ECLI:NL:RBNHO:2017:8498

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 oktober 2017
Publicatiedatum
16 oktober 2017
Zaaknummer
C/15/264862 / KG ZA 17-774
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslagvrije voet en neveninkomsten partner in executiegeschil

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een executiegeschil, heeft de deurwaarder op 2 oktober 2017 een geschil aanhangig gemaakt bij de voorzieningenrechter. De zaak betreft de halvering van de beslagvrije voet van [naam 2] in verband met de neveninkomsten van zijn partner, mevrouw [naam 3]. De deurwaarder had op 16 juni 2017 derdenbeslag gelegd onder de Sociale Verzekeringsbank ten laste van [naam 2], die een AOW-uitkering ontving. De deurwaarder stelde dat de beslagvrije voet gehalveerd moest worden omdat de partner van [naam 2] een eigen onderneming had en dus inkomsten genereerde. [naam 2] betwistte dit en voerde aan dat er in de maanden augustus en september 2017 geen inkomsten waren uit de onderneming van zijn partner.

De voorzieningenrechter heeft de feiten en de procedure beoordeeld. Het vonnis van 21 september 2016 had [naam 2] veroordeeld tot betaling van een bedrag aan Domipal B.V. De deurwaarder had verzocht om informatie over het inkomen van de partner, maar [naam 2] had hier niet aan voldaan. Na het leggen van het beslag heeft [naam 2] wel informatie verstrekt, waaruit bleek dat de onderneming van zijn partner verlies leed. De voorzieningenrechter oordeelde dat Domipal niet voldoende bewijs had geleverd dat de partner van [naam 2] over periodieke inkomsten beschikte, en dat de halvering van de beslagvrije voet niet gerechtvaardigd was.

De voorzieningenrechter heeft bepaald dat de deurwaarder de halvering van de beslagvrije voet moet terugdraaien en het teveel ingehouden bedrag aan [naam 2] moet terugbetalen. Tevens is [naam 2] verplicht om maandelijks zijn inkomsten uit de dierenwinkel op te geven aan de deurwaarder. Domipal is veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis is uitgesproken op 16 oktober 2017.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling privaatrecht
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/264862 / KG ZA 17-774
Vonnis in kort geding van 16 oktober 2017
in het op 2 oktober 2017 door de
deurwaarder, [naam 1] ,(hierna: de deurwaarder) ingevolge artikel 438 lid 4 Rv aanhangig gemaakte executiegeschil in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DOMIPAL B.V.,
gevestigd te Heerhugowaard,
executante,
gemachtigde: mr. E. Blank,
tegen
[naam 2],
wonende te [woonplaats] ,
geëxecuteerde,
advocaat mr. K. Vriend te Hoorn.
Partijen zullen hierna Domipal B.V. en [naam 2] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal van de deurwaarder
  • de mondelinge behandeling op 11 oktober 2017
  • de pleitnota van Domipal
  • de pleitnota van [naam 2]
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Bij vonnis van 21 september 2016 van deze rechtbank is [naam 2] veroordeeld om een bedrag van ruim € 30.000,- te voldoen aan Domipal. De deurwaarder heeft op 3 oktober 2016 de grosse van een vonnis aan [naam 2] betekend. Daarbij is ook verzocht om het inkomen van zijn partner aan de deurwaarder op te geven. Daaraan heeft [naam 2] niet voldaan.
2.2.
Op 16 juni 2017 heeft de deurwaarder derdenbeslag gelegd onder de Sociale
Verzekeringsbank ten laste van [naam 2] Uit de buitengerechtelijke verklaring blijkt dat [naam 2] een AOW-uitkering ontving, aangevuld met een toeslag voor zijn partner, mevrouw [naam 3] . [naam 2] woont samen met mevrouw [naam 3] . Zij heeft een eigen onderneming, de besloten vennootschap Marina’s Dierenwinkel B.V. en exploiteert een winkel in de binnenstad van Alkmaar. De deurwaarder heeft [naam 2] meegedeeld dat de voor hem vastgestelde beslagvrije voet (norm voor echtgenoten) wordt gehalveerd op grond van het feit dat zijn partner inkomsten heeft uit haar BV.
2.3.
[naam 2] heeft op 1 augustus 2017 per e-mail aangegeven dat noch hij, noch zijn partner over de maand augustus 2017 inkomsten uit de BV zouden hebben ontvangen. Hij verzocht daarom de halvering van de beslagvrije voet ongedaan te maken en het in de maand juli 2017 teveel ingehoudene te retourneren.
Domipal heeft om bewijsstukken verzocht waaruit blijkt dat noch de heer [naam 2] noch mevrouw [naam 3] inkomsten uit de besloten vennootschap ontvangen. [naam 2] heeft bankafschriften overgelegd van de bankrekening van de winkel van 1 tot en met 31 augustus 2017.
2.4.
Domipal is van mening dat de overgelegde bankafschriften onvoldoende aantonen dat noch de heer [naam 2] noch mevrouw [naam 3] inkomsten hebben gegenereerd uit de besloten vennootschap. Uit de afschriften blijkt namelijk dat de besloten vennootschap tevens over een spaarrekening beschikt. Daarnaast wordt de zakelijke rekening ook voor betalingen in de privésfeer gebruikt. Voorts is op de bankafschriften niets terug te vinden over contante betalingen in de winkel.
2.5.
De deurwaarder heeft zich volgens artikel 438 lid 4 Rv bij proces-verbaal van 2 oktober 2017 bij de voorzieningenrechter vervoegd, stellende dat hij bij de tenuitvoerlegging van voormeld vonnis op een bezwaar is gestuit. Enerzijds is hij van mening dat [naam 2] niet of niet volledig aan zijn informatieplicht heeft voldaan, omdat de partner van [naam 2] een onderneming exploiteert en dat [naam 2] werkzaamheden voor deze onderneming verricht. Het is dan ook niet onlogisch dat Domipal uitgaat van een inkomen van de partner van [naam 2] en een redelijke vergoeding voor [naam 2] voor zijn werk in de onderneming van zijn partner. Domipal wenst dan ook vast te houden aan de halvering van de beslagvrije voet. Anderzijds stelt [naam 2] dat hij heeft voldaan aan zijn informatieplicht en dat er dus geen reden is voor halvering van de beslagvrijevoet.

3.De beoordeling

3.1.
De wetgever heeft de regels over de beslagvrije voet ingevoerd om te bewerkstelligen dat een beslagene na een beslag op periodieke inkomsten nog juist voldoende middelen van bestaan overhoudt. Voor de bepaling van de hoogte van de beslagvrije voet wordt aangesloten bij de bedragen, zoals vastgelegd in de Participatiewet. Het komt er, grof gezegd, op neer dat een beslagene na een beslag op zijn inkomen moet rondkomen van 90% van de bijstandsnorm. In deze zaak bestaat geen discussie over de vraag of de voor [naam 2] geldende beslagvrije voet juist is vastgesteld. Het gaat om de aanpassing van die beslagvrije voet in verband met inkomsten van zijn partner.
3.2.
In artikel 475d lid 5 Rv is bepaald dat de inkomsten van een partner invloed hebben op de hoogte van de voor een schuldenaar vastgestelde beslagvrije voet:
“Voor zover het echtgenoten of geregistreerde partners betreft, wordt de beslagvrije voet voor ten hoogste de helft verminderd met het eigen, niet onder beslag liggende periodieke inkomen inclusief vakantie-aanspraak van degene aan wie de bijstand samen met de schuldenaar zou kunnen toekomen.”
Artikel 475g lid 2 Rv bepaalt:
“Zo lang als de schuldenaar desgevraagd niet aan de beslaglegger of diens vertegenwoordiger opgeeft of en hoeveel inkomen toekomt aan degene aan wie samen met hem gezinsbijstand zou kunnen toekomen, wordt de beslagvrije voet gehalveerd.”
Deze bepaling gaat ervan uit dat de inkomsten van de partner gelijk aan of meer dan een halve beslagvrije voet zijn. Gezamenlijk met de halve beslagvrije voet van de schuldenaar worden die inkomsten dus geacht voldoende te zijn om van te kunnen rondkomen.
3.3.
Ten tijde van het leggen van het beslag had [naam 2] ondanks verzoek van de deurwaarder niet opgegeven of zijn partner inkomsten had. Dat de deurwaarder de beslagvrije voet bij het leggen van het beslag heeft gehalveerd, is daarom op de wet gebaseerd en juist.
Met de mededeling van 1 augustus 2017 kwam in die situatie verandering, want toen heeft [naam 2] alsnog een mededeling gedaan, waaruit de deurwaarder moest afleiden dat de partner van [naam 2] geen ander inkomen had dan de AOW-toeslag, waarmee de deurwaarder al bekend was.
Op dat moment was het aan de beslaglegger om te bewijzen dat er wel inkomsten van de partner waren. Bij het leveren van dat bewijs dient een schuldenaar zijn schuldeiser echter wel zoveel mogelijk van gegevens te voorzien om dat bewijs te leveren. Domipal heeft er daarnaast terecht op gewezen dat een schuldenaar de verplichting heeft om zijn schuldeiser gegevens te verschaffen omtrent zijn inkomens- en vermogenspositie.
3.4.
Na enige discussie tussen [naam 2] en de deurwaarder heeft [naam 2] dat ook gedaan; hij heeft bankafschriften van de rekening van de BV van zijn echtgenote (lees: de rekening van de dierenwinkel) over de hele maand augustus 2017 aan de deurwaarder gestuurd. Deze zijn ook in de procedure in het geding gebracht. Hieruit blijkt dat de inkomsten van de dierenwinkel € 4.110,57 bedroegen en de kosten € 4.873,63. Per saldo een verlies van € 763,06 dus.
Voorafgaande aan de mondelinge behandeling op 11 oktober 2017 heeft [naam 2] ook de bankafschriften van de rekening van de dierenwinkel over de maand september 2017 in het geding gebracht. Daaruit blijkt een omzet van € 3.509,79 en kosten van € 4.127,90, per saldo dus opnieuw een verlies, ditmaal van € 618,11.
Ter zitting heeft Domipal erkend dat deze gegevens ertoe leiden dat de partner van [naam 2] geen positief inkomen had. De voorzieningenrechter is overigens met Domipal van oordeel dat dit geen behoorlijke wijze van ondernemen is, zeker niet als in ogenschouw wordt genomen dat de vordering van Domipal nu juist ziet op de huur voor een dierenwinkel, die [naam 2] destijds in Heerhugowaard exploiteerde.
Domipal heeft nog aangevoerd dat uitsluitend de pinbetalingen in de winkel op de bankafschriften te zien zijn en dat onduidelijk is hoeveel er via internet wordt omgezet en hoeveel contante betalingen worden gedaan. [naam 2] heeft in reactie daarop gezegd dat het met bestellingen via internet niet zo’n vaart loopt en gewezen op enkele internetbetalingen door klanten die op de bankafschriften voorkomen. Daarnaast is ook een kasstorting van € 630,- op de bankafschriften terug te vinden.
3.5.
