In deze zaak heeft de werknemer, aangeduid als verzoekster, een verzoek ingediend tot ontbinding van haar arbeidsovereenkomst met Albert Heijn Warmenhuizen. De werknemer was sinds 25 februari 2013 in dienst en had een nul-urencontract. De werknemer verzocht om ontbinding op basis van een onherstelbare vertrouwensbreuk en vroeg om een transitievergoeding van € 377,04 bruto, evenals betaling van loon over een bepaalde periode. De werkgever, Albert Heijn Warmenhuizen, heeft het verzoek betwist en stelde dat er geen sprake was van een ontslag op staande voet en dat de werknemer altijd welkom was om te komen werken.
De kantonrechter heeft op 11 oktober 2017 geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst ontbonden moest worden, maar dat er geen sprake was van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever. De rechter heeft het verzoek om een transitievergoeding afgewezen, omdat de ontbinding op verzoek van de werknemer plaatsvond en er geen bewijs was van laakbaar gedrag van de werkgever. De rechter heeft ook geoordeeld dat de werknemer geen recht had op loonbetaling voor de periode waarin zij niet werkte, omdat zij zelf niet op het werk was verschenen. De arbeidsovereenkomst werd ontbonden met ingang van 1 november 2017, en Albert Heijn Warmenhuizen werd gelast om een eindafrekening op te stellen. De proceskosten werden toegewezen aan de werkgever, maar vastgesteld op nihil.
De beslissing van de kantonrechter werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de werknemer kreeg de mogelijkheid om haar verzoek tot ontbinding in te trekken binnen een bepaalde termijn. De uitspraak benadrukt de noodzaak van bewijs bij claims van ernstig verwijtbaar handelen in arbeidsrelaties.