ECLI:NL:RBNHO:2017:861

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 februari 2017
Publicatiedatum
3 februari 2017
Zaaknummer
15/860002-16
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring doodslag, poging doodslag en openlijke geweldpleging na escalatie van geweld op nieuwjaarsnacht

Op 3 februari 2017 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een gewelddadige confrontatie op nieuwjaarsnacht 2016 in Haarlem. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met medeverdachten, opzettelijk geweld heeft gepleegd tegen meerdere slachtoffers, waaronder [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]. De feiten omvatten doodslag, poging doodslag en openlijke geweldpleging, waarbij de verdachte met een mes heeft gestoken en gesneden. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers als betrouwbaar beoordeeld en het bewijsuitsluitingsverweer van de verdediging verworpen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaar, terwijl de medeverdachten ook zijn veroordeeld tot (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraffen. De vorderingen van de nabestaanden tot vergoeding van affectieschade zijn niet-ontvankelijk verklaard, evenals de vorderingen tegen de Staat voor gemaakte reis- en verblijfkosten. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar laten meewegen in de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/860002-16 (P)
Uitspraakdatum: 3 februari 2017
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 16, 17, 19 en 20 januari 2017 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te Haarlem,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie
mr. J.G. Hendriks en mr. F.H.A. Schlingemann-Hovig en van hetgeen verdachte en haar raadsvrouw, mr. B.J. de Groot, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
feit 1:
zij op of omstreeks 01 januari 2016 te Haarlem, tezamen en in vereniging, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of haar mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], opzettelijk van het leven te beroven, (telkens) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp,
- meermalen, althans eenmaal, in de nek/hals en/of de schouder en/of het hoofd en/of de buik(streek) en/of het lichaam van die [slachtoffer 3] heeft/hebben gestoken en/of gesneden, en/of (vervolgens)
- meermalen, althans eenmaal, in de nek/hals en/of het hoofd en/of de (linker)pols en/of de (linker)arm en/of de borst(streek) en/of het lichaam van die [slachtoffer 2] heeft/hebben gestoken en/of gesneden, en/of (vervolgens)
- meermalen, althans eenmaal, (een) stekende en/of snijdende beweging(en) in de richting van die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] heeft/hebben gemaakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2:
zij op of omstreeks 01 januari 2016 te Haarlem openlijk, te weten op of aan de openbare weg, te weten de Zomerkade en/of de Ten Katestraat, ik elk geval op of aan een openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen, te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 4], welk geweld bestond uit het slaan/stompen en/of schoppen/trappen en of met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, steken en/of snijden van voornoemd(e) perso(o)n(en), immers heeft/hebben zij, verdachte en/of haar mededader(s),
- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het hart, althans de hartstreek, in elk geval de borst, en/of het lichaam, van die [slachtoffer 1] gestoken en/of gesneden, en/of (vervolgens)
- meermalen, althans eenmaal, (telkens) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de nek/hals en/of de schouder en/of het hoofd en/of de buik(streek) en/of het lichaam van die [slachtoffer 3] gestoken en/of gesneden, en/of (vervolgens)
- meermalen, althans eenmaal, (telkens) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de nek/hals en/of het hoofd en/of de (linker)pols en/of de (linker)arm en/of de borst(streek) en/of het lichaam van die [slachtoffer 2] gestoken en/of gesneden, en/of (vervolgens)
- meermalen, althans eenmaal, (telkens) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp (een) stekende en/of snijdende beweging(en) in de richting van die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 4] gemaakt, en/of (vervolgens)
- meermalen, althans eenmaal, (telkens) (met gebalde hand) geslagen/gestompt op/tegen/in het lichaam van die [slachtoffer 3] en/of het lichaam van die [slachtoffer 2], en/of (vervolgens)
- meermalen, althans eenmaal, (telkens) (met geschoeide voet) geschopt/getrapt op/tegen/in het lichaam van die [slachtoffer 3] en/of het lichaam van die [slachtoffer 2],
terwijl dit door haar en/of haar mededader(s) gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten (een) steek- en/of snijverwonding(en) aan het lichaam van die [slachtoffer 3] en/of het lichaam van die [slachtoffer 2], ten gevolge heeft gehad.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft ten aanzien van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten algehele vrijspraak bepleit omdat – samengevat – [verdachte] bij het treffen op de Zomerkade zelf geen geweld heeft gebruikt of daaraan als medepleger een substantiële bijdrage heeft geleverd. Gelet op de mate van intoxicatie en bijbehorende geestestoestand van [verdachte] kon zij ook niet op de hoogte zijn van de intenties van haar medeverdachten en ontbrak het haar aan mogelijkheidsbewustzijn. Niet kan dus worden vastgesteld dat [verdachte] opzet had, al dan niet in voorwaardelijke vorm, op het geweld en de deelname daaraan op de Zomerkade.