[naam 2] heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat hij en zijn partner niet kunnen leven van een halve beslagvrije voet stukken in het geding gebracht waaruit blijkt dat hij op 11 september 2017 is aangemaand voor onbetaald gelaten facturen voor gas en elektriciteit over de maand juli 2017. Tevens heeft zijn advocaat verklaard dat er met de woningbouwvereniging een betalingsregeling is getroffen voor de inmiddels ontstane huurachterstand.
3.6.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat Domipal tegenover de stellingen van [naam 2] onvoldoende aannemelijk heeft weten te maken dat de partner van [naam 2] over periodieke inkomsten beschikt. Dat betekent dat er geen bevoegdheid is om de beslagvrije voet te halveren. De vragen van de deurwaarder zullen hierna onder de beslissing dienovereenkomstig wordt beantwoord.
3.7.
Dat de dierenwinkel op dit moment nog bestaat, is voornamelijk te danken aan bijstortingen van de spaarrekening van de BV, in augustus bedragen van € 1.100,- en € 200,- Hoe frustrerend dat voor de beslaglegger ook moge zijn, het vermogen van de partner van [naam 2] speelt geen rol voor de vaststelling van de beslagvrije voet. Dat het hiervoor bedoelde tekort vooralsnog wordt aangevuld met gelden van een spaarrekening van de BV, leidt daarom niet tot de conclusie dat sprake is van periodiek inkomen dat in mindering strekt op de beslagvrije voet van [naam 2] Overigens is ter zitting aangetoond dat het saldo van deze spaarrekening na voormelde twee stortingen inmiddels nihil is.
3.8.
Domipal heeft voorts nog aangevoerd dat [naam 2] ook werkzaamheden verricht in de dierenwinkel en dat ten behoeve van Domipal moet worden aangenomen dat daar een inkomen tegenover staat. Daarmee heeft Domipal kennelijk het oog op artikel 479a Rv. Daarbij ziet Domipal echter over het hoofd dat die bepaling toepassing mist, omdat hier niet beslag is gelegd onder de BV, waarvoor [naam 2] werkzaamheden zou verrichten, maar onder een andere derde, SVB.
Overigens is de vraag of de omstandigheden van het geval – zoals hiervoor onder 3.4 omschreven – in een mogelijk beslag onder de BV niet meebrengen dat het fictieve loon van [naam 2] in dat geval niet op nihil zou moeten worden gesteld.
3.9.
[naam 2] heeft ter zitting bevestigd dat hij ervan doordrongen is dat ieder positief inkomen van zijn partner in mindering strekt op de voor hem toepasselijke beslagvrije voet (tot maximaal de helft daarvan). Vooralsnog is voor de voorzieningenrechter voldoende duidelijk hoe de situatie in augustus en september 2017 is geweest. In het kader van de informatieplicht zal aan [naam 2] echter bij wijze van voorlopige voorziening de verplichting worden opgelegd om maandelijks aan de deurwaarder van Domipal op te geven hoeveel de inkomsten van de dierenwinkel bedroegen (uitgesplitst naar kas-, pin- en internetbetalingen) en hoeveel de kosten. Dat geeft overigens mogelijk ook een beeld van de levensvatbaarheid van de winkel.
3.10.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de deurwaarder de bevoegdheid ex artikel 438 lid 4 Rv niet nodeloos heeft uitgeoefend, zodat geen aanleiding bestaat hem persoonlijk in de kosten te veroordelen. Domipal zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden veroordeeld.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
Bepaalt dat de deurwaarder van Domipal de in augustus en september 2017 toegepaste halvering van de beslagvrije voet ten aanzien van [naam 2] dient terug te draaien en het teveel ingehoudene onverwijld aan [naam 2] dient over te maken (waartoe [naam 2] zijn bankrekening aan de deurwaarder dient op te geven);
Bepaalt dat ten aanzien van het derdenbeslag onder de Sociale Verzekeringsbank voor [naam 2] vooralsnog de beslagvrije voet voor echtgenoten zal gelden;
Bepaalt dat [naam 2] tot en met januari 2018 maandelijks aan de deurwaarder van Domipal opgeeft hoeveel de inkomsten van de dierenwinkel bedroegen (uitgesplitst naar kas-, pin- en internetbetalingen) en hoeveel de kosten van de dierenwinkel;
Veroordeelt Domipal in de proceskosten, aan de zijde van [naam 2] bepaald op € 78,- aan griffierecht en € 143,- ter zake van eigen bijdrage [naam 2]
Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. Saarloos en in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2017. [1]

Voetnoten

1.type: