ECLI:NL:RBNHO:2017:8923

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 september 2017
Publicatiedatum
25 oktober 2017
Zaaknummer
5890166 / AO VERZ 17-49
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens disfunctioneren van verzekeringsarts UWV

In deze zaak heeft het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) verzocht om de arbeidsovereenkomst met de verzekeringsarts [verweerder] te ontbinden. UWV heeft aangevoerd dat [verweerder] niet voldoet aan de productienormen en tijdigheidseisen die aan zijn functie zijn gesteld. Ondanks meerdere verbetertrajecten en gesprekken over zijn functioneren, heeft [verweerder] niet de gewenste verbetering laten zien. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [verweerder] sinds 2010 onvoldoende functioneert en dat zijn disfunctioneren niet het gevolg is van ziekte. De kantonrechter heeft geoordeeld dat UWV voldoende gelegenheid heeft geboden voor verbetering en dat herplaatsing niet mogelijk is. De arbeidsovereenkomst is ontbonden met ingang van 1 november 2017, en [verweerder] heeft recht op een transitievergoeding van € 98.742,00 bruto. De proceskosten worden door beide partijen gedragen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 5890166 / AO VERZ 17-49
Uitspraakdatum: 27 september 2017
Beschikking in de zaak van:
het publiekrechtelijk lichaam
Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen
gevestigd te Amsterdam
verzoekende partij
verder te noemen: UWV
gemachtigde: mr. M. van der Bent
tegen
[verweerder]
wonende te [woonplaats]
verwerende partij
verder te noemen: [verweerder]
gemachtigde: mr. P.H.F. Yspeert

1.Het procesverloop

1.1.
UWV heeft een verzoek gedaan om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden. [verweerder] heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
Op 25 juli 2017 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft [verweerder] nog stukken toegezonden. De zaak is vervolgens tot 22 augustus 2017 aangehouden, teneinde een regeling te beproeven. UWV heeft de kantonrechter op 22 augustus 2017 bericht dat partijen geen regeling hebben kunnen treffen, waarna uitspraak is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1
[verweerder] , geboren [geboortedatum] 1954, is in januari 1990 als verzekeringsarts in dienst getreden bij de rechtsvoorgangers van UWV, tegen een salaris van laatstelijk € 5.656,40 bruto per maand, vermeerderd met een maandelijkse toeslag van € 1.417,89, 8% vakantietoeslag en 8,33% eindejaarsuitkering. Op de arbeidsovereenkomst is de CAO-UWV van toepassing.
2.2
In de functiebeschrijving van verzekeringsarts staat onder andere het volgende:
“Prestatiekenmerken
  • Mate waarin producten tijdig zijn opgeleverd.
  • Mate waarin producten voldoen aan rechtmatigheidseisen.
  • Mate waarin aan de afgesproken productienorm is voldaan. (…)”
2.3
Het UWV kantoor te [vestigingsplaats] , hanteert een productienorm van 340 producten per jaar.
2.4
[verweerder] heeft in 2012 met goed gevolg een verbetertraject doorlopen, waarbij de verbetering gericht was op de productie en de tijdigheid.
2.5
Het functioneren van [verweerder] wordt op de onderdelen productiviteit en tijdigheid vanaf 2012 onvoldoende geoordeeld.
2.6
In maart 2016 geeft de afdeling Ziektewet aan dat zij niet langer gebruik willen maken van de diensten van [verweerder] , omdat de dossierafhandeling te lang op zich laat wachten.
2.7
In april 2016 heeft [XX] (manager van [verweerder] ) met [verweerder] gesproken over zijn achterblijvende productie. Daarbij is gesproken over arbeidsrechtelijke consequenties. [verweerder] heeft aangegeven te kampen met energieverlies in de middag. Afgesproken is dat [verweerder] de bedrijfsarts bezoekt en zich in zal zetten om zijn productie te verbeteren.
2.8
Partijen hebben in oktober 2016 een verbeterplan opgesteld, ingaande op 7 november 2016, voor de duur van drie maanden. Daarbij zijn afspraken gemaakt over de te verrichten werkzaamheden en de hoeveelheid werkzaamheden, waarbij een tweewekelijkse evaluatie is opgenomen.
2.9
In december 2016 blijkt dat [verweerder] de in het verbeterplan genoemde aantallen grotendeels niet (tijdig) verwerkt. [verweerder] heeft zijn leidinggevende hierover niet geïnformeerd.
2.1
Gelet op het uitblijven van verbetering wordt in januari 2017 besloten dat [verweerder] dagelijks op vaste tijdstippen een collega verzekeringsarts om hulp kan vragen. Daarbij zijn ook de evaluatiegesprekken geïntensifieerd. Het verbetertraject wordt verlengd.
2.11
[verweerder] heeft de bedrijfsarts meermaals bezocht. [verweerder] heeft geweigerd de inhoud van die gesprekken aan UWV kenbaar te maken. De bedrijfsarts heeft geen beperkingen vastgesteld.

