ECLI:NL:RBNHO:2017:8429

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 oktober 2017
Publicatiedatum
13 oktober 2017
Zaaknummer
6207018 AO VERZ 17-98
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst en afwijzing van transitievergoeding in arbeidsconflict tussen werknemer en Albert Heijn Warmenhuizen

In deze zaak heeft de werknemer, aangeduid als verzoekster, een verzoek ingediend tot ontbinding van haar arbeidsovereenkomst met Albert Heijn Warmenhuizen. De werknemer was sinds 25 februari 2013 in dienst en had een nul-urencontract. De werknemer verzocht om ontbinding op basis van een onherstelbare vertrouwensbreuk en vroeg om een transitievergoeding van € 377,04 bruto, evenals betaling van loon over een bepaalde periode. De werkgever, Albert Heijn Warmenhuizen, heeft het verzoek betwist en stelde dat er geen sprake was van een ontslag op staande voet en dat de werknemer altijd welkom was om te komen werken.

De kantonrechter heeft op 11 oktober 2017 geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst ontbonden moest worden, maar dat er geen sprake was van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever. De rechter heeft het verzoek om een transitievergoeding afgewezen, omdat de ontbinding op verzoek van de werknemer plaatsvond en er geen bewijs was van laakbaar gedrag van de werkgever. De rechter heeft ook geoordeeld dat de werknemer geen recht had op loonbetaling voor de periode waarin zij niet werkte, omdat zij zelf niet op het werk was verschenen. De arbeidsovereenkomst werd ontbonden met ingang van 1 november 2017, en Albert Heijn Warmenhuizen werd gelast om een eindafrekening op te stellen. De proceskosten werden toegewezen aan de werkgever, maar vastgesteld op nihil.

De beslissing van de kantonrechter werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de werknemer kreeg de mogelijkheid om haar verzoek tot ontbinding in te trekken binnen een bepaalde termijn. De uitspraak benadrukt de noodzaak van bewijs bij claims van ernstig verwijtbaar handelen in arbeidsrelaties.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 6207018 \ AO VERZ 17-98 (rvk)
Uitspraakdatum: 11 oktober 2017
Beschikking in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: [verzoekster]
gemachtigde: mr. P.J.M. Ros, advocaat te Schagen
tegen
de vennootschap onder firma
V.O.F. Supermarkt Albert Heijn Warmenhuizen,
gevestigd en kantoorhoudende te Warmenhuizen
verwerende partij
verder te noemen: Albert Heijn Warmenhuizen
vertegenwoordigd door: [naam 1]

1.Het procesverloop

1.1.
[verzoekster] heeft een verzoek gedaan om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden. Albert Heijn Warmenhuizen heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
Op 20 september 2017 heeft een zitting plaatsgevonden. Verschenen zijn [verzoekster] en haar advocaat. Namens Albert Heijn Warmenhuizen is verschenen [naam 1] . De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. De advocaat van [verzoekster] heeft gebruik gemaakt van pleitnotities.

