ECLI:NL:RBNHO:2017:860

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 februari 2017
Publicatiedatum
3 februari 2017
Zaaknummer
15/860004-16
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring doodslag, poging doodslag en openlijke geweldpleging met fatale afloop op nieuwjaarsnacht

Op 3 februari 2017 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een gewelddadige confrontatie op nieuwjaarsnacht in Haarlem. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met medeverdachten, openlijk geweld heeft gepleegd tegen meerdere personen, wat resulteerde in de dood van slachtoffer 1 en verwondingen aan slachtoffers 2 en 3. De rechtbank heeft de bewezenverklaring van doodslag, poging doodslag en openlijke geweldpleging vastgesteld. De verdachte heeft met een mes meerdere slachtoffers gestoken en is veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaar. De rechtbank heeft de vorderingen van de nabestaanden tot vergoeding van affectieschade niet-ontvankelijk verklaard, evenals de vorderingen tegen de Staat voor gemaakte reis- en verblijfskosten. De rechtbank heeft de rol van de verdachte in de gewelddadige confrontatie als significant beoordeeld, ondanks dat haar aandeel in het geweld minder was dan dat van de medeverdachten. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte, die als verminderd toerekeningsvatbaar werd beschouwd. De rechtbank heeft de strafmaat gemotiveerd door de ernst van het feit en de impact op de samenleving, en heeft bijzondere voorwaarden aan de straf verbonden, waaronder reclasseringstoezicht en behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/860004-16 (P)
Uitspraakdatum: 3 februari 2017
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 16, 17, 19 en 20 januari 2017 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te Haarlem,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie
mr. J.G. Hendriks en mr. F.H.A. Schlingemann-Hovig en van hetgeen verdachte en haar raadsman, mr. K. Canatan, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 01 januari 2016 te Haarlem openlijk, te weten op of aan de openbare weg, te weten de Zomerkade en/of de Ten Katestraat, in elk geval op of aan een openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen (een) perso(o)n(en), te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 4], welk geweld bestond uit het slaan/stompen en/of schoppen/trappen en/of met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, steken en/of snijden van voornoemd(e) perso(o)n(en), immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar
mededader(s),
- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het hart, althans de hartstreek, in elk geval de borst, en/of het lichaam, van die [slachtoffer 1] gestoken en/of gesneden, en/of (vervolgens)
- meermalen, althans eenmaal, (telkens) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de nek/hals en/of de schouder en/of het hoofd en/of de buik(streek) en/of het lichaam van die [slachtoffer 3] gestoken en/of gesneden, en/of (vervolgens)
- meermalen, althans eenmaal, (telkens) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de nek/hals en/of het hoofd en/of de (linker)pols en/of de (linker)arm en/of de borst(streek) en/of het lichaam van die [slachtoffer 2] gestoken en/of gesneden, en/of (vervolgens)
- meermalen, althans eenmaal, (telkens) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp (een) stekende en/of snijdende beweging(en) in de richting van die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 4] gemaakt, en/of (vervolgens)
- meermalen, althans eenmaal, (telkens) (met gebalde hand) geslagen/gestompt op/tegen/in het lichaam van die [slachtoffer 3] en/of het lichaam van die [slachtoffer 2], en/of (vervolgens) - meermalen, althans eenmaal, (telkens) (met geschoeide voet) geschopt/getrapt op/tegen/in het lichaam van die [slachtoffer 3] en/of het lichaam van die [slachtoffer 2],
terwijl dit door haar en/of haar mededader(s) gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten (een) steek- en/of snijverwonding(en) aan het lichaam van die [slachtoffer 3] en/of het lichaam van die [slachtoffer 2], ten gevolge heeft gehad.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat verdachte van het ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken omdat - samengevat - niet kan worden bewezen dat zij de vereiste wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de geweldshandelingen. Zij had evenmin opzet op het gepleegde geweld. Zij was er wel bij, heeft geschreeuwd, maar niet geslagen; haar gedrag was gewelddadig noch opruiend van aard. Daarnaast was volgens de raadsman geen sprake van het handelen in vereniging.
3.3
Partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen dat er sprake is geweest van geweldshandelingen tegen [slachtoffer 4]. Uit het dossier is slechts gebleken dat [slachtoffer 4] zich in de nabijheid van [medeverdachte 2] heeft bevonden en scheuren in zijn jas had die er voordien niet zouden zijn geweest. Dit is onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen van geweldshandelingen tegen [slachtoffer 4].
3.4.
Bewijsoverweging
Anders dan de raadsman, acht de rechtbank bewezen dat [verdachte] [slachtoffer 3] heeft geslagen. [slachtoffer 2] heeft op 1 januari 2016, kort na het gebeurde, verklaard dit te hebben gezien toen hij die nacht over het bruggetje kwam aanlopen, dus bij aanvang van het gevecht. Zijn waarneming wordt ondersteund door hetgeen [slachtoffer 3], eveneens op 1 januari 2016, heeft verklaard over het begin van het gevecht, te weten dat hij door alle drie werd aangevallen. Verder heeft [verdachte] zelf verklaard dat zij op straat heeft gevochten en dat het vechten wederzijds was (
Zij kwamen op ons af en wij op hun). Dat [verdachte] hierbij met een gerichte trap onderuit geschopt is, past ook bij een actieve deelname aan het vechten, net als de omstandigheid dat zij haar sleutels in haar hand vast had. Hoewel het slaan door [verdachte] in de latere verklaringen van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] niet meer wordt genoemd, acht de rechtbank dit, gelet op het voorgaande, wel bewezen.
Hiermee staat vast dat ook [verdachte] geweld heeft gepleegd, zij het in veel mindere mate dan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. Dit betekent niet dat haar aandeel in het geheel van het bewezenverklaarde geweld gering was. Met betrekking tot de aard en omvang van haar bijdrage aan het geweld, haar opzet daarop en de samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], leidt de rechtbank uit de bewijsmiddelen het volgende af.
In de avond en nacht van 31 december 2015 op 1 januari 2016 zijn - onder meer - [verdachte], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] aanwezig in de woning van [betrokkene 1], partner van [verdachte], aan de [straat] in Haarlem. [verdachte] en [medeverdachte 2] worden, ieder vanwege een persoonlijke kwestie, kwaad op [slachtoffer 3] en hebben via de telefoon en via chatgesprekken diverse malen op vijandige wijze contact met hem. [medeverdachte 2] en [verdachte] pakken messen en zeggen dat ze [slachtoffer 3] willen neersteken. [medeverdachte 1] was hierbij. Er wordt met [slachtoffer 3] afgesproken dat hij naar hen toe komt, waarbij ook duidelijk wordt dat [slachtoffer 3] niet alleen komt. [verdachte], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] verlaten de woning om buiten de confrontatie aan te gaan. Zij lopen gedrieën, door de [straat], via de Van Zeggelenstraat de Zomerkade op. [medeverdachte 2] heeft twee of drie messen bij zich. [verdachte] en [medeverdachte 1] weten dit, [verdachte] heeft zelf haar sleutels vast, met de ring om haar vinger. Nadat [verdachte] [slachtoffer 3] nogmaals heeft gebeld, ziet ze hem en roept: “daar is ie”. Vervolgens ontstaat er een gevecht tussen enerzijds [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [verdachte] en anderzijds [slachtoffer 3] en, na enkele ogenbikken, twee vrienden van [slachtoffer 3], [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. [verdachte] slaat [slachtoffer 3], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] vechten - onder andere - met messen en veroorzaken de in de bewezenverklaring vermelde steek- en snijverwondingen bij [slachtoffer 1], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2].
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt hieruit dat het geweld op de Zomerkade in belangrijke mate zijn oorsprong vindt in een ruzie tussen [verdachte] en [slachtoffer 3], dat [verdachte] en [medeverdachte 2] zich - in woord en daad - agressief hebben gedragen en dat [verdachte] [slachtoffer 3] heeft uitgedaagd om naar hen toe te komen. Aldus had zij een sturende rol in de opmaat naar het gevecht. [verdachte], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] trekken vervolgens gezamenlijk en - naar ieder van hen wist - gewapend met messen op naar de confrontatie met [slachtoffer 3], waarna het komt tot een gezamenlijke uitvoering van het gepleegde geweld tegen hem, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt hieruit dat [verdachte], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] minst genomen het voorwaardelijk opzet hadden op het gezamenlijk tegen [slachtoffer 3], [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gepleegde geweld en dat zij in de aanloop daarheen en bij de uitoefening hiervan nauw en bewust hebben samengewerkt. Voorts blijkt hieruit dat de omvang en het gewicht van ieders bijdrage aan het bewezenverklaarde geweld, voldoende wezenlijk is voor bewezenverklaring van de tenlastegelegde openlijke geweldpleging.