Voorts heeft de raadsvrouw - kort gezegd - bepleit dat de verklaringen van [medeverdachte 2], [medeverdachte 1], [slachtoffer 4], [slachtoffer 3], [slachtoffer 2] en andere in de pleitnota genoemde personen, van het bewijs dienen te worden uitgesloten, nu deze onbetrouwbaar zijn. Het betreffen immers verklaringen van personen die niet zelf op de plaats delict aanwezig zijn geweest of een eigen invulling aan de gebeurtenissen hebben gegeven, dan wel personen die om hen moverende redenen niet de waarheid hebben gesproken. Al deze verklaringen zijn onbetrouwbaar en daardoor onbruikbaar voor het bewijs.
3.3.
Partiële vrijspraak feit 2
De rechtbank acht niet bewezen dat er sprake is geweest van geweldshandelingen tegen [slachtoffer 4]. Uit het dossier is slechts gebleken dat [slachtoffer 4] zich in de nabijheid van [verdachte] heeft bevonden en scheuren in zijn jas had die er voordien niet zouden zijn geweest. Dit is onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen van geweldshandelingen tegen [slachtoffer 4].
3.4.
Bespreking bewijsuitsluitingsverweer feiten 1 en 2
Met betrekking tot de door de verdediging gevoerde bewijsuitsluitingsverweren acht de rechtbank de belastende verklaringen van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] over de geweldshandelingen die [verdachte] op de Zomerkade vervulde wel betrouwbaar en dus bruikbaar voor het bewijs. Hun verklaringen zijn op cruciale onderdelen consistent en zij hebben hun verklaring herhaald tegenover de rechter-commissaris, terwijl de verklaringen voldoende steun vinden in andere bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van [verdachte] zelf over het meenemen van messen en het zich begeven naar de Zomerkade. Voorts past de beschrijving door [slachtoffer 3] over de aanloop naar de confrontatie bij de verklaringen van [getuige 2] en de bevindingen uit het telecomonderzoek. Dit geldt eveneens voor de verklaring van getuige [getuige 3], die uit eigen waarneming heeft verklaard over het zien van een fors meisje met donker haar met een mes in haar hand, welke verklaring aansluit bij de verklaring van [getuige 1/betrokkene 1] over het pakken van messen door [verdachte] uit zijn keuken. De rechtbank zal niet ingaan op de overige door de verdediging als onbetrouwbaar genoemde verklaringen, nu deze niet voor het bewijs zullen worden gebezigd.
3.5
Bewijsoverwegingen
Vaststaande feiten en omstandigheden
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
In de avond en nacht van 31 december 2015 op 1 januari 2016 zijn - onder meer - [medeverdachte 1], [verdachte] en [medeverdachte 2] aanwezig in de woning van [getuige 1/betrokkene 1], de partner van [medeverdachte 2], aan de [straat] in Haarlem. Gaandeweg de oud- en nieuwviering lopen de gemoederen bij een aantal aanwezigen onder invloed van sterke drank en harddrugs steeds verder op. Via mobiele telefonie wordt veelvuldig, over en weer, contact onderhouden met een van de latere slachtoffers, te weten [slachtoffer 3]. Er ontstaat ruzie tussen enerzijds [verdachte] en [medeverdachte 2] en anderzijds [slachtoffer 3]. De situatie raakt, naarmate het aantal gesprekken en tekstberichten oploopt, zodanig oververhit dat [verdachte] intussen een aantal keren messen pakt en daarmee rond begint te lopen. Ook [medeverdachte 2] laat zich in deze sfeer niet onbetuigd en vertoont agressief en ongeremd gedrag. Aldus ontstaat een steeds grimmiger sfeer. [medeverdachte 1] is hier bij. Vervolgens wordt [slachtoffer 3] via de telefoon verzocht om te komen. [verdachte] en [medeverdachte 2] gaan naar buiten om [slachtoffer 3] te treffen, waarbij (in ieder geval) [verdachte] duidelijk zichtbaar messen meeneemt. [medeverdachte 1] gaat mee. Zo escaleert de agressie uiteindelijk in een gezamenlijke gang vanuit de woning aan de [straat] en gewapend met meerdere messen naar de Zomerkade alwaar [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [verdachte] [slachtoffer 3] treffen en het tot een confrontatie komt.
