ECLI:NL:RBNHO:2017:8263

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 oktober 2017
Publicatiedatum
6 oktober 2017
Zaaknummer
6238772
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens disfunctioneren na een verbetertraject

In deze zaak heeft de stichting Centrum voor Kunsteducatie een verzoek ingediend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met de verweerster, die sinds 1 augustus 2000 als administratief medewerker in dienst was. De stichting heeft aangevoerd dat de verweerster disfunctioneert, wat blijkt uit haar onvoldoende functioneren tijdens een verbetertraject van drie maanden. De verweerster heeft zich verweerd door te stellen dat haar disfunctioneren gerelateerd is aan haar ziekte en dat de stichting onvoldoende ondersteuning heeft geboden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een opzegverbod wegens ziekte, maar dat dit niet in de weg staat aan ontbinding op basis van disfunctioneren. De kantonrechter oordeelt dat de stichting voldoende gelegenheid heeft geboden voor verbetering en dat de verweerster niet voldeed aan de functie-eisen. De kantonrechter heeft het verzoek tot ontbinding toegewezen, met ingang van 1 januari 2018, en bepaald dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 6238772 \ AO VERZ 17-107 (NE)
Uitspraakdatum: 9 oktober 2017
Beschikking in de zaak van:
de stichting Stichting Centrum voor Kunsteducatie [de stichting],
gevestigd te [vestigingsplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: [de stichting]
gemachtigde: mr. G.J. Mers van ARAG Rechtsbijstand
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats]
verwerende partij
verder te noemen: [verweerster]
gemachtigde: mr. R.L. Beckers, advocaat