2.De feiten

2.1.
[verzoekster] , geboren [geboortedag] 1996, is op 25 februari 2013 in dienst getreden bij Albert Heijn Warmenhuizen. De laatste functie die [verzoekster] vervulde, was die van caissière, met een salaris van € 13,00 bruto per uur.
2.2.
Tussen [verzoekster] en Albert Heijn Warmenhuizen is op 2 september 2016 overeengekomen dat [verzoekster] haar werkzaamheden met ingang van 8 september 2016 voor Albert Heijn Warmenhuizen zou uitvoeren op basis van een nul-urencontract en niet langer op basis van de eerder overeengekomen 24 uur per week. Daarbij was het de bedoeling dat [verzoekster] in beginsel op donderdagen zou werken.
2.3.
Op 21 maart 2017 heeft [verzoekster] via het personeelsmanagementsysteem van Albert Heijn Warmenhuizen een verzoek gedaan om op donderdag 13 april 2017 vrij te krijgen. Albert Heijn Warmenhuizen heeft dat verzoek niet ingewilligd. [verzoekster] is op 13 april 2017 niet op het werk verschenen.
2.4.
Tussen partijen zijn op 13 april 2017 berichten via WhatsApp uitgewisseld. Albert Heijn Warmenhuizen heeft in die berichtenwisseling gevraagd waar [verzoekster] bleef en [verzoekster] heeft geantwoord dat zij een belangrijk tentamen had dat zij niet kon missen. Albert Heijn Warmenhuizen heeft vervolgens aan [verzoekster] laten weten dat zij geen vrij had gekregen, waarop [verzoekster] weer heeft gereageerd met de opmerking dat zij haar tentamen niet kon missen.
2.5.
Op 20 april 2017 heeft tussen [naam 1] , [naam 2] , manager van Albert Heijn Warmenhuizen (hierna: [naam 2] ), en [verzoekster] een gesprek plaatsgevonden. Naar aanleiding daarvan heeft [naam 2] aan [verzoekster] in een brief van 20 april 2017 onder meer het volgende opgemerkt:
“Op donderdag 20 april hebben wij een gesprek gevoerd over het ongeoorloofd absent zijn op donderdag 13 april. (...) In ons gesprek waar Yvonne bij aanwezig was, heb ik aangegeven dat je ongeoorloofd afwezig was en dat je op je aangegeven werkdag (donderdag) meer niet als wel kan werken (...) en dus niet op je kunnen bouwen als medewerker. Dat het ons verstandig lijkt dat je vandaag je werkzaamheden verricht en dat je daarna een andere baan gaat zoeken. Waarop jij zegt dan ga ik nu gelijk weg, mag ik het op papier hebben. (...)”
2.6.
[verzoekster] heeft in een WhatsApp-bericht van 20 april 2017 aan Albert Heijn Warmenhuizen laten weten dat zij het niet eens is met
“de grond voor mijn ontslag”.Zij stelt zich in dat bericht ook beschikbaar voor werk op de eerstvolgende ingeplande werkdag, donderdag 4 mei 2017.
2.7.
In een brief van 24 april 2017 heeft de advocaat van [verzoekster] aan Albert Heijn Warmenhuizen meegedeeld dat [verzoekster] op 13 april 2017 op staande voet is ontslagen en dat dit ontslag niet rechtsgeldig is.
2.8.
In een telefonisch contact op 24 april 2017 heeft [naam 1] aan de advocaat van [verzoekster] meegedeeld dat geen sprake is geweest van een ontslag en zeker niet van een ontslag op staande voet. Ook heeft [naam 1] daarbij laten weten dat zij wel op korte termijn een aantal zaken wilde bespreken met [verzoekster] . Daarop heeft de advocaat aan [naam 1] bericht dat hij op 1 mei 2017 overleg zou voeren met [verzoekster] .
2.9.
De advocaat van [verzoekster] heeft in een e-mail aan Albert Heijn Warmenhuizen van 2 mei 2017 gesteld dat [verzoekster] een vruchtbare samenwerking wellicht niet meer mogelijk acht en dat [verzoekster] overigens op grond van de toepasselijke cao niet verplicht is om aan een oproep tot werken gehoor te geven. Aan Albert Heijn Warmenhuizen is gevraagd om een beëindigingsvoorstel te doen.
2.10.
Op 3 mei 2017 heeft [naam 1] in een WhatsApp-bericht aan [verzoekster] opgemerkt dat zij al een paar keer had geprobeerd om contact te krijgen met [verzoekster] en in dat bericht heeft zij ook aan [verzoekster] gevraagd waarom [verzoekster] niet wil praten. [verzoekster] heeft hierop geantwoord dat al het contact via haar advocaat diende te lopen. [naam 1] heeft vervolgens op 3 mei 2017 in een e-mail aan [verzoekster] laten weten dat zij het jammer vindt dat [verzoekster] niet wil praten, dat van een ontslag geen sprake was en dat [verzoekster] op 4 mei 2017 op 08:30 uur op het werk werd verwacht.
2.11.
[verzoekster] is op 4 mei 2017 en nadien niet meer op het werk verschenen.
2.12.
Albert Heijn Warmenhuizen heeft op en na 4 mei 2017 geen loon meer betaald.
2.13.
De advocaat van [verzoekster] heeft bij brief van 29 mei 2017 aan Albert Heijn Warmenhuizen meegedeeld dat er nog geen reactie was gekomen op het verzoek van 2 mei 2017 om een voorstel te doen voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst en dat er nog geen concrete afspraken waren gemaakt om te komen werken. Daarbij is het standpunt ingenomen dat [verzoekster] aanspraak heeft op doorbetaling van loon op basis van een gemiddeld aantal uren van 16.5 per maand.
2.14.
De advocaat van Albert Heijn Warmenhuizen heeft in reactie daarop bij brief van 6 juni 2017 bevestigd dat van een ontslag geen sprake is geweest en opgemerkt dat Albert Heijn Warmenhuizen nog altijd bereid is om het oproepen van [verzoekster] te continueren, als [verzoekster] tijdig de data aangeeft waarop zij beschikbaar is en voor zover er werk beschikbaar is. De advocaat van [verzoekster] heeft vervolgens in een brief van 12 juni 2017 laten weten dat [verzoekster] de arbeidsrelatie wenst te beëindigen.

3.Het verzoek

3.1.
[verzoekster] verzoekt de arbeidsovereenkomst met Albert Heijn Warmenhuizen te ontbinden op grond van artikel 7:671c van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) en ten laste van Albert Heijn Warmenhuizen aan haar een transitievergoeding toe te kennen van € 377,04 bruto. Daarnaast verzoekt [verzoekster] Albert Heijn Warmenhuizen te veroordelen om het loon over de periode van 1 mei 2017 tot 1 augustus 2017 te betalen, tot een bedrag van € 809,80 bruto.
3.2.
Aan het verzoek tot ontbinding legt [verzoekster] ten grondslag dat sprake is van omstandigheden die zodanig zijn dat van [verzoekster] redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Volgens [verzoekster] is sprake van een onherstelbare vertrouwensbreuk tussen partijen, is een vruchtbare samenwerking in de toekomst uitgesloten en is voortzetting van de arbeidsovereenkomst daarom niet langer mogelijk. [verzoekster] stelt dat zij aanspraak heeft op een transitievergoeding, omdat Albert Heijn Warmenhuizen zich niet als goed werkgever heeft gedragen. Daarbij wijst [verzoekster] erop dat Albert Heijn Warmenhuizen haar ten onrechte op staande voet heeft ontslagen, dat Albert Heijn Warmenhuizen heeft verzuimd om [verzoekster] op te roepen of in te zetten voor haar werk en loon door te betalen, en ook geen redelijk en constructief overleg heeft willen voeren. Daarnaast heeft Albert Heijn Warmenhuizen volgens [verzoekster] ten onrechte op 13 april 2017 geen vrije dag aan haar willen geven.

4.Het verweer

4.1.
Albert Heijn Warmenhuizen heeft vooropgesteld dat geen sprake is geweest van een ontslag op 13 april 2017 een zeker niet van een ontslag op staande voet. Albert Heijn Warmenhuizen verwijst in dat kader naar haar brief van 20 april 2017. Volgens Albert Heijn Warmenhuizen is [verzoekster] altijd een goede werknemer geweest en is zij nog steeds welkom om te komen werken.
4.2.
Verder heeft Albert Heijn Warmenhuizen betwist dat zij zich niet als goed werkgever zou hebben gedragen. Albert Heijn Warmenhuizen heeft erop gewezen dat zij de aanvraag van [verzoekster] om een vrije dag op 13 april 2017 al op 21 maart 2017 heeft afgewezen, in verband met een te verwachten drukte rondom de Paasdagen, en dat [verzoekster] naar aanleiding daarvan geen contact meer heeft opgenomen en ook geen vervanging heeft geregeld. Albert Heijn Warmenhuizen ontkent dat zij ervan op de hoogte was dat [verzoekster] een vrije dag heeft gevraagd in verband met een belangrijk tentamen. Daarnaast wijst Albert Heijn Warmenhuizen erop dat zij juist van alles heeft gedaan om in contact te komen met [verzoekster] , maar dat dit door [verzoekster] is afgehouden.

5.De beoordeling

5.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden, of aan [verzoekster] een transitievergoeding moet worden toegekend en of Albert Heijn Warmenhuizen moet worden veroordeeld tot betaling van loon.
5.2.
De kantonrechter zal het verzoek van [verzoekster] om ontbinding van de arbeidsovereenkomst toewijzen, op grond van artikel 7:671c lid 1 BW. Nu [verzoekster] stelt dat arbeidsverhouding onherstelbaar is verstoord en zij niet meer bij Albert Heijn Warmenhuizen wil werken, is sprake van een verandering van omstandigheden die van dien aard is dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen. Albert Heijn Warmenhuizen verzet zich ook niet tegen ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Met toepassing van artikel 7:671c lid 2, onderdeel a, BW zal de kantonrechter bepalen dat de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden met ingang van 1 november 2017.
5.3.
[verzoekster] heeft verzocht om toekenning van een transitievergoeding. Omdat de arbeidsovereenkomst op verzoek van [verzoekster] wordt ontbonden, is Albert Heijn Warmenhuizen gelet op artikel 7:673 lid 1, onderdeel b en 20, BW alleen dan een transitievergoeding aan [verzoekster] verschuldigd, indien de arbeidsovereenkomst als gevolg van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van Albert Heijn Warmenhuizen wordt ontbonden.
5.4.
Ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werkgever kan zich slechts voordoen in uitzonderlijke gevallen. Daarbij kan het onder meer gaan om een situatie waarin er als gevolg van laakbaar gedrag van de werkgever een verstoorde arbeidsrelatie is ontstaan (bijvoorbeeld als gevolg van het niet willen ingaan op avances zijnerzijds), als een werkgever discrimineert en er daardoor een onwerkbare situatie ontstaat, of als de werkgever een valse grond voor ontslag aanvoert met als enig oogmerk een onwerkbare situatie te creëren en ontslag langs die weg te realiseren (zie:
Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 34).
5.5.
Naar het oordeel van de kantonrechter is geen sprake geweest van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van Albert Heijn Warmenhuizen. Daarover wordt het volgende overwogen.
5.6.
Niet ter discussie staat dat Albert Heijn Warmenhuizen op 21 maart 2017 het verzoek van [verzoekster] om een vrije dag op 13 april 2017 heeft afgewezen, in verband met een te verwachten drukte rondom de Paasdagen. [verzoekster] stelt dat Albert Heijn Warmenhuizen wist dat zij op 13 april 2017 een belangrijk tentamen moest doen, maar daarvan is uit de stukken niet gebleken. [verzoekster] heeft haar stelling ook niet nader gemotiveerd of onderbouwd. Hetzelfde geldt voor de stelling van [verzoekster] dat zij [naam 1] vóór 13 april 2017 heeft aangesproken op de weigering van de vrije dag en dat ze zelf heeft gezocht naar vervanging. Ook die stelling vindt geen steun in de stukken en met name niet in de correspondentie tussen partijen. Uit de door [verzoekster] zelf overgelegde WhatsApp-berichten van 13 april 2017 blijkt juist dat Albert Heijn Warmenhuizen verrast was dat [verzoekster] op 13 april 2017 niet op haar werk was verschenen. Van ernstig verwijtbaar handelen van Albert Heijn Warmenhuizen is dan ook geen sprake. Daarbij komt dat Albert Heijn Warmenhuizen verder ook geen gevolgen heeft verbonden aan het feit dat [verzoekster] niet was verschenen op 13 april 2017.
5.7.