OpzetDe raadsvrouw van [verdachte] heeft aangevoerd dat [verdachte] dusdanig onder invloed van alcohol verkeerde dat zij niet meer kon overzien waar zij mee bezig was, waardoor er geen sprake kan zijn geweest van (voorwaardelijk) opzet op de dood van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2]. De enige intentie van [verdachte] was om de banden van de auto van [slachtoffer 3] lek te steken en niet om een gewelddadige confrontatie met [slachtoffer 3] zelf aan te gaan. [verdachte] is in haar dronken toestand misbruikt door anderen die [slachtoffer 3] wilden treffen. Ook het opzet op de openlijke geweldpleging ontbreekt, aldus de raadsvrouw.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende. Uit het dossier blijkt inderdaad dat [verdachte] een behoorlijke hoeveelheid alcohol had gedronken en ongeremd gedrag vertoonde. Verbalisanten treffen haar die vroege ochtend aan terwijl ze onsamenhangend spreekt. Dat drank en drugs een versterkende uitwerking hebben gehad op de regulatie van haar emoties en agressieve gevoelens komt echter geheel voor haar eigen risico. Bovendien is niet gebleken dat [verdachte] in een toestand is komen te verkeren waarvan gezegd moet worden dat bij haar ten tijde van haar handelen ieder inzicht in de draagwijdte van haar gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken. Immers, getuige [getuige 4] heeft verklaard dat [verdachte] omstreeks 03:00 uur die ochtend bij hem in de auto stapte met drie messen in haar handen en tegen hem zei dat ze [slachtoffer 3] ging steken. Ook getuige [getuige 5] heeft verklaard dat [verdachte] door de telefoon riep: ‘ik maak je af!’. Vervolgens is [verdachte] ook daadwerkelijk met messen naar buiten gegaan om [slachtoffer 3] te treffen. Dit betreft doelgericht handelen, zodat niet gesteld kan worden dat bij [verdachte] ieder besef van haar daden ontbrak. Gelet hierop volgt de rechtbank de verdediging dan ook niet in de stelling dat [verdachte] andere intenties zou hebben gehad toen zij zich met messen naar de Zomerkade begaf, zoals het leksteken van de banden van de auto van [slachtoffer 3]. De rechtbank neemt tevens in aanmerking dat vóór haar vertrek uit de woning meermalen door verschillende personen getracht is [verdachte] tot kalmte te manen, zo blijkt ook uit de verklaringen van [getuige 2] en [getuige 1/betrokkene 1]. Dit is echter niet gelukt. De rechtbank volgt de raadsvrouw dan ook niet in haar stelling dat er misbruik van haar geestelijke en fysieke toestand is gemaakt om anderen een dekmantel te kunnen geven voor hun wraaklustige motieven ten opzichte van [slachtoffer 3]. Ook de informatie op de externe schijf met betrekking tot de contacten onderling, maken een dergelijk scenario niet aannemelijk.
[verdachte] is samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] een gewelddadige confrontatie aangegaan met [slachtoffer 3], [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], waarbij [verdachte] en [medeverdachte 1] hebben gestoken met messen. [medeverdachte 1] raakt tijdens die confrontatie met een mes [slachtoffer 1] dodelijk in het hart. [slachtoffer 3] wordt tijdens die confrontatie door [medeverdachte 1] met een mes in zijn buik gestoken en door [verdachte] in zijn nek/schouder gestoken en [slachtoffer 2] wordt door [medeverdachte 1] met een mes geraakt in zijn hoofd en door [verdachte] in zijn borstkas. Die steken hebben weliswaar niet geleid tot ernstige, diepe, verwondingen, maar zijn wel door jas en kleding heengegaan. Bovendien betreft het lichaamsdelen waarin zich vitale organen bevinden en een steekwond dodelijk kan zijn. Het feit dat niet alle slachtoffers dodelijk gewond zijn geraakt tijdens de confrontatie, is niet het gevolg geweest van terughoudendheid bij [verdachte] en/of [medeverdachte 1]. Gelet op deze omstandigheden heeft [verdachte] welbewust, namelijk door het meenemen van meerdere messen en kennelijk een gewelddadige confrontatie zoekend met [slachtoffer 3] tijdens welke confrontatie zij en [medeverdachte 1] met één of meer messen hebben gestoken naar [slachtoffer 1], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2], de aanmerkelijke, en ook ingetreden kans dat één of meer van hen zou(den) overlijden als gevolg van die messteken (in het hart, de buik, het hoofd, de borstkas), aanvaard. De rechtbank acht het opzet op de dood van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] dan ook bewezen. Uit vorenomschreven feiten en omstandigheden volgt dat ook sprake is geweest van opzet op de openlijke geweldpleging.
Medeplegen
De vraag die de rechtbank voorts dient te beantwoorden is of [verdachte] als medepleger kan worden aangemerkt van de onder 1 en 2 tenlastegelegde geweldshandelingen jegens [slachtoffer 3], [slachtoffer 2], [slachtoffer 4] en [slachtoffer 1].
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard, indien komt vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde -intellectuele en/of materiële- bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Dat geldt in vergelijkbare zin indien het medeplegen in de vorm van ‘in vereniging’ een bestanddeel vormt van de delictsomschrijving. Dit laatste geldt voor het onder 2 ten laste gelegde.
Naar het oordeel van de rechtbank is in onderhavige zaak sprake van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1], die in de kern bestaat uit een gezamenlijk en gewapend optrekken naar de afgesproken confrontatie met [slachtoffer 3], tot aan de hiervoor beschreven gezamenlijke uitvoering van het gepleegde geweld tegen [slachtoffer 3] en zijn vrienden. Gelet op de omvang en het gewicht van ieders bijdrage, zoals hiervoor onder het kopje ‘opzet’ beschreven, zijn deze zodanig wezenlijk dat [verdachte] als medepleger ten aanzien van de poging tot doodslag op zowel [slachtoffer 3] als op [slachtoffer 2] kan worden aangemerkt. Ook aan het ‘in vereniging plegen’ van openlijk geweld is aldus voldaan.
3.6.
Bewezenverklaring
In bijlage I heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1:
zij op 1 januari 2016 te Haarlem, tezamen en in vereniging
met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en haar mededader voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], opzettelijk van het leven te beroven,
met dat opzet samen met die andertelkens met een mes,
- in de schouder en de buikstreek van die [slachtoffer 3] hebben gestoken en/of gesneden, en
- in het hoofd en de linkerarm en de borststreek van die [slachtoffer 2] hebben gestoken en/of gesneden en
- stekende en/of snijdende bewegingen in de richting van die [slachtoffer 3] en
[slachtoffer 2] hebben gemaakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2:
zij op 1 januari 2016 te Haarlem openlijk, te weten op of aan de openbare weg, te weten de Zomerkade, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen, te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2], welk geweld bestond uit het slaan/stompen en met een mes steken en/of snijden van voornoemde personen, immers heeft/hebben zij, verdachte en/of haar mededaders,
- met een mes in het hart van die [slachtoffer 1] gestoken en
- telkens met een mes, in de schouder en de buikstreek van die [slachtoffer 3] gestoken en/of gesneden, en
- telkens met een mes, in het hoofd en de linkerarm en de borststreek van die [slachtoffer 2] gestoken en/of gesneden, en
- telkens met een mes, stekende en/of snijdende bewegingen in de richting van die [slachtoffer 3] en
die[slachtoffer 2] gemaakt, en
- geslagen op/tegen het lichaam van die [slachtoffer 3] en het lichaam van die [slachtoffer 2],
terwijl
hetdoor haar gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten steek- en/of snijverwondingen aan het lichaam van die [slachtoffer 3] en het lichaam van die [slachtoffer 2], ten gevolge heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in haar verdediging.
Hetgeen aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
medeplegen van poging tot doodslag, meermalen gepleegd
feit 2:
het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door de schuldige gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf (5) jaar, met aftrek van de tijd die zij reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstige vorm van openlijke geweldpleging. Zij heeft een ruzie geheel uit de hand laten lopen. Haar agressieve gedrag, in aanwezigheid van anderen was er in belangrijke mate de oorzaak van dat een en ander ontaardde in een gewelddadige confrontatie op straat waarbij zes jonge mensen betrokken waren. Buurtbewoners hebben moeten aanschouwen dat een jongeman in hun straat bleek te zijn doodgestoken en anderen door messteken gewond waren geraakt.
Deze vorm van agressie, waarbij jonge mensen onder invloed van alcohol en harddrugs om onnavolgbare redenen met messen de straat opvliegen, leidt tot ernstige veiligheidsrisico’s en kan levens verwoesten. Dat is in dit geval ook gebeurd. Ook in breder verband bezien is dit gedrag ernstig omdat het in de samenleving veel onrust en gevoelens van onveiligheid oproept. Dit blijkt ook uit de berichtgeving in de media na de confrontatie en uit de belangstelling van die media en van het publiek voor het onderhavige proces.
Wat deze openlijke geweldpleging bijzonder ernstig maakt is het bewust meenemen van messen naar een afgesproken confrontatie en het direct gebruiken daarvan, hetgeen heeft geleid tot de verwonding van drie personen, waarvan één persoon fataal. Ook verdachte zelf heeft een mes gebruikt, hiermee gestoken en aan twee personen, [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] verwondingen toegebracht. Dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
De rechtbank heeft met betrekking tot de persoon van verdachte acht geslagen op het psychologisch rapport gedateerd 10 april 2016. Hierin wordt geconcludeerd dat sprake is geweest van overmatig gebruik van alcohol en cocaïne en dat sprake is van persoonlijkheidsproblematiek bij verdachte in de zin van hechtingsproblematiek en een verstoorde emotieregulatie. Geadviseerd wordt een deels voorwaardelijke detentie met reclasseringstoezicht en eventueel een behandeling bij een forensische polikliniek.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland van 3 maart 2016. Ook door de reclassering wordt geadviseerd verdachte contact te laten houden met de reclassering.
Uit het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 14 oktober 2016, blijkt dat de verdachte reeds eerder, in 2010, door de kinderrechter is veroordeeld. Gelet op de sindsdien verstreken tijd weegt de rechtbank deze veroordeling niet mee bij de strafmaat.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. In verband met de jeugdige leeftijd van verdachte, zij was 20 jaar oud op 1 januari 2016, en het ontbreken van eerdere veroordelingen voor geweldsdelicten, acht de rechtbank een lagere straf dan door de officier van justitie is gevorderd, passend en geboden. De rechtbank acht het, gelet op de ernst van de feiten, niet passend om een voorwaardelijk strafdeel zoals geadviseerd, op te leggen. De rechtbank gaat ervan uit dat het geadviseerde reclasseringscontact indien nodig in het kader van een eventuele voorwaardelijke invrijheidsstelling als voorwaarde zal worden gesteld.

7.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen

Benadeelde partij [benadeelde partij 1 nabestaande slachtoffer 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij 1 nabestaande slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 26.104,75 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit:
kosten van de uitvaart € 3.094,53
plaatsingsrechten grafmonument € 279,00
aanschafkosten grafmonument € 1.860,00
plaatsingskosten grafmonument € 476,00
kosten onderhoud grafmonument € 186,00
eten en drinken islamitische rouwperiode € 150,00
reiskosten naar steenhouwer € 50,46
reiskosten en parkeerkosten i.v.m.
bezittingen ophalen politiebureau € 8,76
affectieschade € 20.000,00
Zij heeft tevens een vordering tot schadevergoeding ingediend tegen de Staat van € 141,47 wegens materiële schade, zijnde gemaakte reiskosten wegens het bijwonen en voorbereiden van de zittingen.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de materiële schade zoals gevorderd van verdachte, toewijsbaar is tot een bedrag van € 5.945,99. De onder 6 en 8 genoemde kosten betreffen volgens de officier van justitie geen kosten die zijn gemaakt in verband met de lijkbezorging. De officier van justitie stelt zich voorts op het standpunt dat de gevorderde affectieschade niet kan worden toegewezen, nu daartoe geen wettelijke basis bestaat en dat reiskosten die van de Staat worden gevorderd, in de onderhavige procedure niet kunnen worden toegewezen omdat deze procedure zich daarvoor niet leent.
Het standpunt van de raadsvrouw van verdachte
Primair stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat verdachte geen aandeel heeft gehad in het overlijden van [slachtoffer 1]. De raadsvrouw heeft subsidiair naar voren gebracht dat de kosten van de uitvaart zoals gevorderd onder 3, en de kosten genoemd onder 6 niet door de benadeelde partij zijn voldaan, maar door de vader van [slachtoffer 1], zodat deze moeten worden afgewezen. Ook de kosten ten aanzien van het grafmonument dienen te worden afgewezen, nu deze reeds door de verzekeraar dan wel derden zijn voldaan. Voorts dient de gevorderde affectieschade te worden afgewezen, nu een wettelijke basis voor vergoeding ontbreekt.
Beoordeling door de rechtbank
Artikel 6:166 eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat indien één van tot een groep behorende personen onrechtmatig schade toebrengt en de kans op het aldus toebrengen van schade deze personen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband, zij hoofdelijk aansprakelijk zijn indien deze gedragingen hun kunnen worden toegerekend. Bewezen is verklaard dat verdachte, samen met anderen, geweld heeft gebruikt tegen [slachtoffer 1], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2]. Dat geweld bestond onder meer uit het steken met een mes op een wijze die de aanmerkelijke kans op de dood van één of meer van hen meebracht. Verdachte behoorde zich dus te realiseren dat [slachtoffer 1] als gevolg van dit groepsoptreden [slachtoffer 1] zou kunnen overlijden, zodat zij zich van dit groepsoptreden had moeten weerhouden. Aan de vereisten van artikel 6:166, eerste lid BW is aldus voldaan. Dit betekent dat ook [verdachte] aansprakelijk is voor de door [benadeelde partij 1 nabestaande slachtoffer 1] geleden schade.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 6.104,75 rechtstreeks voortvloeit uit het onder 2 bewezen verklaarde feit. Op grond van artikel 6:108, tweede lid BW is verdachte gehouden de kosten aan de benadeelde partij te vergoeden. Dit geldt ook voor de kosten genoemd onder 3, 6 en 8. Voldoende vast is komen te staan dat de onder 3 en 6 genoemde kosten ten laste van de benadeelde partij zijn gekomen. Voorts geldt dat ook de onder 6 genoemde kosten die zijn gemaakt ten behoeve van de islamitische rouwperiode, gelet op hetgeen naar voren is gebracht met betrekking tot de levensomstandigheden van [slachtoffer 1], moeten worden begrepen onder de in artikel 6:108, tweede lid BW genoemde kosten van lijkbezorging. Ook de onder 8 genoemde kosten met betrekking tot de persoonlijke bezittingen van [slachtoffer 1] moeten worden beschouwd als kosten van lijkbezorging. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen. De rechtbank zal de wettelijke rente over dit bedrag toewijzen vanaf 16 januari 2017, de dag dat de vordering bij de rechtbank is ingediend, nu niet is gebleken vanaf welke datum de verschillende kosten zijn gemaakt en de schade is geleden, tot aan de dag der algehele voldoening.
Ten aanzien van de gevorderde affectieschade van € 20.000,00 overweegt de rechtbank het volgende. Affectieschade betreft immateriële schade die bestaat uit het verdriet en de pijn die is veroorzaakt door het overlijden of ernstig letsel van iemand tot wie men in een nauwe en affectieve relatie stond. Aanspraak op vergoeding van immateriële schade bestaat slechts indien en voor zover de wet op vergoeding hiervan recht geeft, zoals volgt uit de laatste zinsnede van artikel 6:95 BW. In zijn arrest van 22 februari 2002 (ECLI:NL:HR:2002:AD5356) heeft de Hoge Raad bevestigd dat het stelsel van de wet meebrengt dat nabestaanden geen vordering tot affectieschade geldend kunnen maken. Ook heeft de Hoge Raad in dit arrest overwogen dat het de rechtsvormende taak van de rechter te buiten gaat om in afwijking van het wettelijk stelsel zonder meer een vergoeding toe te kennen. Namens de benadeelde partij is betoogd dat de Wet schadefonds geweldsmisdrijven een wettelijke basis biedt tot vergoeding van affectieschade. Ook is erop gewezen dat binnenkort een wetsvoorstel met betrekking tot affectieschade in de Tweede Kamer wordt behandeld. Echter, de Wet schadefonds geweldsmisdrijven houdt geen wettelijke verplichting in tot vergoeding van affectieschade door degene die op grond van artikel 6:162 BW aansprakelijk kan worden gehouden. Dit zou ook niet passen in het stelsel van de wet, nu de wettelijke verplichtingen tot schadevergoeding zijn neergelegd in afdeling 10 van boek 6 BW. Dat een wetsvoorstel aanhangig is, maakt ook niet dat op dit moment een wettelijke verplichting bestaat tot vergoeding van affectieschade. Uit het voorgaande volgt dat de vordering tot vergoeding van geleden affectieschade niet kan worden toegewezen. De benadeelde partij zal ten aanzien van dit onderdeel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding ingediend tegen de Staat van € 141,47 wegens gemaakte reiskosten, het volgende. Het bepaalde in artikel 51 f Sv biedt een benadeelde partij de mogelijkheid om de schade die zij rechtstreeks heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde strafbare feit, vergoed te krijgen. Uit het bepaalde in artikel 361 Sv volgt dat de bewezenverklaarde strafbare gedraging van verdachte de basis vormt op grond waarvan de vordering moet worden beoordeeld. De rechtsgrond die hem -civielrechtelijk- aansprakelijk maakt voor de -als gevolg van zijn gedraging- door de benadeelde partij geleden schade, is onrechtmatige daad, door hem jegens de benadeelde partij gepleegd. In het onderhavige geval is de vordering gebaseerd op een andere rechtsgrond, te weten nakoming van de verplichtingen uit de Europese richtlijn 2012/29/EU, PbEU L 315/57 van 14 november 2012, en ingesteld tegen een partij die niet aansprakelijk is op grond van de bewezenverklaarde gedraging. Voorts zijn de gevorderde kosten naar het oordeel van de rechtbank niet aan te merken als rechtstreekse schade als bedoeld in artikel 361 Sv. Dit onderdeel van de vordering is in deze procedure dan ook niet toewijsbaar.
De benadeelde partij zal ten aanzien van dit onderdeel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank zal ten aanzien van het toegewezen bedrag aan schadevergoeding bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder feit 2 bewezen verklaarde handelen, kort gezegd: openlijke geweldpleging, aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
Benadeelde partij [benadeelde partij 2 nabestaande slachtoffer 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2 nabestaande slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 5.000,00 ingediend wegens immateriële schade die hij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. Deze vordering betreft affectieschade. Daarnaast heeft de benadeelde partij een vordering tot schadevergoeding van € 568,51 ingediend tegen de Staat wegens materiële schade, zijnde gemaakte reis- en verblijfkosten wegens het bijwonen en voorbereiden van de zittingen.
Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor ten aanzien van benadeelde partij [benadeelde partij 1 nabestaande slachtoffer 1] is overwogen met betrekking tot affectieschade en vorderingen tegen anderen dan verdachte, zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vorderingen.
De rechtbank zal de proceskosten compenseren in die zin dat partijen ieder hun eigen kosten dragen.
Benadeelde partij [benadeelde partij 3 nabestaande slachtoffer 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij 3 nabestaande slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 5.000,00 ingediend wegens immateriële schade die hij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. Deze vordering betreft affectieschade. Daarnaast heeft de benadeelde partij een vordering tot schadevergoeding van € 545,71 ingediend tegen de Staat wegens materiële schade, zijnde gemaakte reis- en verblijfkosten wegens het bijwonen en voorbereiden van de zittingen.
Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor ten aanzien van benadeelde partij [benadeelde partij 1 nabestaande slachtoffer 1] is overwogen met betrekking tot affectieschade en vorderingen tegen anderen dan verdachte, zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vorderingen.
De rechtbank zal de proceskosten compenseren in die zin dat partijen ieder hun eigen kosten dragen.
Benadeelde partij [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 7.021,09 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat uit:
kleding € 300,00
behandeling ziekenhuis € 2.136,45
pijnstillers € 15,00
bio oil (littekens) € 25,00
reiskosten eerste aanleg € 75,00
reiskosten hoger beroep € 50,00
parkeerkosten eerste aanleg € 110,00
parkeerkosten hoger beroep € 160,00
immateriële schade € 3.850,00
Hij heeft tevens een vordering tot schadevergoeding ingediend tegen de Staat van € 299,64 wegens materiële schade, zijnde gemaakte verblijfskosten wegens het bijwonen van de zittingen.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft naar voren gebracht dat de vordering kan worden toegewezen, met uitzondering van een bedrag aan € 424,64, zijnde de reiskosten ten behoeve van het bijwonen en de voorbereiding van de zitting, nu dit geen schade betreft die rechtstreeks voortvloeit uit het strafbare feit. Voor zover deze kosten van de Staat gevorderd worden, past de vordering volgens de officier van justitie niet in de onderhavige procedure.
Het standpunt van de raadsvrouw van verdachte
De raadsvrouw heeft gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat verdachte dient te worden vrijgesproken. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich gerefereerd ten aanzien van de materiële schadeposten. Ten aanzien van de immateriële schade stelt de raadsvrouw dat rekening dient te worden gehouden met het eigen aandeel dat [slachtoffer 3] heeft gehad in het ontstaan van de schade.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade zoals genoemd onder 1, 2, 3 en 4 rechtstreeks voortvloeit uit de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten. Deze schadeposten zijn, gelet op hetgeen reeds uit het dossier blijkt, voldoende onderbouwd en komen de rechtbank niet onredelijk voor. De gevorderde materiële schadevergoeding zal voor het totale bedrag van deze posten van € 2.476,45 worden toegewezen. De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van de gevorderde reis- en parkeerkosten ‘eerste aanleg’ niet-ontvankelijk verklaren. Deze kosten zijn niet onderbouwd en ook overigens is niet gebleken dat ze zijn gemaakt. Ook ten aanzien van de gevorderde reis- en parkeerkosten ‘hoger beroep’ zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard. Deze kosten zijn thans niet toewijsbaar nu niet vaststaat dat en in welke omvang deze kosten zullen worden gemaakt.
Ten aanzien van de immateriële schade het volgende. De raadsvrouw heeft in dit kader een beroep gedaan op vermindering van de vergoedingsplicht op grond van artikel 6:101, eerste lid BW door te stellen dat de door [slachtoffer 3] geleden schade mede het gevolg is van zijn eigen optreden op 1 januari 2016. De rechtbank verwerpt dit verweer. Immers, ook als aangenomen moet worden dat de door [slachtoffer 3] opgelopen schade mede het gevolg is geweest van omstandigheden die aan hem kunnen worden toegerekend, eist de billijkheid wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, dat de schade voor rekening van verdachte (en haar medeverdachten) blijft, nu het aangaan van een gewelddadige confrontatie met gebruik van messen in grote mate kwalijker is dan het zich begeven naar de plek waar die confrontatie heeft plaatsgevonden en het geven van een klap.
Vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 2.000,00 komt de rechtbank dan ook billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De vordering zal tot dit bedrag worden toegewezen. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
Dit betekent dat in totaal een bedrag van € 4.476,45 wordt toegewezen. De rechtbank zal tevens de gevorderde wettelijke rente toewijzen vanaf 1 januari 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor ten aanzien van benadeelde partij [benadeelde partij 1 nabestaande slachtoffer 1] is overwogen met betrekking tot vorderingen tegen anderen dan verdachte, zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tegen de Staat.
De rechtbank zal ten aanzien van het toegewezen bedrag aan schadevergoeding bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder feiten 1 en 2 bewezen verklaarde handelen, kort gezegd: poging tot doodslag en openlijke geweldpleging, aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 3.184,00 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat uit:
kleding € 300,00
eigen risico ziektekostenverzekering € 385,00
immateriële schade € 2.500,00
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie concludeert tot toewijzing van de vordering.
Het standpunt van de raadsvrouw van verdachte
De raadsvrouw van verdachte heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat verdachte geen aandeel heeft gehad in het toebrengen van het letsel van [slachtoffer 2]. De raadsvrouw heeft zich subsidiair gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade zoals genoemd onder 1 en 2 rechtstreeks voortvloeit uit de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten. Deze schadeposten zijn, gelet op hetgeen reeds uit het dossier blijkt, voldoende onderbouwd en komen de rechtbank niet onredelijk voor. De gevorderde materiële schadevergoeding zal voor het totale bedrag van deze posten van € 685,00 worden toegewezen.
Vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 1.500,00 komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De vordering zal dan ook tot dit bedrag worden toegewezen. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
Dit betekent dat in totaal een bedrag van € 2.185,00 wordt toegewezen. De rechtbank zal tevens de gevorderde wettelijke rente toewijzen vanaf 1 januari 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal ten aanzien van het toegewezen bedrag aan schadevergoeding bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder feiten 1 en 2 bewezen verklaarde handelen, kort gezegd: poging tot doodslag en openlijke geweldpleging, aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f, 45, 57, 141 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.6. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
4 (vier) jaren.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde partij 1 nabestaande slachtoffer 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 6.104,75, bestaande uit materiële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 januari 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij 1 nabestaande slachtoffer 1] voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een van de medeverdachten is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde partij 1 nabestaande slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 6.104,75, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 januari 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
65 dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een van de medeverdachten aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 3]geleden schade tot een bedrag van
€ 4.476,45, bestaande uit € 2.476,45 voor de materiële en
€ 2.000,-- voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 januari 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 3] voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting. Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een van de medeverdachten is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 3] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 4.476,45, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 januari 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
54 dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een van de medeverdachten aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 2]geleden schade tot een bedrag van
€ 2.185,--, bestaande uit € 685,-- voor de materiële en
€ 1.500,-- voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 januari 2016 tot aan de dag der
algehele voldoening, aan [slachtoffer 2], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting. Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een van de medeverdachten is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.185,--, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 januari 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
31 dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een van de medeverdachten aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partijen
[benadeelde partij 2 nabestaande slachtoffer 1]en
[benadeelde partij 3 nabestaande slachtoffer 1]niet-ontvankelijk in de vordering.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.W. Groenendijk, voorzitter,
mr. I.A.M. Tel en mr. J.C. van den Bos, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. L.L. de Vries en mr. V.J.M. Goldschmeding,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 februari 2017.