3.5.
Bewezenverklaring
In bijlage I heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 1 januari 2016 te Haarlem openlijk, te weten op of aan de openbare weg, te weten de Zomerkade, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen, te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2], welk geweld bestond uit het slaan/stompen en met een mes steken en/of snijden van voornoemde personen, immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededaders,
- met een mes in het hart van die [slachtoffer 1] gestoken en
- telkens met een mes, in de schouder en de buikstreek van die [slachtoffer 3] gestoken en/of gesneden, en
- telkens met een mes, in het hoofd en de linkerarm en de borststreek van die [slachtoffer 2] gestoken en/of gesneden, en
- telkens met een mes, stekende en/of snijdende bewegingen in de richting van die [slachtoffer 3] en
die[slachtoffer 2]gemaakt, en
- geslagen op/tegen het lichaam van die [slachtoffer 3] en het lichaam van die [slachtoffer 2],
terwijl
hetdoor haar mededaders gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten steek- en/of snijverwondingen aan het lichaam van die [slachtoffer 3] en het lichaam van die [slachtoffer 2], ten gevolge heeft gehad.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

4.1.
Strafbaarheid van het feit
Bewezen is verklaard dat het door verdachtes mededaders gepleegde geweld (en niet het door haar zelf gepleegde geweld) lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad. Dit onderdeel van de bewezenverklaring is daarom niet te kwalificeren als de strafverzwarende omstandigheden bedoeld in artikel 141 tweede lid onder sub 1 van het Wetboek van Strafrecht.
4.2.
Kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op:
het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

5.1.
Toerekeningsvatbaarheid
De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia rapportage d.d. 29 maart 2016, opgesteld door dr. [psychiater], psychiater, alsmede van de Pro Justitia rapportage d.d. 30 maart 2016, opgesteld door [psycholoog], psycholoog.
Het psychiatrisch rapport houdt onder meer het volgende in:
Bij betrokkene is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van zwakbegaafdheid en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. Hiervan was ook sprake tijdens het tenlastegelegde. Het is niet duidelijk in hoeverre er sprake is van misbruik van alcohol en/of cocaïne.
In de aanloop naar het tenlastegelegde had betrokkene met haar beperkte draagkracht door de zwakbegaafdheid al tweeënhalf jaar te maken met meerdere (ernstige) stressfactoren. (…)
Door de zwakbegaafdheid en de bedreigde persoonsontwikkeling heeft betrokkene minder goed kunnen overzien wat aan de hand was en hoe ze dat zou kunnen stoppen, werd ze overspoeld door emoties en was ze geneigd om daarop impulsief te handelen. Voor wat betreft de alcohol en cocaïne intoxicatie geldt het culpa in causa principe, omdat betrokkene al meerdere jaren bekend was met het effect dat alcohol in combinatie met cocaïne op haar heeft.
Geadviseerd wordt om betrokkene het tenlastegelegde, indien bewezen, in verminderde mate toe te rekenen.
Het psychologisch rapport houdt onder meer het volgende in:
Bij betrokkene is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van zwakbegaafdheid en een scheefgegroeide ontwikkeling waarbij sprake is van latente borderline dynamiek. Verder lijkt sprake van misbruik van alcohol en speed. Hiervan was sprake ten tijde van het tenlastegelegde. Passend bij de zwakbegaafdheid, schiet de coping van betrokkene tekort waar ze het overzicht in meer gecompliceerde situaties verliest en is ze slecht in staat voor zichzelf duidelijk te krijgen/houden waar haar grenzen liggen.(…)
Geadviseerd wordt betrokkene voor het ten laste gelegde, indien bewezen, verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
De rechtbank acht de conclusies van de deskundigen betekenisvol en zal haar beslissingen mede hierop baseren.
Nu niet is gebleken dat verdachte het ten laste gelegde in het geheel niet valt toe te rekenen en er ook anderszins geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht, acht de rechtbank verdachte strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen (9) maanden, zulks met aftrek van de tijd die zij reeds in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie (3) jaar en met bijzondere voorwaarden (reclasseringstoezicht, een behandelverplichting en begeleiding door de stichting MEE in samenwerking met het Centrum Jeugd en Gezin).
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft subsidiair aangevoerd dat, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, de LOVS-oriëntatiepunten en de conclusies van de deskundigen, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf en eventueel een taakstraf passend is.
Voorts acht de raadsman het opleggen van bijzondere voorwaarden niet passend voor verdachte omdat verdachte zich reeds op vrijwillige basis door De Waag laat behandelen.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstige vorm van openlijke geweldpleging. Zij heeft een ruzie die zij met iemand had in de relatiesfeer, geheel uit de hand laten lopen. Haar agressieve gedrag, in aanwezigheid van anderen, en het uitdagen van de betrokkene, was er in belangrijke mate de oorzaak van dat een en ander ontaarde in een gewelddadige confrontatie op straat waarbij zes jonge mensen betrokken waren. Buurtbewoners hebben moeten aanschouwen dat een jongeman in hun straat bleek te zijn doodgestoken en anderen door messteken gewond waren geraakt.
Deze vorm van agressie, waarbij jonge mensen onder invloed van alcohol en harddrugs om onnavolgbare redenen met messen de straat opvliegen, leidt tot ernstige veiligheidsrisico’s en kan levens verwoesten. Dat is in dit geval ook gebeurd. Ook in breder verband bezien is dit gedrag ernstig omdat het in de samenleving veel onrust en gevoelens van onveiligheid oproept. Dit blijkt ook uit de berichtgeving in de media na de confrontatie en uit de belangstelling van die media en van het publiek voor het onderhavige proces.
De rechtbank is van oordeel dat de door de raadsman aangehaalde oriëntatiepunten LOVS, in dit geval niet passend zijn. Ook de door de officier geëiste straf doet onvoldoende recht aan de ernst van het feit en het aandeel dat verdachte daarin heeft gehad. Wat deze openlijke geweldpleging immers bijzonder ernstig maakt is het bewust meenemen van messen naar een afgesproken confrontatie en het direct gebruiken daarvan, hetgeen heeft geleid tot de verwonding van drie personen, waarvan één persoon fataal. Ook zonder dat deze verwondingen direct door verdachte zijn veroorzaakt – en er daarom geen sprake is van strafverhoging als bedoeld in artikel 141, tweede lid Sr –, wegen deze omstandigheden mee bij de beoordeling van de ernst van het feit. Ten aanzien van het verwijt dat verdachte van de geweldpleging kan worden gemaakt, overweegt de rechtbank dat zij heeft deelgenomen aan het geweld, maar dat vooral haar aandeel in de aanleiding hiervan en in de aanloop er naar toe aanzienlijk was. Dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Voor de beslissing over de strafoplegging is voorts met betrekking tot de persoon van de verdachte van belang het - hiervoor onder 5.1. besproken - advies van de psycholoog en van de psychiater om verdachte het - alsdan - bewezenverklaarde in verminderde mate toe te rekenen. De rechtbank volgt dit advies.
Verder heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 14 oktober 2016, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder, voor het laatst in 2010, door de kinderrechter is veroordeeld. Gelet op de sindsdien verstreken tijd weegt de rechtbank deze veroordelingen niet in het nadeel van verdachte mee bij de strafmaat.
Eerder genoemd rapport van de psychiater houdt als verder als advies in:
een behandeling bij De Waag, zo nodig in samenwerking met een instelling voor verslaving, zoals de Brijderstichting. Voorts begeleiding vanuit Stichting Mee en Centrum voor Jeugd en Gezin.
Het rapport van de psycholoog houdt als advies in:
een meldplicht bij de reclassering, waarbij de begeleiding met name gericht zal moeten zijn op het opbouwen van een stevig steunnetwerk rond betrokkene. Hierbij wordt gedacht aan ambulante begeleiding door de Waag en het opstarten van praktische begeleiding door de stichting MEE.
Over verdachte is voorts het voorlichtingsrapport van 23 mei 2016 van GGZ Palier Haarlem uitgebracht. Daarin adviseert [reclasseringswerker], reclasseringswerker, om verdachte, indien aan de orde, een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van drie jaar op te leggen met de bijzondere voorwaarden: meldplicht bij volwassenenreclassering, deelname aan een gedragsinterventie en behandelverplichting.
De verdediging heeft bezwaren geuit tegen een aantal van de geadviseerde voorwaarden. De rechtbank zal, gelet op hetgeen de raadsman daarover heeft aangevoerd, daar gedeeltelijk in mee gaan. Dat verdachte de behandeling bij De Waag afmaakt acht de rechtbank echter zodanig belangrijk, dat zij dat niet geheel aan de vrijwilligheid van verdachte zal overlaten.
Alles afwegende acht de rechtbank een langere gevangenisstraf dan door de officier van justitie gevorderd, passend en geboden. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat een deel van deze straf vooralsnog niet ten uitvoer worden gelegd. In de eerste plaats is dit bedoeld om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. In de tweede plaats dient het voorwaardelijk strafdeel en de daaraan te verbinden voorwaarden, te bevorderen dat verdachte zich blijft inzetten voor haar behandeling bij De Waag.

7.Vordering benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen

Benadeelde partij [benadeelde partij nabestaande slachtoffer 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij nabestaande slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 26.104,75 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit:
kosten van de uitvaart € 3.094,53
plaatsingsrechten grafmonument € 279,00
aanschafkosten grafmonument € 1.860,00
plaatsingskosten grafmonument € 476,00
kosten onderhoud grafmonument € 186,00
eten en drinken islamitische rouwperiode € 150,00
reiskosten naar steenhouwer € 50,46
reiskosten en parkeerkosten i.v.m.
bezittingen ophalen politiebureau € 8,76
affectieschade € 20.000,00
Zij heeft tevens een vordering tot schadevergoeding ingediend tegen de Staat van € 141,47 wegens materiële schade, zijnde gemaakte reiskosten wegens het bijwonen en voorbereiden van de zittingen.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de materiële schade zoals gevorderd van verdachte, toewijsbaar is tot een bedrag van € 5.945,99. De onder 6 en 8 genoemde kosten betreffen volgens de officier van justitie geen kosten die zijn gemaakt in verband met de lijkbezorging. De officier van justitie stelt zich voorts op het standpunt dat de gevorderde affectieschade niet kan worden toegewezen, nu daartoe geen wettelijke basis bestaat en dat reiskosten die van de Staat worden gevorderd, in de onderhavige procedure niet kunnen worden toegewezen omdat deze procedure zich daarvoor niet leent.
Het standpunt van de raadsman van verdachte
Primair stelt de raadsman zich op het standpunt dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de door de benadeelde partij geleden schade als gevolg van het overlijden van [slachtoffer 1] geen schade betreft die rechtstreeks het gevolg is van de openlijke geweldpleging zoals bewezenverklaard. Subsidiair dient de gevorderde affectieschade te worden afgewezen, nu een wettelijke basis voor vergoeding ontbreekt.
Beoordeling door de rechtbank
Artikel 6:166 eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat indien één van tot een groep behorende personen onrechtmatig schade toebrengt en de kans op het aldus toebrengen van schade deze personen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband, zij hoofdelijk aansprakelijk zijn indien deze gedragingen hun kunnen worden toegerekend. Bewezen is verklaard dat verdachte, samen met anderen, geweld heeft gebruikt tegen [slachtoffer 1], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2]. Dat geweld bestond onder meer uit het steken met een mes op een wijze die de aanmerkelijke kans op de dood van één of meer van hen meebracht. Verdachte behoorde zich dus te realiseren dat [slachtoffer 1] als gevolg van dit groepsoptreden [slachtoffer 1] zou kunnen overlijden, zodat zij zich van dit groepsoptreden had moeten weerhouden. Aan de vereisten van artikel 6:166, eerste lid BW is aldus voldaan. Dit betekent dat ook verdachte aansprakelijk is voor de door [benadeelde partij nabestaande slachtoffer 1] geleden schade.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 6.104,75 rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Op grond van artikel 6:108, tweede lid BW is verdachte gehouden de kosten aan de benadeelde partij te vergoeden. Dit geldt ook voor de kosten genoemd onder 6 en 8. Voldoende vast is komen te staan dat de onder 6 en 8 genoemde kosten ten laste van de benadeelde partij zijn gekomen. Voorts geldt dat ook de onder 6 genoemde kosten die zijn gemaakt ten behoeve van de islamitische rouwperiode, gelet op hetgeen naar voren is gebracht met betrekking tot de levensomstandigheden van [slachtoffer 1], moeten worden begrepen onder de in artikel 6:108, tweede lid BW genoemde kosten van lijkbezorging. Ook de onder 8 genoemde kosten met betrekking tot de persoonlijke bezittingen van [slachtoffer 1] moeten worden beschouwd als kosten van lijkbezorging. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen. De rechtbank zal de wettelijke rente over dit bedrag toewijzen vanaf 16 januari 2017, de dag dat de vordering bij de rechtbank is ingediend, nu niet is gebleken vanaf welke datum de verschillende kosten zijn gemaakt en de schade is geleden, tot aan de dag der algehele voldoening.
Ten aanzien van de gevorderde affectieschade van € 20.000,00 overweegt de rechtbank het volgende. Affectieschade betreft immateriële schade die bestaat uit het verdriet en de pijn die is veroorzaakt door het overlijden of ernstig letsel van iemand tot wie men in een nauwe en affectieve relatie stond. Aanspraak op vergoeding van immateriële schade bestaat slechts indien en voor zover de wet op vergoeding hiervan recht geeft, zoals volgt uit de laatste zinsnede van artikel 6:95 BW. In zijn arrest van 22 februari 2002 (ECLI:NL:HR:2002:AD5356) heeft de Hoge Raad bevestigd dat het stelsel van de wet meebrengt dat nabestaanden geen vordering tot affectieschade geldend kunnen maken. Ook heeft de Hoge Raad in dit arrest overwogen dat het de rechtsvormende taak van de rechter te buiten gaat om in afwijking van het wettelijk stelsel zonder meer een vergoeding toe te kennen. Namens de benadeelde partij is betoogd dat de Wet schadefonds geweldsmisdrijven een wettelijke basis biedt tot vergoeding van affectieschade. Ook is erop gewezen dat binnenkort een wetsvoorstel met betrekking tot affectieschade in de Tweede Kamer wordt behandeld. Echter, de Wet schadefonds geweldsmisdrijven houdt geen wettelijke verplichting in tot vergoeding van affectieschade door degene die op grond van artikel 6:162 BW aansprakelijk kan worden gehouden. Dit zou ook niet passen in het stelsel van de wet, nu de wettelijke verplichtingen tot schadevergoeding zijn neergelegd in afdeling 10 van boek 6 BW. Dat een wetsvoorstel aanhangig is, maakt ook niet dat op dit moment een wettelijke verplichting bestaat tot vergoeding van affectieschade. Uit het voorgaande volgt dat de vordering tot vergoeding van geleden affectieschade niet kan worden toegewezen. De benadeelde partij zal ten aanzien van dit onderdeel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding ingediend tegen de Staat van € 141,47 wegens gemaakte reiskosten, het volgende. Het bepaalde in artikel 51 f Sv biedt een benadeelde partij de mogelijkheid om de schade die zij rechtstreeks heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde strafbare feit, vergoed te krijgen. Uit het bepaalde in artikel 361 Sv volgt dat de bewezenverklaarde strafbare gedraging van verdachte de basis vormt op grond waarvan de vordering moet worden beoordeeld. De rechtsgrond die hem -civielrechtelijk- aansprakelijk maakt voor de -als gevolg van zijn gedraging- door de benadeelde partij geleden schade, is onrechtmatige daad, door hem jegens de benadeelde partij gepleegd. In het onderhavige geval is de vordering gebaseerd op een andere rechtsgrond, te weten nakoming van de verplichtingen uit de Europese richtlijn 2012/29/EU, PbEU L 315/57 van 14 november 2012, en ingesteld tegen een partij die niet aansprakelijk is op grond van de bewezenverklaarde gedraging. Voorts zijn de gevorderde kosten naar het oordeel van de rechtbank niet aan te merken als rechtstreekse schade als bedoeld in artikel 361 Sv. Dit onderdeel van de vordering is in deze procedure dan ook niet toewijsbaar.
De benadeelde partij zal ten aanzien van dit onderdeel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank zal ten aanzien van het toegewezen bedrag aan schadevergoeding bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen kort gezegd: openlijke geweldpleging, aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
Benadeelde partij [benadeelde partij 2 nabestaande slachtoffer 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2 nabestaande slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 5.000,00 ingediend wegens immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. Deze vordering betreft affectieschade. Daarnaast heeft de benadeelde partij een vordering tot schadevergoeding van € 568,51 ingediend tegen de Staat wegens materiële schade, zijnde gemaakte reis- en verblijfkosten wegens het bijwonen en voorbereiden van de zittingen.
Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor ten aanzien van benadeelde partij [benadeelde partij nabestaande slachtoffer 1] is overwogen met betrekking tot affectieschade en vorderingen tegen anderen dan verdachte, zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vorderingen.
De rechtbank zal de proceskosten compenseren in die zin dat partijen ieder hun eigen kosten dragen.
Benadeelde partij [benadeelde partij 3 nabestaande slachtoffer 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij 3 nabestaande slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 5.000,00 ingediend wegens immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. Deze vordering betreft affectieschade. Daarnaast heeft de benadeelde partij een vordering tot schadevergoeding van € 545,71 ingediend tegen de Staat wegens materiële schade, zijnde gemaakte reis- en verblijfkosten wegens het bijwonen en voorbereiden van de zittingen.
Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor ten aanzien van benadeelde partij [benadeelde partij nabestaande slachtoffer 1] is overwogen met betrekking tot affectieschade en vorderingen tegen anderen dan verdachte, zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vorderingen.
De rechtbank zal de proceskosten compenseren in die zin dat partijen ieder hun eigen kosten dragen.
Benadeelde partij [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 7.021,09 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat uit:
kleding € 300,00
behandeling ziekenhuis € 2.136,45
pijnstillers € 15,00
bio oil (littekens) € 25,00
reiskosten eerste aanleg € 75,00
reiskosten hoger beroep € 50,00
parkeerkosten eerste aanleg € 110,00
parkeerkosten hoger beroep € 160,00
immateriële schade € 3.850,00
Hij heeft tevens een vordering tot schadevergoeding ingediend tegen de Staat van € 299,64 wegens materiële schade, zijnde gemaakte verblijfskosten wegens het bijwonen van de zittingen.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft naar voren gebracht dat de vordering kan worden toegewezen, met uitzondering van een bedrag aan € 424,64, zijnde de reiskosten ten behoeve van het bijwonen en de voorbereiding van de zitting, nu dit geen schade betreft die rechtstreeks voortvloeit uit het strafbare feit. Voor zover deze kosten van de Staat gevorderd worden, past de vordering volgens de officier van justitie niet in de onderhavige procedure.
Het standpunt van de raadsman van verdachte
De raadsman stelt dat het door [slachtoffer 3] opgelopen letsel niet in strafrechtelijke zin aan verdachte wordt toegerekend, zodat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Bovendien legt de behandeling van de vordering een onevenredig groot beslag op het strafproces, omdat een beroep op artikel 6:101 BW dient te worden beoordeeld, zodat de benadeelde partij ook om die reden in de vordering niet-ontvankelijk verklaard dient te worden. Volgens de raadsman is de schade zozeer ontstaan door omstandigheden die aan [slachtoffer 3] moeten worden toegerekend dat de vergoedingsplicht aan de zijde van verdachte geheel komt te vervallen.
Beoordeling door de rechtbank
Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen omtrent groepsaansprakelijkheid, is de rechtbank van oordeel dat de schade zoals genoemd, rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. De raadsman heeft een beroep gedaan op vermindering van de vergoedingsplicht op grond van artikel 6:101, eerste lid BW door te stellen dat de door [slachtoffer 3] geleden schade mede het gevolg is van zijn eigen optreden op 1 januari 2016. De rechtbank verwerpt dit verweer. Immers, ook als aangenomen moet worden dat de door [slachtoffer 3] opgelopen schade mede het gevolg is geweest van omstandigheden die aan hem kunnen worden toegerekend, eist de billijkheid wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, dat de schade voor rekening van verdachte (en haar medeverdachten) blijft, nu het aangaan van een gewelddadige confrontatie met gebruik van messen in grote mate kwalijker is dan het zich begeven naar de plek waar die confrontatie heeft plaatsgevonden en het geven van een klap.
De schadeposten zoals genoemd onder 1, 2, 3 en 4 zijn, gelet op hetgeen reeds uit het dossier blijkt, voldoende onderbouwd en komen de rechtbank niet onredelijk voor. De gevorderde materiële schadevergoeding zal voor het totale bedrag van deze posten van € 2.476,45 worden toegewezen. De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van de gevorderde reis- en parkeerkosten ‘eerste aanleg’ niet-ontvankelijk verklaren. Deze kosten zijn niet onderbouwd en ook overigens is niet gebleken dat ze zijn gemaakt. Ook ten aanzien van de gevorderde reis- en parkeerkosten ‘hoger beroep’ zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard. Deze kosten zijn thans niet toewijsbaar nu niet vaststaat dat en in welke omvang deze kosten zullen worden gemaakt.
Vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 2.000,00 komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De vordering zal tot dit bedrag worden toegewezen. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
Dit betekent dat in totaal een bedrag van € 4.476,45 wordt toegewezen. De rechtbank zal tevens de gevorderde wettelijke rente toewijzen vanaf 1 januari 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor ten aanzien van benadeelde partij [benadeelde partij nabestaande slachtoffer 1] is overwogen met betrekking tot vorderingen tegen anderen dan verdachte, zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tegen de Staat.
De rechtbank zal ten aanzien van het toegewezen bedrag aan schadevergoeding bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen kort gezegd: openlijke geweldpleging, aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 3.184,00 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat uit:
kleding € 300,00
eigen risico ziektekostenverzekering € 385,00
immateriële schade € 2.500,00
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie concludeert tot toewijzing van de vordering.
Het standpunt van de raadsman van verdachte
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat verdachte geen aandeel heeft gehad in het toebrengen van het letsel van [slachtoffer 2].
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank is van oordeel, onder verwijzing naar hetgeen hiervoor omtrent groepsaansprakelijkheid is overwogen, dat de materiële schade zoals genoemd onder 1 en 2 rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Deze schadeposten zijn, gelet op hetgeen reeds uit het dossier blijkt, voldoende onderbouwd en komen de rechtbank niet onredelijk voor. De gevorderde materiële schadevergoeding zal voor het totale bedrag van deze posten van € 685,00 worden toegewezen.
Vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 1.500,00 komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De vordering zal dan ook tot dit bedrag worden toegewezen. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
Dit betekent dat in totaal een bedrag van € 2.185,00 wordt toegewezen. De rechtbank zal tevens de gevorderde wettelijke rente toewijzen vanaf 1 januari 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal ten aanzien van het toegewezen bedrag aan schadevergoeding bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen kort gezegd: openlijke geweldpleging, aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4.2. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
TWAALF (12) MAANDEN. Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot vier (4) maanden
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van drie jaren.
Stelt als algemene voorwaarden dat de verdachte:
-zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
-ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
-medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
- zich moet houden aan de aanwijzingen die de reclassering haar geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde. Daartoe dient verdachte zich binnen vijf dagen na haar invrijheidstelling te melden bij GGZ reclassering Palier, Zijlweg 148C te Haarlem. Hierna moet verdachte zich gedurende de proeftijd van drie jaren blijven melden zo frequent en zo lang als GGZ reclassering Palier dit noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd van drie jaren (ambulant) zal laten behandelen bij De Waag of een soortgelijke zorginstelling, zolang dit nodig is -zulks ter beoordeling van de reclassering-, waarbij verdachte zich dient te houden aan de aanwijzingen die haar in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven,
waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden, zolang deze instelling dit, in overleg met de officier van justitie te Noord-Holland, noodzakelijk oordeelt.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde partij nabestaande slachtoffer 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 6.104,75, bestaande uit materiële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 januari 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij nabestaande slachtoffer 1] voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een van de medeverdachten is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde partij nabestaande slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 6.104,75, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 januari 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
65 dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een van de medeverdachten aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 3]geleden schade tot een bedrag van
€ 4.476,45, bestaande uit € 2.476,45 voor de materiële en
€ 2.000,-- voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 januari 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 3] voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een van de medeverdachten is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 3] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 4.476,45, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 januari 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
54 dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een van de medeverdachten aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 2]geleden schade tot een bedrag van
€ 2.185,--, bestaande uit € 685,-- voor de materiële en
€ 1.500,-- voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 januari 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 2], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een van de medeverdachten is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 2]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.185,--, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 januari 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
31 dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een van de medeverdachten aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partijen
[benadeelde partij 2 nabestaande slachtoffer 1]en
[benadeelde partij 3 nabestaande slachtoffer 1]niet-ontvankelijk in de vordering.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.W. Groenendijk, voorzitter,
mr. I.A.M. Tel en mr. J.C. van den Bos, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. L.L. de Vries en mr. V.J.M. Goldschmeding,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 februari 2017.