De kantonrechter is niet gebleken dat Albert Heijn Warmenhuizen [verzoekster] (al dan niet op staande voet) heeft ontslagen op 13 april 2017. Uit eerdergenoemde WhatsApp-berichten van 13 april 2017 blijkt dit niet. Ook uit de brief van Albert Heijn Warmenhuizen van 20 april 2017 kan dat niet worden afgeleid, en Albert Heijn Warmenhuizen heeft in telefonisch contact met de advocaat van [verzoekster] op 24 april 2017 en in een e-mail van [naam 1] aan [verzoekster] op 3 mei 2017 nog eens benadrukt dat van een ontslag geen sprake is geweest. Er is ook niet gebleken van andere uitlatingen van Albert Heijn Warmenhuizen die [verzoekster] redelijkerwijs heeft mogen opvatten als een ontslag. Voor zover [verzoekster] op de zitting heeft opgemerkt dat zij ervan uitging dat Kager haar op 20 april 2017 heeft ontslagen, moet worden vastgesteld dat dit niet valt te rijmen met de stelling in het verzoekschrift dat [verzoekster] al op 13 april 2017 op staande voet is ontslagen. Overigens heeft Albert Heijn Warmenhuizen [verzoekster] op en na 13 april 2017 luid en duidelijk laten weten dat zij haar werk kon voortzetten. Ook in dit kader heeft Albert Heijn Warmenhuizen zich dus niet schuldig gemaakt aan ernstig verwijtbaar handelen.
5.8.
Er kan ook niet worden geoordeeld dat Albert Heijn Warmenhuizen ten onrechte heeft verzuimd om [verzoekster] op te roepen of in te zetten voor haar werk en loon te betalen, en evenmin dat Albert Heijn Warmenhuizen geen redelijk en constructief overleg heeft willen voeren. [naam 1] heeft in het hiervoor genoemde telefonisch contact op 24 april 2017 aan de advocaat van [verzoekster] laten weten dat er geen sprake was van ontslag en dat zij op korte termijn een aantal zaken wilde bespreken met [verzoekster] . Ook blijkens de WhatsApp-berichten van 3 mei 2017 heeft [naam 1] geprobeerd om contact te krijgen met [verzoekster] en is dit door [verzoekster] afgehouden, terwijl uit een e-mail van 3 mei 2017 van [naam 1] aan [verzoekster] volgt dat [verzoekster] in de gelegenheid wordt gesteld om te komen werken op 4 mei 2017. Het is vervolgens [verzoekster] geweest die op en na 4 mei 2017 niet meer op het werk is verschenen, nadien ook geen contact meer heeft gezocht en pas bij brief van 29 mei 2017 van haar advocaat heeft gereageerd. Vervolgens heeft de advocaat van Albert Heijn Warmenhuizen bij brief van 6 juni 2017 opgemerkt dat Albert Heijn Warmenhuizen nog altijd bereid is om het oproepen van [verzoekster] te continueren, maar in reactie daarop heeft de advocaat van [verzoekster] in een brief van 12 juni 2017 meegedeeld dat [verzoekster] de arbeidsrelatie wenst te beëindigen. Gelet hierop kan Albert Heijn Warmenhuizen ook geen verwijt, laat staan een ernstig verwijt worden gemaakt ten aanzien van het niet willen oproepen of inzetten van [verzoekster] voor haar werk, en evenmin ten aanzien van het niet willen voeren van overleg.
5.9.
De conclusie is dat het verzoek om toekenning van een transitievergoeding moet worden afgewezen. Gelet daarop zal [verzoekster] , met overeenkomstige toepassing van artikel 7:686a lid 7 BW, in de gelegenheid worden gesteld om haar verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst in te trekken binnen de hierna genoemde termijn.
5.10.
Ook de vordering van [verzoekster] om Albert Heijn Warmenhuizen te veroordelen tot betaling van loon over de periode van 1 mei 2017 tot 1 augustus 2017 zal worden afgewezen. Vast staat dat [verzoekster] na 1 mei 2017 niet meer heeft gewerkt, zodat er in beginsel geen aanspraak is op betaling van loon. Gelet op artikel 7:628 lid 1 BW heeft een werknemer toch recht op loon als hij de overeengekomen arbeid niet heeft verricht door een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van de werkgever hoort te komen. In dit geval is niet gebleken van omstandigheden die meebrengen dat het voor rekening van Albert Heijn Warmenhuizen moet komen dat [verzoekster] niet heeft gewerkt. Zoals hiervoor al is overwogen, is geen sprake geweest van een ontslag, heeft Albert Heijn Warmenhuizen [verzoekster] in staat gesteld om op 4 mei 2017 en nadien te komen werken en is overleg tussen partijen niet door Albert Heijn Warmenhuizen uit de weg gegaan of geblokkeerd. Ook uit de door [verzoekster] overgelegde roosters blijkt dat werken op donderdagen in overleg nog steeds mogelijk was. Onder deze omstandigheden komt het voor rekening en risico van [verzoekster] zelf dat er niet is gewerkt en is er dus geen recht op loon.
5.11.
Het verzoek om Albert Heijn Warmenhuizen te gelasten een eindafrekening op te stellen en aan [verzoekster] te doen toekomen, kan worden toegewezen, nu de arbeidsovereenkomst als gevolg van de ontbinding van de arbeidsovereenkomst zal eindigen per 1 november 2017. Daarbij kan Albert Heijn Warmenhuizen niet nu al worden veroordeeld om resterende emolumenten, vakantiegeld en niet-genoten vakantiedagen te betalen, zoals [verzoekster] heeft verzocht, omdat [verzoekster] niet heeft gesteld en onderbouwd waarop dan precies aanspraak bestaat, terwijl daartoe ook geen concrete vordering is geformuleerd. Albert Heijn Warmenhuizen zal dus na en naar aanleiding van deze beschikking nader moeten bezien waarop [verzoekster] in het kader van een eindafrekening nog aanspraak heeft, waarna zij dit aan [verzoekster] kan communiceren en [verzoekster] daarop desgewenst kan reageren. De termijn waarbinnen een eindafrekening moet worden opgesteld, zal worden bepaald op uiterlijk één maand na ontbinding van de arbeidsovereenkomst, dus op 1 december 2017.
5.12.
Nu [verzoekster] overwegend ongelijk krijgt, gelet op de afwijzing van het verzoek om toekenning van een transitievergoeding en de vordering tot loonbetaling, zal zij worden veroordeeld in de proceskosten van Albert Heijn Warmenhuizen. Ook als [verzoekster] het verzoek intrekt, zal zij de proceskosten van Albert Heijn Warmenhuizen moeten betalen. De proceskosten van Albert Heijn Warmenhuizen worden in beide gevallen vastgesteld op nihil, omdat niet is gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
bepaalt dat de termijn, waarbinnen [verzoekster] het verzoek om ontbinding kan intrekken (door middel van een schriftelijke mededeling aan de griffier, met toezending van een kopie daarvan aan de (gemachtigde van de) wederpartij), zal lopen
tot en met 25 oktober 2017;
Voor het geval [verzoekster] het verzoek om ontbinding niet binnen die termijn intrekt:
6.2.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 november 2017;
6.3.
wijst het verzoek om toekenning van een transitievergoeding af;
6.4.
gelast Albert Heijn Warmenhuizen een eindafrekening op te stellen en aan [verzoekster] te doen toekomen, uiterlijk 1 december 2017;
6.5.
veroordeelt [verzoekster] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van Albert Heijn Warmenhuizen tot en met vandaag vaststelt op nihil;
6.6.
verklaart de beslissing onder 6.2 en 6.4 van deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
Voor het geval [verzoekster] het verzoek om ontbinding binnen die termijn intrekt:
6.7.
veroordeelt [verzoekster] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van Albert Heijn Warmenhuizen tot en met vandaag vaststelt op nihil;
Zowel voor het geval [verzoekster] het verzoek om ontbinding niet binnen die termijn intrekt als voor het geval [verzoekster] het verzoek om ontbinding binnen die termijn intrekt:
6.8.
wijst het verzoek om Albert Heijn Warmenhuizen te veroordelen het loon over de periode van 1 mei 2017 tot 1 augustus 2017 te betalen af;
6.9.
veroordeelt [verzoekster] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van Albert Heijn Warmenhuizen tot en met vandaag vaststelt op nihil.
Deze beschikking is gewezen door mr. P.J. Jansen, kantonrechter en op 11 oktober 2017 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter