ECLI:NL:RBNHO:2017:898

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 februari 2017
Publicatiedatum
6 februari 2017
Zaaknummer
C/15/251766 / KG ZA 16-931
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering van Santo Daime kerken tot verbod op inbeslagname van ayahuasca thee

In deze zaak vorderden de Nederlandse vestigingen van de Santo Daime kerk, Ceu Da Santa Maria en Ceu Dos Ventos, dat het Openbaar Ministerie en de Koninklijke Marechaussee verboden zou worden om ayahuasca-thee in beslag te nemen, zolang het transport vergezeld gaat van de juiste transportdocumenten van de moederkerk in Brazilië. De Santo Daime kerk beroept zich op de vrijheid van godsdienst, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat een dergelijk verbod alleen kan worden gegeven als er geen redelijk denkend ambtenaar tot strafvervolging en inbeslagneming zou kunnen komen. De rechter concludeert dat de inbeslagname van ayahuasca-thee, die DMT bevat en op lijst I van de Opiumwet staat, gerechtvaardigd is. De voorzieningenrechter wijst de vordering van de kerken af, omdat de invoer van DMT verboden is en er een redelijk vermoeden van schuld bestaat. De kerken worden veroordeeld in de proceskosten.

De zaak begon met een dagvaarding en een schriftelijke reactie van de Staat. Tijdens de mondelinge behandeling werd de zaak verder toegelicht. De Santo Daime kerken stelden dat eerdere rechterlijke uitspraken hadden geoordeeld dat de invoer van ayahuasca-thee binnen hun kerkelijke setting niet strafbaar is. De Staat voerde echter aan dat het niet is toegestaan om DMT vrij door te laten, en dat het gedogen van de invoer van ayahuasca een precedent zou scheppen voor andere verboden middelen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de belangen van de kerken binnen het wettelijk strafrechtelijk systeem voldoende gewaarborgd zijn, en dat de vordering van de kerken om inbeslagname te verbieden niet kan worden toegewezen.

Het vonnis werd uitgesproken op 7 februari 2017 door mr. H.A. Pott Hofstede, waarbij de kerken in de kosten van het geding werden veroordeeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling privaatrecht
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/251766 / KG ZA 16-931
Vonnis in kort geding van 7 februari 2017
in de zaak van
1. het kerkgenootschap naar Nederlands recht
CEU DA SANTA MARIA,
gevestigd te Amsterdam,
2. het kerkgenootschap naar Nederlands recht
CEU DOS VENTOS,
gevestigd te Den Haag,
eiseressen,
advocaat mr. A.G. van der Plas te Amsterdam,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
(Ministerie van Veiligheid en Justitie, meer specifiek het
Arrondissementsparket Noord-Hollanden het Ministerie van Defensie, meer specifiek de
Koninklijke Marechausseete Schiphol),
zetelend te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. I.C. Engels te Den Haag.
Partijen zullen hierna Ceu Da Santa Maria c.s. en de Staat genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de schriftelijke reactie van de Staat d.d. 16 januari 2017
  • de brief met aanvullende producties van Ceu Da Santa Maria c.s. d.d. 18 januari 2017
  • de mondelinge behandeling d.d. 24 januari 2017
  • de pleitnota van Ceu Da Santa Maria c.s.
  • de pleitnota van de Staat.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Ceu Da Santa Maria c.s. zijn Santo Daime-kerken, dochterkerken in Nederland, gevestigd respectievelijk in Amsterdam en Den Haag, van de oorspronkelijk in Brazilië gestichte Santo Daime kerk.
2.2.
Bij de erediensten van de godsdienst wordt gebruik gemaakt van ayahuasca-thee dat wordt gezien als een heilig sacrament. Deze ayahuasca-thee wordt in Brazilië bereid volgens de daarvoor geldende procedure en rituelen. De bereide thee wordt geëxporteerd naar onder andere de dochterkerken in Nederland voor gebruik tijdens de (ere)diensten.
Door de moederkerk in Brazilië wordt controle uitgeoefend op het transport van de ayahuasca-thee naar Nederland. Er wordt administratie bijgehouden van wie, wanneer, welke hoeveelheid ayahuasca meeneemt en voor wie het bestemd is.
2.3.
De ayahuasca-thee bevat dimethylthryptamine (DMT), welk middel staat vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1. Het bezit en de invoer van die stof in Nederland is verboden op grond van artikel 2 onder a van de Opiumwet. Internationaal is er eveneens een verbod door de vermelding op de lijst bij het Verdrag inzake psychotrope stoffen 1971 Wenen.
2.4.
De ayahuasca wordt op Schiphol consequent in beslag genomen door de marechaussee. In de gevallen dat Ceu Da Santa Maria c.s. tegen die inbeslagname bezwaar hebben gemaakt op grond van artikel 552a Wetboek van Strafvordering (Sv) is hun bezwaar gehonoreerd en is de inbeslaggenomen ayahuasca teruggegeven.
2.5.
De meervoudige strafkamer van deze rechtbank heeft op 8 september 2016 een vonnis gewezen in een zaak tegen een verdachte die circa 33 liter ayahuasca-thee wilde invoeren in Nederland. De thee was inbeslaggenomen.
Door de verdachte is in die procedure een beroep gedaan op haar recht van vrijheid van godsdienst, artikel 9 EVRM. Zij heeft aangevoerd dat de ayahuasca-thee een essentieel onderdeel vormt bij het belijden van haar godsdienst. Dit verweer is gehonoreerd. In het vonnis heeft de strafkamer het tenlastegelegde feit bewezen verklaard, maar de verdachte niet strafbaar geacht en haar ontslagen van alle rechtsvervolging.
2.6.
De officier van justitie heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld. Het is nog niet duidelijk wanneer de behandeling van de zaak in hoger beroep zal plaatsvinden.
2.7.
Op 17 oktober 2016 is opnieuw een lading ayahuasca (47 liter) in beslag genomen op Schiphol. Ook op 22 november 2016 is een hoeveelheid ayahuasca in beslag genomen. Tegen deze inbeslagnemingen hebben Ceu Da Santa Maria c.s. nog geen bezwaar gemaakt in afwachting van de uitkomst van dit kort geding.

3.Het geschil

3.1.
Ceu Da Santa Maria c.s. vorderen samengevat – dat het de Staat wordt verboden om uiterlijk twee dagen na betekening van dit vonnis ayahuasca in beslag te nemen voor zover het transport wordt vergezeld door de als productie 1 bij de dagvaarding overgelegde transportdocumenten, zolang in hogere instantie niet anders is beslist, op straffe van een dwangsom en met veroordeling van de Staat in de kosten van dit geding.
3.2.
Ceu Da Santa Maria c.s. leggen aan de vordering ten grondslag dat in vier rechterlijke oordelen is beslist dat aan de invoer door hen van ayahuasca-thee de wederrechtelijkheid ontbreekt. Door desondanks toch in opdracht van het Openbaar Ministerie door te gaan met het in beslag nemen van door Ceu Da Santa Maria c.s. ingevoerde ayahuasca handelt de Staat onrechtmatig, aldus Ceu Da Santa Maria c.s.
Zij hebben tot slot benadrukt dat zij ook geen algehele vrije import van ayahuasca beogen, maar dat zij tot afspraken willen komen met het openbaar ministerie om in het specifieke geval dat de ayahuasca door hen wordt ingevoerd, met de bijbehorende transportdocumenten, voor het gebruik tijdens de diensten in de kerk, niet meer tot inbeslagneming over te gaan, in ieder geval niet totdat in hogere instantie een uitspraak over de rechtmatigheid van de vervolging zal zijn gedaan. Zij hebben er op gewezen dat tot nu toe de ayahuasca steeds na bezwaar bij de raadkamer aan hen is teruggegeven maar dat het voor de leden voelt alsof de ayahuasca door de inbeslagneming ontheiligd is.
3.3.
De Staat voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Voorop gesteld wordt dat de toets van de civiele rechter in kort geding over het optreden van de Staat in deze marginaal is. De officier van justitie heeft bij de strafvervolging en het daartoe inzetten van dwangmiddelen een ruime mate van beleidsvrijheid, waaraan geen andere beperkingen kunnen worden gesteld dan opgenomen in het Wetboek van Strafvordering. Voor een (civiel-)rechterlijk ingrijpen is dan ook hoogstens plaats indien geoordeeld moet worden dat het opsporingsonderzoek respectievelijk de strafvervolging en het inzetten van dwangmiddelen daarbij, worden verricht op een wijze waartoe geen redelijk denkend politie- of justitieambtenaar zou kunnen komen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter doet die situatie zich hier niet voor. Daartoe wordt het volgende overwogen
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de door Ceu Da Santa Maria c.s. ingevoerde ayahuasca-thee DMT bevat. De invoer van DMT, een op lijst I vermeld middel, is op grond van artikel 2 jo 10 Opiumwet verboden en strafbaar. Ceu Da Santa Maria c.s. stellen zich echter op het standpunt dat strafrechtelijk is geoordeeld dat het verstrekken en importeren van ayahuasca-thee binnen hun kerkelijke setting geen strafbaar feit oplevert en het hier derhalve gaat om volgens het oordeel van deze rechterlijke colleges legaal binnengebrachte goederen.
4.3.
De Staat stelt hiertegenover dat het niet is toegestaan vrije doorgang te verlenen aan een stof op Lijst I van de Opiumwet, behalve bij invoer voor bepaalde medische doeleinden of voor wetenschappelijke doeleinden aan bedrijven die in verband hiermee onder voortdurende controle van de overheid staan. Daarvan is in deze geen sprake. Het in dit geval gedogen van de invoer van ayahuasca biedt een precedent waarmee de deur wordt opengezet naar een gedogen van allerhande verboden middelen in het kader van de uitoefening van een godsdienst, aldus de Staat.
4.4.
De voorzieningenrechter is met de Staat van oordeel dat het gevorderde verbod tot inbeslagname in strijd is met het wettelijk systeem van strafrecht en strafvordering. Ceu Da Santa Maria c.s. vragen met het gevorderde verbod de voorzieningenrechter in feite om (vooraf) te bepalen dat de invoer van ayahuasca door leden van Ceu Da Santa Maria c.s. ongehinderd, zonder enige vorm van strafrechtelijke controle, moet kunnen plaatsvinden. Nu echter de invoer van DMT (en daarmee ook de invoer van ayahuasca-thee, zoals ook door Ceu Da Santa Maria c.s. wordt onderkend) op grond van de Opiumwet verboden en strafbaar is, rust op de opsporingsambtenaren de wettelijke plicht om aangetroffen ayahuasca-thee in beslag te nemen. Het is niet aan de voorzieningenrechter om deze in de Opiumwet vastgelegde bevoegdheid (vooraf) met een abstract (civielrechtelijk) verbod te beperken. Of de inbeslagname gehandhaafd moet blijven, kan achteraf per geval door de strafrechter worden bekeken. Daarmee zijn de belangen van Ceu Da Santa Maria c.s. binnen het wettelijk strafrechtelijk systeem voldoende gewaarborgd. Weliswaar is door Ceu Da Santa Maria c.s. betoogd dat het omslachtig is telkens bezwaar te moeten aantekenen en de ayahuasca-thee daarmee wordt ontheiligd, maar voor een (civielrechtelijk) verbod op inbeslagneming, vormt dat onvoldoende grond.
4.5.
Dat in een beperkt aantal uitspraken de verdachte niet strafbaar is geoordeeld, omdat volgens de strafrechter ‘
de invoer van ayahuasca moet worden gezien in het licht van het belang van de verdachte bij het gebruik tijdens de godsdienstuitoefening en dat, door het gecontroleerde gebruik binnen de dienst, een groter gewicht moet worden toegekend aan de bescherming van de godsdienstvrijheid en dat een beperking hiervan niet noodzakelijk is in een democratische samenleving, nu het gebruik onder de geschetste omstandigheden een aanvaardbaar gevaar voor de volksgezondheid oplevert’, maakt het vorenstaande niet anders. De Staat heeft aangevoerd dat uit het vonnis van de strafrechter niet valt af te leiden dat er van het begin af aan geen redelijk vermoeden van schuld als bedoeld in artikel 27 Sv bestaat. De invoer van een DMT houdende stof is op zichzelf immers een strafbaar feit zodat er tegen de verdachten een redelijk vermoeden van schuld bestaat. De Staat heeft benadrukt dat uit de jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 9 januari 2007, ECLI:NL:HR 2007:AZ2497) en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM 6 mei 2014, no. 28167/07) niet blijkt dat de inbeslagneming als daad van vervolging door het Openbaar Ministerie onjuist is. De Staat heeft er voorts op gewezen dat de uitspraak van het hof Amsterdam van
24 februari 2012, waar Ceu Da Santa Maria c.s. (onder meer) naar verwijzen, met de uitspraak van het EHRM van 2014 achterhaald is. Volgens de Staat heeft het EHRM in die uitspraak vastgesteld dat de vrijheid van godsdienst mag worden ingeperkt met een verbod op (de invoer van) ayahuasca en dat voor een concrete toetsing geen plaats is. De Staat stelt zich dan ook op het standpunt dat in het vonnis van 8 september 2016 door de strafrechter ten onrechte getoetst is aan de concrete omstandigheden van het geval. Uit de jurisprudentie van het EHRM en de Hoge Raad valt immers af te leiden dat een toets in concreto niet aan de orde is. Door de officier van justitie is daarom hoger beroep ingesteld tegen voornoemd vonnis.
4.6.
Anders dan Ceu Da Santa Maria c.s. willen betogen kan op basis van voornoemde jurisprudentie van de Hoge Raad en het EHRM vooralsnog niet worden vastgesteld dat de invoer door Ceu Da Santa Maria c.s. op voorhand als legaal moet worden geoordeeld en daarmee de inbeslagneming onrechtmatig. De voorzieningenrechter is dan ook met de Staat van oordeel dat op basis van de thans voorliggende jurisprudentie niet kan worden geoordeeld dat geen redelijk denkend ambtenaar in de gegeven omstandigheden tot strafvervolging en inbeslagneming zou kunnen komen.
4.7.
De vordering van Ceu Da Santa Maria c.s. wordt afgewezen. Ceu Da Santa Maria c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
De door de Staat gevorderde rente over deze proceskosten is toewijsbaar op de wijze als hierna te vermelden.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt Ceu Da Santa Maria c.s. in de kosten van dit geding aan de zijde van de Staat tot op heden begroot op € 618,-- aan verschotten en op € 816,-- aan salaris van de advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente over die proceskosten vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
5.3.
verklaart dit vonnis ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Pott Hofstede en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier C. Vis-van Zanden op 7 februari 2017. [1]

Voetnoten

1.type: 1155