3.Het verzoek

3.1.
UWV verzoekt de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, van het Burgerlijk Wetboek (BW), in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel d BW, met vaststelling dat [verweerder] aanspraak heeft op een transitievergoeding van € 98.742,00 bruto.
3.2.
Aan dit verzoek legt UWV ten grondslag dat sprake is van – kort gezegd – disfunctioneren van [verweerder] . Ter onderbouwing daarvan heeft UWV het volgende naar voren gebracht. Als verzekeringsarts zijn kwaliteit, kwantiteit en tijdigheid belangrijke elementen. De kwaliteit van het werk van [verweerder] is goed. De kwantiteit en de tijdigheid echter niet. Sinds 2010 voldoet [verweerder] niet aan de geldende productienormen, terwijl ook het merendeel van de door hem geleverde producten niet tijdig zijn aangeleverd. Nadat [verweerder] 2012 een verbetertraject heeft doorlopen, is zijn productie en de tijdigheid verbeterd. In 2013 daalt de productie en de tijdigheid echter weer, welke trend zich voortzet. Ook in de beoordelingen is terug te vinden dat het functioneren van [verweerder] op deze onderdelen steeds onvoldoende is. Aan [verweerder] is meermaals gevraagd welke hulp hij wilde, waarop hij telkenmale heeft geantwoord geen hulp nodig te hebben.
Na de start van een verbetertraject in november 2016 blijven de achterstanden oplopen en weigert [verweerder] hulp te vragen terwijl hij ook niet meldt dat hij de normen niet haalt. De norm ligt op dat moment op negen gesprekken per week, [verweerder] geeft zelf aan vijf gesprekken aan te kunnen, maar in de praktijk kan hij drie gesprekken per week aan. UWV komt in februari 2017 tot de conclusie dat het verbetertraject is mislukt. Als je als verzekeringsarts de productienorm en de tijdigheid niet haalt, dan ben je ongeschikt voor de uitoefening van die functie. In het geval van [verweerder] is geen sprake van ziekte of gebrek. UWV probeert al vanaf 2012 om de productie en tijdigheid van [verweerder] te verbeteren. Hij belooft verbetering, maar die blijft telkenmale uit. [verweerder] produceert de laatste jaren minder dan de helft van de productienorm. [verweerder] heeft vele mogelijkheden gekregen en een laatste verbeteringstraject in november 2016. [verweerder] heeft geen enkele verbetering laten zien in de productie en tijdigheid, sterker nog achterstanden liepen alleen maar op. UWV heeft geen andere mogelijkheden voor het herplaatsen van een verzekeringsarts.

4.Het verweer

[verweerder] verweert zich tegen het verzoek en stelt dat de verzochte ontbinding moet worden afgewezen. Hij voert daartoe – samengevat – het volgende aan. [verweerder] is een bekwame arts. Helaas heeft hij de laatste jaren te kampen met vermoeidheidsklachten, waardoor er minder werk uit zijn handen komt. UWV handelt niet als goed werkgever om het dienstverband met een drieënzestigjarige inhoudelijk goed functionerende arts om die reden te ontslaan. [verweerder] is gelet op zijn vermoeidheidsklachten ongeschikt als gevolg van ziekte. [verweerder] ontkent niet dat hij al meerdere jaren op zijn productie wordt aangesproken. Uit niets blijkt echter dat [verweerder] minder produceert dan andere oudere verzekeringsartsen in dienst bij UWV. Het werkplan van 17 oktober 2016 hield voor [verweerder] in dat hij ook WIA-herbeoordelingen diende uit te voeren. Daarin is hij niet geschoold, waardoor het werk hem meer tijd kostte. Het werkplan kwalificeert daarmee niet als een deugdelijk verbeterplan. [verweerder] is in ieder geval niet in kennis gesteld dat hij zou worden ontslagen indien het werkplan niet tot verbetering zou leiden. Daarnaast is een verbetertraject van drie maanden erg kort gelet op het langdurige dienstverband van [verweerder] . UWV had kunnen kiezen voor een minder zware maatregel, zo heeft [verweerder] meermaals aangeboden dat hij minder zou kunnen gaan werken, maar daarmee heeft UWV niet in willen stemmen.

