“3.2.2008
Vastgesteld box 2 inkomen uit aanmerkelijk belang nihil
Bij: correctie uitdeling van winst (2.1.5)
€ 267.042
Nader vastgesteld box 2 inkomen uit aanmerkelijk belang € 267.042”
Geschil
7. In geschil is of de termijnverlenging ter zake van het vaststellen van de navorderingsaanslag IB/PVV 2008 onder dwang of dwaling tot stand is gekomen. Vervolgens is in geschil of sprake is van een uitdeling van winst door [C BEDRIJF] B.V. aan eiser. Ten slotte is de hoogte van de toe te kennen proceskostenvergoeding in geschil.
8. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de navorderingsaanslag IB/PVV 2008 en de daarbij genomen beschikking ter zake van de vergrijpboete. Het verzoek om verweerder te veroordelen in de werkelijk gemaakte proceskosten heeft eiser ter zitting ingetrokken.
9. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de vergrijpboete bij de navorderingsaanslag IB/PVV 2008 (zaaknummer HAA 15/5187) dient te vervallen en dat de navorderingsaanslag IB/PVV 2008 dient te worden gehandhaafd. Verweerder concludeert tot gegrondverklaring van het beroep met zaaknummer HAA 15/5187 en tot vergoeding van de forfaitaire proceskosten in beide zaken (HAA 15/5186 en HAA 15/5187).
10. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
11. De veroordeling van een partij in de kosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit). In het Besluit zijn nadere regels gesteld over de kosten waarop een veroordeling uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.
12. In geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroep is tegemoetgekomen, kan ingevolge artikel 8:75a van de Awb het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten worden veroordeeld. Het verzoek wordt gedaan tegelijk met de intrekking van het beroep.
13. De rechtbank stelt vast dat het beroep van HAA 15/5186 ter zitting is ingetrokken omdat verweerder tegemoet is gekomen aan eiser en dat eiser tegelijk met de intrekking van het beroep heeft verzocht verweerder in de proceskosten te veroordelen. De rechtbank zal het verzoek om verweerder in de proceskosten te veroordelen toewijzen.
HAA 15/5187
Navorderingsaanslag: termijn
14. Artikel 16 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) bepaalt - voor zover hier van belang - het volgende:
“1. Indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten of tot een te laag bedrag is vastgesteld, dan wel dat een in de belastingwet voorziene vermindering, ontheffing, teruggaaf of heffingskorting ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, kan de inspecteur de te weinig geheven belasting dan wel de ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende heffingskorting navorderen. Een feit, dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is.
2. Navordering kan mede plaatsvinden in alle gevallen waarin te weinig belasting is geheven, doordat:
a. een voorlopige aanslag, een voorheffing, een voorlopige teruggaaf of een voorlopige verliesverrekening ten onrechte of tot een onjuist bedrag is verrekend;
b. zich een geval voordoet als bedoeld in artikel 2.17, derde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001.
3. De bevoegdheid tot het vaststellen van een navorderingsaanslag vervalt door verloop van vijf jaren na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan. Artikel 11, vierde lid, is te dezen van toepassing. Indien voor het doen van aangifte uitstel is verleend, wordt de navorderingstermijn met de duur van dit uitstel verlengd. (…)”
15. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat de navorderingstermijn ten onrechte is verlengd en dat de navorderingsaanslag IB/PVV 2008 niet is opgelegd binnen de wettelijke termijn, zoals neergelegd in artikel 16, derde lid, van de AWR. Eiser stelt hiertoe dat de termijnverlenging voor het indienen van de aangifte IB/PVV 2008 onder dwang of dwaling tot stand is gekomen. Zonder termijnverlenging zou het gehele bedrag van de navorderingsaanslag direct invorderbaar worden met alle gevolgen van dien, zo stelt eiser in dit verband. Verweerder weerspreekt dat sprake zou zijn van dwang of dwaling en stelt dat eiser op verzoek van zijn toenmalige gemachtigde, [D BEDRIJF] Belastingadviseurs, dertien maanden uitstel heeft genoten in het kader van de zogeheten becon-regeling voor het indienen van zijn aangifte IB/PVV 2008. De aangifte diende uiterlijk 1 mei 2010 te zijn ingeleverd en de aangifte is pas op 30 mei 2011 via modem ontvangen.
16. De rechtbank acht aannemelijk dat de aangifte IB/PVV 2008 van eiser is ingediend met toepassing van de genoemde becon-regeling en dat uitstel is verleend tot 1 mei 2010. Tegenover de gemotiveerde weerspreking van verweerder heeft eiser geen begin van bewijs geleverd, laat staan aannemelijk gemaakt, dat de hiermee gemoeide termijnverlenging voor het indienen van de aangifte onder dwang of dwaling tot stand is gekomen. Invorderbaarheid van de navorderingsaanslag vloeit voort uit de wet en kan geen afbreuk doen aan de rechtsgeldigheid van de verlenging van de aangiftetermijn. Aangezien uitstel is verleend tot
1 mei 2010, diende de navorderingsaanslag gelet op het bepaalde in artikel 16, derde lid, van de AWR, te worden vastgesteld voor 31 januari 2015. De navorderingsaanslag IB/PVV 2008 is gedagtekend op 13 december 2014, zodat deze tijdig is vastgesteld.
17. Voor zover eiser stelt dat hij niet kan worden aangemerkt als aandeelhouder van
[A BEDRIJF] B.V., kan de rechtbank hem niet volgen. In de zaken HAA 15/5183 en HAA 15/5184 is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat eiser dient te worden aangemerkt als middellijk aandeelhouder van [A BEDRIJF] B.V. Dit oordeel heeft eveneens te gelden voor de inkomstenbelasting.
18. Een verkapte dividenduitkering is aanwezig indien sprake is van een vermogensverschuiving van de vennootschap naar de aandeelhouder als zodanig, leidend tot een verarming van de vennootschap, waarbij de onttrekking uit het vermogen plaatsvindt uit winst of winstreserves, dan wel uit binnen afzienbare tijd te behalen winst. Hierbij dient zowel de vennootschap als de aandeelhouder zich bewust te zijn van de bevoordeling van de aandeelhouder als zodanig.
19. Zoals de rechtbank in de zaken HAA 15/5183 en HAA 15/5184 heeft geoordeeld zijn de uitgaven voor de schepen uitsluitend gedaan ter bevrediging van de persoonlijke behoeften van eiser als (middellijk) aandeelhouder van [A BEDRIJF] B.V. en [C BEDRIJF] B.V., zodat deze uitgaven een zakelijk karakter ontberen en daarmee niet ten laste van het resultaat van de fiscale eenheid van [A BEDRIJF] B.V. (waartoe [C BEDRIJF] B.V. behoort) kunnen worden gebracht. De rechtbank stelt vast dat de vennootschap als gevolg hiervan is verarmd, dat ter zake van die kosten sprake is van een vermogensverschuiving naar eiser en eiser hiermee is bevoordeeld in zijn hoedanigheid van (middellijk) aandeelhouder.
20. Naar het oordeel van de rechtbank dient ervan te worden uitgegaan dat eiser, als directeur-grootaandeelhouder van genoemde vennootschappen zich bewust moet zijn geweest van deze bevoordelingen, zodat is voldaan aan de (dubbele) bewustheidseis. Hetgeen partijen voor het overige naar voren hebben gebracht, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Dit leidt ertoe dat de kosten terecht door verweerder als een uitdeling zijn aangemerkt.
21. Het bedrag van de op de kosten drukkende omzetbelasting is eveneens terecht als uitdeling aangemerkt. Eiser heeft zich immers in privé kosten bespaard inclusief omzetbelasting doordat zijn vennootschap kosten voor hem heeft voldaan, zodat het bedrag van de bevoordeling inclusief omzetbelasting moet worden vastgesteld. Zonder nadere onderbouwing, welke ontbreekt, kan niet worden aangenomen dat eiser in rekening gebrachte omzetbelasting in aftrek zou hebben kunnen brengen of zou hebben kunnen terugvorderen, zo hij de schepen niet zou hebben ingebracht in [C BEDRIJF] B.V. en hij de schepen in privé zou hebben gehouden. De omstandigheid dat [C BEDRIJF] B.V. op de kosten drukkende omzetbelasting in aftrek heeft gebracht en/of heeft teruggevorderd en in zoverre niet is verarmd, brengt de rechtbank evenmin ertoe de in rekening gebrachte omzetbelasting buiten aanmerking te laten bij het bepalen van de hoogte van de bevoordeling.
22. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat de vergrijpboete voor het jaar 2008 kan komen te vervallen. De rechtbank volgt verweerder hierin zodat het beroep in de zaak
HAA 15/5187 gegrond zal worden verklaard.
23. Gelet op het voorgaande zal het beroep met zaaknummer HAA 15/5187 gegrond worden verklaard en zal een proceskostenvergoeding worden toegekend in de zaak met nummer HAA 15/5186. In onderhavige zaken is (abusievelijk) geen griffierecht geheven. Een vergoeding van griffierecht is niet op zijn plaats.
24. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.236 (1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 246, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495 en een wegingsfactor 1). Er bestaat geen recht op een vergoeding voor het indienen van het bezwaarschrift, aangezien eiser het bezwaarschrift zelf heeft ingediend en niet is gebleken dat hierbij sprake was van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Gelet op de samenhang van de zaken
HAA 15/5186 en HAA 15/5187 dienen deze op de voet van artikel 3 van het Besluit te worden beschouwd als één zaak.