederlanden (hierna: NN) hierop ingeschreven. Zij heeft ingeschreven voor een vaste premie van vijf jaar en zonder eigen risico. Als beste inschrijver hebben Intermont en NN de opdracht gegund gekregen.
2.3.
Op 23 november 2010 is er tussen CVW en de SW-bedrijven als opdrachtgevers enerzijds en Intermont als opdrachtnemer en NN als verzekeraar anderzijds een raamovereenkomst gesloten, waarin zij overeenkomen dat de wagenparken worden verzekerd tegen de in de raamovereenkomst opgenomen verzekeringsvoorwaarden. De raamovereenkomst is aangegaan voor een periode van vijf jaar, ingaande op 1 januari 2011 en eindigend op 31 december 2015. De raamovereenkomst kent een open systeem. SW-bedrijven hebben het recht, niet de plicht, om een verzekering af te sluiten. Deelnemende SW-bedrijven krijgen ieder een eigen polis.
2.4.
Intermont voert onder de raamovereenkomst taken uit waaronder het opmaken van de polissen, het verwerken van mutaties, het incasseren van de premie van de SW-bedrijven en het behandelen van schademeldingen. Hiervoor ontvangt zij een vergoeding van NN in de vorm van een tekencommissie.
2.5.
Op 10 december 2010 zijn Intermont, CVW en EMC schriftelijk een addendum overeengekomen. In artikel 1 van dit addendum is bepaald dat het onlosmakelijk onderdeel uitmaakt van de raamovereenkomst. Volgens artikel 7 van het addendum ontvangt EMC gedurende de looptijd van de raamovereenkomst een vergoeding van Intermont van 9% van de aan de SW-bedrijven gefactureerde premie exclusief assurantiebelasting.
2.6.
Begin 2012 meldt NN aan EMC dat er meer wordt uitgekeerd aan schade dan ontvangen aan premie. Er werd op de polis maandelijks een verlies geleden van ongeveer
€ 100.000,--. NN stelt zich op het standpunt dat zij voorafgaand aan haar inschrijving door EMC onjuist is ingelicht over de schadehistorie, hetgeen CVW en EMC betwisten.
2.7.
Op 5 december 2013 heeft er, met betrekking tot het hiervoor omschreven geschil, een overleg plaatsgevonden teneinde te komen tot een minnelijke oplossing voor de geconstateerde problematiek. Daarbij waren de volgende personen aanwezig:
  • de heer [naam 1] , statutair bestuurder van Intermont;
  • de heer [naam 2] , algemeen directeur van EMC;
  • de heer [naam 3] , de heer [naam 4] en de heer [naam 5] , namens NN;
  • mr. Van den Nouwland, advocaat van EMC.
2.8.
Op 23 december 2013 heeft, in dezelfde samenstelling, een vervolgoverleg plaatsgevonden. Tijdens dit overleg hebben de aanwezigen overeenstemming bereikt over de volgende punten:
verkorting van de duur van de raamovereenkomst met één jaar;
geen nieuwe toetreders;
invoering van een eigen risico over de resterende duur van het contract;
schadepreventiebeleid voor rekening van SW-bedrijven.
2.9.
Op 20 januari 2014 laat mr. Van den Nouwland een schriftelijke concept-vaststellingsovereenkomst (hierna: de concept-vaststellingsovereenkomst) circuleren waarin bovengenoemde punten staan opgenomen. Voorts staat in de concept-vaststellingsovereenkomst – voor zover hier van belang – vermeld:
“(…)6. Finale kwijting6.1 Met uitzondering van de verplichtingen in de onderhavige Overeenkomst, verlenen Partijen over en weer finale kwijting ter zake van alle geschillen tussen Partijen met betrekking tot de verlieslatende polissen van de wagenparkverzekeringen van de SW-bedrijven voortvloeiende uit de Raamovereenkomst, alsmede ter zake de uitgangspunten van de Aanbesteding en de daarbij gehanteerde gegevens en verstrekte informatie, dit betreft alle geschillen thans en in het verleden bestaand.(…)”
2.10.
NN laat weten met de inhoud van de concept-vaststellingsovereenkomst akkoord te zijn, behoudens enkele kleine verduidelijkingen en typefouten. CVW en EMC gaan ook akkoord met de inhoud.
2.11.
Intermont geeft bij mailbericht van 3 februari 2014 een reactie. Zij schrijft naar aanleiding van de concept-vaststellingsovereenkomst mr. Roks als advocaat te hebben gevraagd om juridisch advies, welk advies van 30 januari 2013 zij meestuurt. Zij meldt verder de insteek te hebben het contact als agent nog enige jaren te kunnen continueren maar te twijfelen of dat gaat lukken en stelt voor dat EMC met NN in overleg treedt om het advies van de advocaat te bespreken en met een acceptabel voorstel voor Intermont te komen. Het juridisch advies van 30 januari 2013 behelst een beoordeling van de concept-vaststellingsovereenkomst en houdt kort gezegd in dat het stuk zoals dat voorligt ertoe leidt dat Intermont niet meer terug kan komen op de verliezen die zij heeft geleden en door voortijdige beëindiging nog gaat lijden, dat er niet blijkt dat het stuk daarvoor een compensatie biedt, dat het raadzaam is om met NN het gesprek aan te gaan om tot een meer evenwichtige oplossing te komen, waarbij NN misschien een redelijke compensatie aan Intermont kan toekennen en dat niet onredelijk lijkt ook een deel van de schade van Intermont met EMC te verrekenen.
2.12.
Op 27 februari 2014 laat mr. Van den Nouwland een nieuwe versie van de vaststellingsovereenkomst circuleren waarin de opmerkingen van NN zijn verwerkt. NN, CVW en EMC gaan (wederom) akkoord met de inhoud. Intermont geeft geen akkoord.
2.13.
Bij emailbericht van 27 februari 2014 laat NN weten dat zij met Intermont in gesprek zal gaan over eventueel te geven compensatie en daarbij Intermont zal voorhouden dat er sinds 23 december 2013 al overeenstemming is bereikt en dat als Intermont de ondertekening van de concept-vaststellingsovereenkomst blijft frustreren, zij tekort schiet. De concept-vaststellingsovereenkomst is uiteindelijk niet ondertekend.
2.14.
In januari 2014 heeft CVW de deelnemende SW-bedrijven per brief geïnformeerd over een eigen-risico van € 150,-- respectievelijk € 500,-- per schadegeval, afhankelijk van de schadehersteller. De schadehersteller heeft met ingang van januari 2014 het nieuw ingevoerde eigen-risico in rekening gebracht aan de SW-bedrijven. De SW-bedrijven hebben die extra bedragen betaald aan Intermont. CVW heeft opdracht gegeven voor de vervroegde aanbesteding van de wagenparkverzekering. EMC heeft de bijbehorende aanbestedingsdocumentatie opgesteld. CVW en EMC hebben schadepreventiebijeenkomsten georganiseerd voor de SW-bedrijven. Intermont heeft de standaard managementinformatie toegezonden aan EMC en NN is dekking blijven verlenen. De polissen zijn op het eerdere moment voortijdig geëindigd.. Op dat zelfde moment hebben CVW en de SW-bedrijven een nieuwe wagenparkverzekering afgesloten.
2.15.
EMC heeft conform artikel 7 van het addendum 9% van de gefactureerde premie exclusief assurantiebelasting bij Intermont in rekening gebracht. De hierop betrekking hebbende facturen (de factuur met nummer 14029 d.d. 25 april 2014 ten bedrage van € 200.561,-- en de factuur met nummer 14030 d.d. 25 april 2014 ten bedrage van
€ 22.144,--) heeft Intermont onbetaald gelaten.
2.16.
Intermont heeft zich bij brief van 28 mei 2014 aan EMC op het standpunt gesteld een schadevordering op EMC te hebben wegens het verstrekken van onjuiste gegevens gedurende de aanbesteding. Zij beroept zich in deze brief ten aanzien van bovengenoemde facturen op opschorting respectievelijk verrekening met deze schadevordering.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
EMC vordert samengevat - veroordeling van Intermont tot betaling van € 222.705,--, vermeerderd met rente en kosten. Zij legt aan haar vordering ten grondslag dat Intermont gehouden is tot nakoming van de in het addendum gemaakte afspraken, welk addendum onlosmakelijk deel uitmaakt van de raamovereenkomst.
3.2.
Intermont voert verweer. Zij beroept zich op verrekening met haar in reconventie ingestelde vordering tot vergoeding van door haar geleden en te lijden schade als gevolg van het verstrekken van onjuiste en onvolledige schadegegevens door EMC tijdens de aanbesteding. Intermont heeft door de significant hogere schadelast van de polissen onder de raamovereenkomst schade geleden en heeft door de voortijdige beëindiging van de raamovereenkomst schade geleden. Haars inziens doet EMC ten onrechte voorkomen alsof er tussen partijen afspraken zijn gemaakt die aan het instellen van deze schadevordering in de weg staan. Het is volgens Intermont onjuist dat op dat punt een vaststellingsovereenkomst met een finaal kwijtingsbeding tussen Intermont en EMC is gesloten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
Intermont vordert samengevat - veroordeling van EMC tot betaling van € 617.807,01, althans tot betaling van € 395.102,01 na verrekening met de vordering van EMC, vermeerderd met rente en kosten. Zij legt aan haar vordering ten grondslag dat EMC onrechtmatig heeft gehandeld door tijdens de aanbesteding onjuiste en onvolledige gegevens van de vorige verzekeraar te verstrekken met betrekking tot de historische schadelast van het wagenpark van de SW-bedrijven.
3.5.
EMC voert verweer. Zij stelt zich (primair) op het standpunt dat er op 23 december 2013 een geldige mondelinge vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen waarbij partijen elkaar finale kwijting hebben verleend ter zake van alle geschillen tussen partijen met betrekking tot de verlieslatende polissen van de wagenparkverzekeringen van de SW-bedrijven voortvloeiende uit de raamovereenkomst. Pas na totstandkoming van deze vaststellingsovereenkomst is Intermont aanvullende eisen gaan stellen en heeft zij nadat deze niet werden ingewilligd, geweigerd de schriftelijke vastlegging van de mondelinge overeenkomst te ondertekenen. Desalniettemin is aan de mondelinge overeenkomst door alle betrokkenen volledige uitvoering gegeven. Alles aldus EMC.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie

4.1.
Vanwege de nauwe samenhang tussen de vorderingen in conventie en de vorderingen in reconventie zullen deze in het navolgende gezamenlijk worden behandeld.
4.2.
Ter beantwoording ligt voor de vraag of partijen op 23 december 2013 een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten waarmee het geschil tussen partijen omtrent de niet kostendekkende premie die al dan niet veroorzaakt is door het onjuist en onvolledig verstrekken van gegevens door EMC tijdens de aanbesteding, is beslecht en waarbij partijen elkaar finale kwijting hebben verleend ter zake hiervan. Wanneer deze vraag bevestigend wordt beantwoord, komt Intermont immers geen vordering tot schadevergoeding voortvloeiend uit ditzelfde geschil toe en treft ook haar verrekeningsverweer dan dus geen doel.
4.3.
Door Intermont is in dit kader aangevoerd dat EMC bij de gesprekken op 5 en 23 december 2013 deelnam in de rol van vertegenwoordiger van CVW en niet als zelfstandige contractspartij. Intermont heeft, zo begrijpt de rechtbank, niet de wil gehad om op 23 december 2013 met EMC als contractspartij afspraken te maken. EMC was volgens Intermont geen partij bij de raamovereenkomst, maar slechts bij het addendum, dus de vermelding van EMC als contractspartij in de concept-vaststellingsovereenkomst ter beëindiging van de raamovereenkomst stuitte bij Intermont op bezwaren. Intermont stemde verder op zichzelf in met het voortijdig beëindigen van de raamovereenkomst maar niet met finale kwijting terzake het geschil, omdat Intermont in de concept-vaststellingsovereenkomst niet voor de door haar geleden schade werd gecompenseerd en Intermont het sterke vermoeden had dat EMC verantwoordelijk was voor de door de aanbesteding ontstane problematiek.
4.4.
De vraag wie als contractspartij bij een overeenkomst moet worden aangemerkt, dient te worden beantwoord aan de hand van de in artikel 3:33 jo 3:35 van het Burgerlijk Wetboek neergelegde zogenaamde wilsvertrouwensleer. Vaststaat dat zowel de heer [naam 2] , destijds statutair directeur van EMC, als mr. Van den Nouwland, destijds de advocaat van EMC, bij de gesprekken op 5 en 23 december 2013 aanwezig waren. Voorts staat vast dat EMC contractspartij was bij het addendum, waarin expliciet staat opgenomen dat deze onlosmakelijk onderdeel uitmaakt van de raamovereenkomst. Het betoog van Intermont van de strekking dat EMC niets te maken had met de raamovereenkomst en dus slechts als vertegenwoordiger van CVW bij de gesprekken was, gaat reeds hierom niet op. Daar komt nog het volgende bij. De gesprekken werden gevoerd naar aanleiding van het feit dat de premie niet kostendekkend bleek te zijn. In die discussie stelde NN zich op het standpunt dat door EMC onjuiste en onvolledige gegevens waren verstrekt tijdens de aanbesteding. Het lag gezien het gespreksonderwerp dus voor de hand dat EMC aan de gesprekken deelnam als voor zichzelf optredende volwaardige partij en kennelijk zijn de besprekingen ook op die voet gevoerd. Ook geen van de andere deelnemers buiten Intermont heeft een bezwaar geuit tegen de vermelding van EMC als contractsluitende partij in de concept-vaststellingsovereenkomst. Uit de verklaringen ter comparitie van zowel EMC als Intermont volgt dat op 5 december 2013 iedereen het erover eens is geworden dat de dekking gehandhaafd zou blijven en dat men voor de feestdagen er met elkaar uit wilde zijn met welke optie dat vorm zou krijgen en dat men daartoe op 23 december 2013 een vervolgoverleg had. Mede gezien dit doel van de bespreking op 23 december 2013 had Intermont, indien er bij haar onduidelijkheid zou hebben bestaan omtrent de vraag in welke hoedanigheid de heer [naam 2] bij voornoemde gesprekken aanwezig was, daarover een vraag moeten stellen. Dat zij dit heeft nagelaten, komt voor haar rekening en risico. EMC heeft, gelet op al het voorgaande, er redelijkerwijs op mogen vertrouwen dat op 23 december 2013 afspraken door Intermont met EMC als (één van de) contractspartij(en) werden gemaakt. Spiegelbeeldig heeft Intermont er niet gerechtvaardigd op kunnen vertrouwen dat EMC niet als voor zichzelf optredende volwaardige partij bij de besprekingen aanwezig was. Jegens EMC kan Intermont zich er niet op beroepen dat zij niet de wil heeft gehad met EMC als contractspartij tot overeenstemming te komen.
4.5.
Voor zover Intermont met haar stelling dat er op 23 december 2013 alleen een oplossing is voorgesteld, waarover op hoofdlijnen gedachten waren gevormd, wil betwisten dat überhaupt tussen de aanwezigen een mondelinge overeenkomst is gesloten, wordt dit afdoende weersproken door de onder 2.13 weergegeven reactie van NN. In de ogen van NN is het niet ondertekenen van de schriftelijke concept-vaststellingsovereenkomst door Intermont een ‘tekortschieten’ jegens de contractspartijen, omdat de overeenstemming al een feit was.
4.6.
Op 23 december 2013 zijn er afspraken gemaakt omtrent de verkorting van de duur van de raamovereenkomst met één jaar, het niet toelaten van nieuwe toetreders, de invoering van een eigen risico over de resterende duur van het contract en het preventiebeleid. Aan al deze punten is vervolgens ook uitvoering gegeven. Tussen partijen is in geschil of ook finale kwijting is overeengekomen. Ook deze vraag dient te worden beantwoord aan de hand van voornoemde wilsvertrouwensleer. Gekeken moet worden naar de wil van partijen, zoals die zich door een verklaring heeft geopenbaard en de zin die de ander onder de gegeven omstandigheden aan de verklaring of gedraging redelijkerwijs mocht toekennen.
4.7.
De aanleiding van de gesprekken op 5 en 23 december 2013 was, zoals hiervoor reeds overwogen, dat de schadelast van de wagenparkverzekeringen substantieel hoger bleek dan initieel door NN becijferd en dat de polissen van de SW-bedrijven verlieslatend waren, waarbij NN het vermoeden had dat de tijdens de aanbesteding door EMC verstrekte cijfers niet juist waren. Dit wordt door Intermont ook niet betwist. EMC heeft de, tegenover de rechter-commissaris in deze rechtbank in een voorlopig getuigenverhoor onder ede afgelegde, getuigenverklaringen van de heren [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] (allen op 5 en/of 23 december 2013 aanwezig namens NN) overgelegd. Uit de verklaring van de heer [naam 4] volgt dat het doel van de besprekingen op 5 en 23 december 2013 was om van het verlieslatend contract af te komen en de zaak te schikken. De heer [naam 4] verklaart dat ‘het gesprek was gericht op een deal’. De heer [naam 5] verklaart dat bij de besprekingen is gesproken over een ‘vaststellingsovereenkomst’ en dat voor hem finale kwijting daaraan inherent is. De heer [naam 3] verklaart dat NN er met de afspraken van 23 december 2013 klaar mee was en dat voor NN gold dat niet dezelfde of andere schade nog geclaimd mocht worden.
4.8.
De op 23 december 2013 gemaakte afspraken waren duidelijk en bedoeld ter definitieve beslechting van het geschil en de discussie over al dan niet onjuist verstrekken van informatie door EMC tijdens de aanbesteding, zo volgt naar het oordeel van de rechtbank uit voornoemde getuigenverklaringen. Vaststaat dat de woorden ‘finale kwijting’ tijdens voornoemde besprekingen niet zijn gevallen. Evenmin zijn er echter door enige gesprekspartij enige inhoudelijke voorbehouden gemaakt ten aanzien van de bereikte overeenstemming. Dit volgt niet alleen uit voornoemde getuigenverklaringen, maar wordt ook (in voorlopig tegengetuigenverhoor) verklaard door de heer [naam 1] , die namens Intermont bij de besprekingen aanwezig was en evenmin een inhoudelijk voorbehoud heeft gemaakt. Door Intermont is, in het licht van voornoemde getuigenverklaringen door medewerkers van NN, onvoldoende betwist dat het doel van het gesprek op 23 december 2013 was om tot een vaststellingsovereenkomst of ‘een deal’ te komen. Onder de gegeven omstandigheden mocht EMC de instemming van Intermont op 23 december 2013 met de aldaar gemaakte afspraken redelijkerwijs opvatten als het sluiten van een vaststellingsovereenkomst terzake genoemd geschil over de aanbesteding en EMC’s rol hierin, tegen finale kwijting over en weer. Intermont kan zich er jegens EMC niet op beroepen dat bij haar een daarmee overeenstemmende wil heeft ontbroken. EMC heeft er gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat (ook) Intermont aan haar finale kwijting verleende met betrekking tot eventueel geleden schade als gevolg van de significant hogere schadelast en de voortijdige beëindiging van de raamovereenkomst. Wanneer Intermont anders dan NN niet zou hebben bedoeld finale kwijting daarvoor te verlenen had het, zeker nu NN wel bedoelde finale kwijting te verlenen en Intermont afgeleide belangen had van NN, op haar weg gelegen om ten aanzien hiervan een voorbehoud te maken. Dat zij dit niet heeft gedaan komt voor haar rekening en risico. Het stond haar niet vrij nog terug te komen op de reeds op 23 december 2013 gemaakte afspraken. Het advies van de pas nadien door Intermont geraadpleegde advocaat kan daaraan vanzelfsprekend geen afbreuk doen.
4.9.
Gelet op het voorgaande komt Intermont geen vordering meer toe uit hoofde van schadevergoeding terzake de gang van zaken bij de aanbesteding en terzake de voortijdige beëindiging van de raamovereenkomst en treft haar verrekeningsverweer geen doel. Nu er voor het overige geen verweer is gevoerd tegen de vordering van EMC van in hoofdsom
€ 222.705,-- zal deze worden toegewezen. Dit geldt ook voor de over dit bedrag gevorderde wettelijke handelsrente.
4.10.
De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten van EMC zal als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen. EMC heeft geen enkele stelling daarover ingenomen, noch aangaande de grondslag noch aangaande buitengerechtelijke incassowerkzaamheden.
4.11.
EMC vordert Intermont te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in art. 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op € 849,57 voor verschotten (inclusief griffierecht) en € 2.000,00 voor salaris advocaat (1 rekest x € 2.000,00).
4.12.
Intermont zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van EMC zullen in conventie worden begroot op:
- dagvaarding € 85,34
- griffierecht 3.251,00
- verschotten 100,24
- salaris advocaat
7.000,-(3,5 punten × tarief € 2.000,00)
Totaal € 10.436,58
In reconventie zullen de kosten aan de zijde van EMC worden begroot op € 2.000,-- aan salaris advocaat (2,0 punten × factor 0,5 × tarief € 2.000,00)
4.13.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt Intermont om aan EMC te betalen een bedrag van € 222.705,00 (tweehonderdtweeëntwintigduizend zevenhonderd en vijf euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119a BW over het bedrag van € 222.705,00 met ingang van 25 mei 2014 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt Intermont in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 2.849,57,
5.3.
veroordeelt Intermont in de proceskosten, aan de zijde van EMC tot op heden begroot op € 10.436,58,
5.4.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.6.
wijst de vorderingen af,
5.7.
veroordeelt Intermont in de proceskosten, aan de zijde van EMC tot op heden begroot op € 2.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
in conventie en in reconventie
5.8.
veroordeelt Intermont in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 205,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat EMC niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.9.
verklaart de kostenveroordelingen onder 5.7. en onder 5.8. uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.E. van der Veen, mr. S.M. Jongkind-Jonker en mr. E. Kanninga-Jonker en in het openbaar uitgesproken op 2 augustus 2017. [1]

Voetnoten

1.type: EK