5.De beoordeling

5.1
Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden.
5.2
De kantonrechter stelt voorop dat uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van [verweerder] binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. In artikel 7:669 lid 3 BW is nader omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan. Bij regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 23 april 2015 (
Stcrt.2015/12685) zijn daarvoor nadere regels gesteld (Ontslagregeling).
5.3
Gesteld noch gebleken is dat een opzegverbod van toepassing is. [verweerder] voert weliswaar aan dat zijn ongeschiktheid het gevolg is van ziekte, maar stelt niet dat van een opzegverbod sprake is. [verweerder] stelt ziek te zijn, maar heeft dit niet onderbouwd, zodat de kantonrechter daaraan voorbijgaat.
5.4
UWV voert aan dat de redelijke grond voor ontbinding is gelegen in het disfunctioneren van [verweerder] . Naar het oordeel van de kantonrechter leveren de door UWV in dat verband naar voren gebrachte feiten en omstandigheden een redelijke grond voor ontbinding op, zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3, onderdeel d BW. Daartoe wordt het volgende overwogen.
5.5
In artikel 7:669 lid 3 sub d BW is omschreven dat onder een redelijke grond wordt verstaan: de ongeschiktheid van de werknemer tot het verrichten van de bedongen arbeid, anders dan ten gevolge van ziekte of gebreken van de werknemer, mits de werkgever de werknemer hiervan tijdig in kennis heeft gesteld en hem in voldoende mate in de gelegenheid heeft gesteld zijn functioneren te verbeteren en de ongeschiktheid niet het gevolg is van onvoldoende zorg van de werkgever voor scholing van de werknemer of voor de arbeidsomstandigheden van de werknemer.
Onvoldoende functioneren
5.6
Gelet op de functie van [verweerder] en zijn functieomschrijving moet er vanuit worden gegaan dat naast het feit dat een verzekeringsarts heeft te voldoen aan verschillende kwaliteitseisen, waaraan [verweerder] overigens zonder meer voldoet, ook heeft te maken met een bepaalde hoeveelheid te verrichtten werk, welk werk vervolgens ook binnen een bepaalde (wettelijke) termijn dient te worden verricht. UWV hanteert een productienorm van 340 producten per jaar. [verweerder] heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling weliswaar aangevoerd dat daaraan wel wat af te dingen valt, maar heeft onvoldoende aangevoerd om aan te nemen dat die productienorm niet redelijk is. UWV heeft in dat kader ook onbetwist gesteld dat zij met haar productienorm lager zit dan het landelijk gemiddelde en dat het merendeel van de artsen deze productienorm wel haalt. De artsen die het afgelopen jaar die norm niet hebben gehaald, hebben naast het werk voor UWV andere werkzaamheden verricht, zodat de door hen te behalen norm per saldo lager was. [verweerder] erkent ook zelf dat de door UWV gestelde productienorm voor hem niet (langer) haalbaar is. Hij heeft het zelf immers over een te halen productie van 5 onderzoeken per week, wat ruim de helft is van de te halen productienorm. UWV heeft daar onbetwist tegenover gesteld dat [verweerder] niet meer dan 3 onderzoeken per week kan verrichten, waarmee hij ruim onder de helft van de productienorm zit. Vast staat ook dat [verweerder] zijn werk niet tijdig gereed heeft en dat dat in het verleden na klachten van een interne afdeling binnen het UWV onderzoeken in het kader van de Ziektewet bij hem zijn weggehaald. Naar het oordeel van de kantonrechter staat aldus vast dat [verweerder] vanaf 2010, met een betere periode in 2012 en na 2013 opnieuw onvoldoende heeft gefunctioneerd.
Verbetertraject
5.7
[verweerder] heeft in 2012 voor het eerst een verbetertraject aangeboden gekregen in verband met de hiervoor genoemde te lage productie en te laat afgehandelde dossiers. Met begeleiding is [verweerder] er op dat moment in geslaagd zijn productie en tijdigheid te verbeteren. In 2013 is zijn functioneren vervolgens wederom als onvoldoende beoordeeld op voornoemde onderdelen, wat zich de daaropvolgende jaren heeft herhaald. De gehaalde productienorm en tijdigheid zijn verder verslechterd. [verweerder] is hier telkenmale op aangesproken, waarvan veelvuldige verslagen zijn gemaakt. [verweerder] heeft steeds weer verzocht hem tijd te gunnen om zijn functioneren te verbeteren. UWV heeft hem gelet op zijn zelfstandige functie, waarbij [verweerder] geacht wordt zelf desgewenst hulp te kunnen vragen, hem lange tijd die kans geboden.
Wel heeft zij meermaals gevraagd welke hulp [verweerder] daarbij nodig had, waarbij [verweerder] steeds kenbaar heeft gemaakt het zelf op te willen lossen. In 2016 heeft [verweerder] voor het eerst kenbaar gemaakt te kampen met vermoeidheidsklachten. UWV heeft hem daarop aangemeld voor het spreekuur bij de bedrijfsarts die geen beperkingen heeft vastgesteld. [verweerder] heeft de bedrijfsarts geen toestemming gegeven de aldaar besproken zaken aan UWV mee te delen. In 2016 is voor UWV opnieuw de maat vol. De gehaalde productienorm is op dat moment gedaald tot minder dan de helft van de te halen norm. UWV stelt een werkplan op, waarmee [verweerder] akkoord gaat. [verweerder] voert weliswaar aan dat de werkzaamheden voor hem nieuw waren en daarom meer tijd kosten, maar dit is door UWV betwist. [verweerder] heeft zijn kale stelling niet onderbouwd. [verweerder] heeft dit eerder niet aan UWV kenbaar gemaakt. UWV heeft daarnaast ter gelegenheid van de mondelinge behandeling nader toegelicht dat de inhoud van het werk grotendeels gelijk was, hetgeen door [verweerder] niet is betwist. Dat aan [verweerder] geen scholing is aangeboden is door UWV betwist. Uit niets blijkt overigens dat het functioneren van [verweerder] door middel van scholing had kunnen verbeteren. [verweerder] heeft ook niet onderbouwd welke scholing hem had kunnen ondersteunen. Dit deel van het verweer wordt reeds daarom verworpen.
5.8
[verweerder] voert aan niet in kennis te zijn gesteld van de mogelijke sancties. In 2012 is bij het aangaan van het verbetertraject geschreven:
“indien de in het verbeterplan gestelde doelen niet zijn bereikt, dan zal dit consequenties voor je dienstverband hebben.”In de bijlage bij de beoordeling van 2015 staat:
“ [naam] is uitgelegd dat dit niet verder door kan gaan en er geen baat wordt gezien in nieuwe verbeteracties vanuit UWV. Daarmee is het standpunt vanuit UWV dat een beëindiging van het dienstverband, het meest voor de hand ligt.”In het voortgangsverslag van het gesprek van 19 april 2016 staat in het verslag dat indien de productie en tijdigheid niet wordt verbeterd dit
arbeidsrechtelijke consequentieszal hebben. In het gespreksverslag van 27 juli 2016:
“vanuit onze kant wordt medegedeeld dat we onder deze omstandigheden, te weten te weinig en ontijdige productie met alle gevolgen van dien voor klant en collega’s niet met elkaar verder gaan. Wij zijn van mening dat de arbeidsovereenkomst daarom binnen afzienbare tijd moet worden beëindigd.”In januari 2017:
“een laatste kans is (…) Kortom, het is nu écht erop of eronder.”Voor [verweerder] als verzekeringsarts had aldus zonder meer voldoende duidelijk kunnen zijn dat het UWV echte een blijvende verbetering wilde zien. Gelet op al het vorenstaande is voor [verweerder] voldoende duidelijk geweest dat UWV zijn functioneren als onvoldoende beoordeelde en dat indien zijn functioneren niet zou verbeteren UWV een einde van het dienstverband beoogde.
5.9
[verweerder] voert voorts aan dat de termijn voor verbetering gelet op de lengte van zijn dienstverband te kort is. [verweerder] lijkt er daarbij aan voorbij te gaan dat zijn productienorm reeds vanaf 2010 onvoldoende is, hij eerder een verbetertraject heeft doorlopen en na veelvuldig te zijn aangesproken op zijn productienorm steeds gevraagd heeft om ruimte om zijn functioneren zelf te verbeteren. Die ruimte heeft UWV hem gegeven. Nadat verbetering uitbleef heeft UWV opnieuw een plan opgesteld, waarin concrete doelen en afspraken zijn vastgelegd. Ook is daarbij duidelijk aangegeven hoe [verweerder] hulp kon vragen en wie er voor hem beschikbaar waren. [verweerder] heeft in weerwil van die afspraken geen hulp gevraagd en evenmin tijdig laten weten niet aan de productie en gestelde termijnen te kunnen voldoen. Het inzicht in het eigen functioneren lijkt daarmee onvoldoende. [verweerder] heeft het simpelweg op zijn beloop gelaten en UWV als zijn werkgever niet een keer laten weten een product niet tijdig af te kunnen maken en om welke reden. Daar komt nog bij dat gedurende het verbetertraject het functioneren van [verweerder] geen begin van verbetering heeft laten zien, eerder een verdere verslechtering. Wat het verschil zou zijn geweest indien UWV [verweerder] een langere termijn zou hebben gegeven is gesteld noch gebleken.
De kantonrechter is aldus van oordeel dat UWV [verweerder] voldoende in de gelegenheid heeft gesteld zijn functioneren te verbeteren.
Onvoldoende functioneren gevolg van ziekte?
5.1
[verweerder] voert voorts aan dat het achterblijven van zijn productie na een jarenlang dienstverband wel het gevolg moet zijn van ziekte en legt daarbij slechts een e-mail bericht van de bedrijfsarts over. Vast staat dat de bedrijfsarts heeft geconcludeerd dat geen sprake is geweest van enige beperking. [verweerder] heeft geen second opinion van dit oordeel gevraagd. [verweerder] heeft zich ook eerder niet op het standpunt gesteld vanwege ziekte onvoldoende te functioneren. Ook nu levert hij geen enkele onderbouwing van dat standpunt. Hoewel aannemelijk is dat [verweerder] te kampen heeft met verschillende (lichamelijke) problemen, heeft hij niet kunnen onderbouwen dat die problemen nu juist zijn functioneren beïnvloeden. Van [verweerder] als verzekeringsarts had een nadere onderbouwing mogen worden verwacht en in ieder geval had hij dit bij zijn leidinggevende dienen te melden. Zoals hiervoor reeds is overwogen heeft [verweerder] niets gemeld en alles op zijn beloop gelaten. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen, nu [verweerder] zijn stelling aldus onvoldoende heeft onderbouwd.
Herplaatsing
5.11
De kantonrechter ziet geen reden om te oordelen dat herplaatsing van [verweerder] in de rede ligt. Daarbij is het volgende van belang. Als verzekeringsarts heeft [verweerder] een bepaalde productienorm en tijdigheid in acht te nemen. Sinds 2010 heeft [verweerder] zijn functioneren niet kunnen verbeteren. De kantonrechter ziet geen reden om aan te nemen waarom dit functioneren nu wel zou verbeteren. [verweerder] voert nog aan dat hij minder uren zou kunnen gaan werken, waarom dit invloed zou hebben op vorenstaande is echter onduidelijk gebleven. Immers ook dan heeft [verweerder] een productienorm te halen, namelijk het equivalent van de thans genoemde norm. De norm die voor [verweerder] duidelijk niet haalbaar is. Dat een verzekeringsarts herplaatsbaar zou zijn in een andere functie zonder productienorm is gesteld noch gebleken.
Conclusie
5.12
De conclusie is dat de kantonrechter het verzoek van UWV zal toewijzen en dat de arbeidsovereenkomst met toepassing van artikel 7:671b lid 8, onderdeel a, BW zal worden ontbonden met ingang van 1 november 2017. Dat is de datum waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd, verminderd met de duur van deze procedure. Tussen partijen staat vast dat [verweerder] aanspraak maakt op een transitievergoeding van € 98.742,00 bruto. De kantonrechter zal daarom ook vaststellen dat [verweerder] aanspraak heeft op die vergoeding en UWV veroordelen tot betaling van die vergoeding. Nu dat bedrag gelijk is aan het door UWV aangeboden bedrag hoeft UWV geen gelegenheid te krijgen het verzoek in te trekken.
5.16.
Gelet op de uitkomst van de zaak, is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder hun eigen proceskosten dragen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 november 2017;
6.2.
veroordeelt UWV om aan [verweerder] een transitievergoeding te betalen van € 98.720,00 bruto;
6.3.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
6.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gewezen door mr. H.A.M. Röell- Mulder, kantonrechter en op 27 september 2017 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter