Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Arrondissementsparket Noord-Hollanden het Ministerie van Defensie, meer specifiek de
Koninklijke Marechausseete Schiphol),
1.De procedure
- de dagvaarding
- de schriftelijke reactie van de Staat d.d. 16 januari 2017
- de brief met aanvullende producties van Ceu Da Santa Maria c.s. d.d. 18 januari 2017
- de mondelinge behandeling d.d. 24 januari 2017
- de pleitnota van Ceu Da Santa Maria c.s.
- de pleitnota van de Staat.
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
de invoer van ayahuasca moet worden gezien in het licht van het belang van de verdachte bij het gebruik tijdens de godsdienstuitoefening en dat, door het gecontroleerde gebruik binnen de dienst, een groter gewicht moet worden toegekend aan de bescherming van de godsdienstvrijheid en dat een beperking hiervan niet noodzakelijk is in een democratische samenleving, nu het gebruik onder de geschetste omstandigheden een aanvaardbaar gevaar voor de volksgezondheid oplevert’, maakt het vorenstaande niet anders. De Staat heeft aangevoerd dat uit het vonnis van de strafrechter niet valt af te leiden dat er van het begin af aan geen redelijk vermoeden van schuld als bedoeld in artikel 27 Sv bestaat. De invoer van een DMT houdende stof is op zichzelf immers een strafbaar feit zodat er tegen de verdachten een redelijk vermoeden van schuld bestaat. De Staat heeft benadrukt dat uit de jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 9 januari 2007, ECLI:NL:HR 2007:AZ2497) en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM 6 mei 2014, no. 28167/07) niet blijkt dat de inbeslagneming als daad van vervolging door het Openbaar Ministerie onjuist is. De Staat heeft er voorts op gewezen dat de uitspraak van het hof Amsterdam van