1.Het procesverloop

1.1.
[de stichting] heeft een verzoek gedaan om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden. [verweerster] heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
Op 18 september 2017 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. De gemachtigde van [de stichting] heeft pleitaantekeningen overgelegd. Voorafgaand aan de zitting heeft [de stichting] bij brief van 8 september 2017 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
[de stichting] is een stichting die zich in West-Friesland inzet voor kunst, cultuur en creativiteit. Particulieren, bedrijven en instellingen kunnen informatie en advies bij [de stichting] inwinnen. [de stichting] verzorgt verder opleidingen en cursussen, organiseert bedrijfsuitjes en kinderfeestjes en verhuurt oefenruimtes en ateliers. Tevens kunnen Kunstverenigingen uit West-Friesland gastlessen of workshops geven en is er een nauwe samenwerking met andere culturele instellingen en met het ‘reguliere’ onderwijs.
2.2.
[verweerster] , geboren op [geboortedag] 1954, treedt op 1 augustus 2000 in dienst bij [de stichting] in de functie van administratief medewerker. Het salaris van [verweerster] bedraagt laatstelijk
€ 1.015,43 bruto per maand bij een arbeidsomvang van 15 uur per week.
2.3.
Met ingang van 1 januari 2016 wijzigt de omvang van het dienstverband van [verweerster] van 20 uur per week naar 15 uur per week en wijzigt de functie inhoudelijk. Tot 1 januari 2016 bestond het takenpakket van [verweerster] uit het verrichten van financieel- administratieve werkzaamheden, het verzorgen van de cursusadministratie en het verrichten van algemene secretariële werkzaamheden. Het takenpakket van [verweerster] bestaat na de wijziging uit receptietaken, ondersteunende werkzaamheden ten behoeve van de cursusadministratie, ondersteunende secretariële werkzaamheden en het uitvoeren van overige werkzaamheden, zoals het uitruimen van de vaatwasser en het verstrekken van drankjes aan cursisten.
2.4.
Op 10 maart 2016 vindt een voortgangsgesprek plaats. Het verslag van dit gesprek luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Werknemer werkt vanaf 1 januari 2016 in haar nieuwe functie voor 15 uur per week. Ze is in deze periode 1 x ziek geweest. Ze ervaart veel minder druk en vindt dat het goed gaat. Werknemer geeft aan wel tijd over te hebben, ze wil graag een goede invulling en andere medewerkers ondersteunen waar dat binnen haar takenpakket ligt. Dat hebben de leidinggevenden ook geconstateerd.(…)”
2.5.
[verweerster] valt op 22 maart 2016 uit wegens arbeidsongeschiktheid. Na een periode van opbouw wordt [verweerster] per 14 juli 2016 arbeidsgeschikt geacht. Omdat [de stichting] tijdens de schoolvakantie is gesloten, is de eerste werkdag van [verweerster] op 23 augustus 2016.
2.6.
Het verslag van de bedrijfsarts van 14 juli 2016 luidt, voor zover van belang, als volgt:
“(…)Op grond van de informatie die ik nu ter beschikking heb, kom ik tot de conclusie dat de arbeidsongeschiktheid voor het overgrote deel veroorzaakt wordt door een verstoring in de arbeidsverhoudingen, en minder wordt veroorzaakt door een ziekte of gebrek.
Daarom geef ik het volgende advies:Meld de werknemer hersteld vanaf vandaag en los de verstoring in de arbeidsverhoudingen op. Omdat de spanningen en de bijkomende gezondheidsklachten zouden kunnen toenemen als de verstoring in de arbeidsverhoudingen nog niet is opgelost, geef ik u in overweging om de werknemer niet voor het werk op te roepen, voordat deze verstoring in de arbeidsverhoudingen is opgelost.
Ik geef u in overweging om een inzetbaarheidscoach (voor driegesprekken) te raadplegen voor bemiddeling, om samen tot een oplossing te komen. (…)”
2.7.
Op 23 augustus 2016 spreekt mevrouw [naam] , manager bedrijfsvoering, [verweerster] aan en is er een discussie.
2.8.
Op 24 augustus 2016 meldt [verweerster] zich opnieuw ziek.
2.9.
Op 27 september 2016 vindt tussen [de stichting] , [verweerster] en de inzetbaarheidscoach een eerder door de bedrijfsarts geadviseerd gesprek plaats. Tijdens dit gesprek laat [verweerster] weten dat zij niet meer werkzaam wil zijn voor [de stichting] . Partijen komen tot overeenstemming dat middels een vaststellingsovereenkomst het dienstverband zal worden beëindigd. Partijen spreken af dat [verweerster] haar wensen met betrekking tot de regeling zal doorgeven.
2.10.
Het verslag van de bedrijfsarts van 18 oktober 2016 luidt, voor zover van belang, als volgt:
“U heeft met elkaar een arbeidsconflict. Er heeft reeds een gesprek tussen werkgever en werknemer plaatsgevonden.Momenteel kan werkneemster haar eigen werk niet goed uitvoeren. Zij dient nog een behandeling te ondergaan in het ziekenhuis. (…)Voor haar functie heeft betrokkene geen auto nodig, dus 1 week na haar behandeling mag zij 100% hersteld worden gemeld. (…)”.
2.11.
[de stichting] stuurt op 14 november 2016 een concept vaststellingsovereenkomst naar [verweerster] . [verweerster] laat op 11 december 2016 weten dat zij niet akkoord gaat met de vaststellingsovereenkomst en dat na herstel van de oogoperatie haar juridisch adviseur van FNV een reactie zal geven.
2.12.
De bedrijfsarts acht [verweerster] op 24 januari 2017 volledig arbeidsgeschikt.
2.13.
Bij brief van 26 januari 2017 nodigt [de stichting] [verweerster] uit voor een werkhervattingsgesprek op 31 januari 2017. De brief luidt verder, voor zover relevant:
“(…)Wij respecteren jouw keuze om de werkzaamheden voort te zetten. Gelet op jouw verleden, jouw verminderd functioneren en onze ervaringen met jou, laten wij je weten dat [de stichting] opnieuw een laatste verbetertraject voor de duur van 3 maanden zal starten met ingangsdatum 1 februari 2017.
De inhoud van dit verbetertraject staat in het verbeterplan opgenomen, dat wij dinsdag a.s. met jou gaan doorspreken. Wij zien jouw reactie op het plan dan uiterlijk de 3e februari a.s. terug, zodat wij per 6 februari a.s. kunnen aanvangen. Het verbetertraject eindigt dan ook op 30 april jl., waarna wij de uitkomst daarvan met jou zullen delen. Indien de vooraf gestelde doelen niet worden behaald, betekent dat dat wij zullen streven naar het einde van het dienstverband.(…)”
2.14.
Het verbeterplan luidt onder meer als volgt:
“Tijdens het functioneringsgesprek van 15 juli 2015 en de werkhervattingsgesprekken (…) hebben wij al aangegeven dat jouw functioneren – op een aantal gebieden – niet op het niveau zit, wat van jou wordt verwacht in jouw rol. Omdat deze verbeterpunten jou niet nieuw zijn en al eerder aan bod zijn gekomen, zetten wij nu voor de laatste maal een verbetertraject in. In mei 2015 is er een verbetertraject ingezet, omdat dit niet tot het gewenste resultaat leidde zijn jouw werkzaamheden per 1 januari 2016 aangepast. In mei 2016 is er opnieuw een verbetertraject gestart omdat je niet voldoende functioneerde. In september 2016 is er na contact met de inzetbaarheidscoach [coach] overeengekomen om je contract te beëindigen en is er een beëindigingsvoorstel gedaan.
Gelet op de vorige trajecten, die niet met succes zijn doorlopen, zal de duur van dit traject 3 maanden zijn. Vanwege jouw re-integratie hebben we gewacht tot je volledig arbeidsgeschikt was, zodat jij je ook voor de volledige 100% kan inzetten.
Wij willen dat je je ontwikkelt op de volgende aandachtsgebieden:
-
Communicatie (telefonisch en persoonlijk richting klanten moet verbeteren; (…)
(…)
-
Efficiënt & nauwkeurig werken & omgang met computer moet verbeteren;
(…)”
2.15.
Bij brief van 21 april 2017 bericht [de stichting] dat zij de uitkomst van het verbetertraject op 15 mei 2017 met [verweerster] wil bespreken.
2.16.
[verweerster] meldt zich op 26 april 2017 ziek.
2.17.
Op 1 juni 2017 vindt over de uitkomst van het verbetertraject een gesprek plaats tussen partijen.

3.Het verzoek

3.1.
[de stichting] verzoekt de arbeidsovereenkomst met [verweerster] te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, van het Burgerlijk Wetboek (BW), in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel d BW.
3.2.
Aan dit verzoek legt [de stichting] ten grondslag dat sprake is van – kort gezegd – disfunctioneren van [verweerster] . Ter onderbouwing daarvan heeft [de stichting] het volgende naar voren gebracht. Mede gelet op het functioneren van [verweerster] is de functie-inhoud en de arbeidsomvang gewijzigd. Eerder al is besloten dat [verweerster] niet meer de cursusadministratie en de financiële administratie zou uitvoeren, omdat [de stichting] door slordigheden van [verweerster] veel klachten van cursisten ontving, wat door andere medewerkers van [de stichting] moest worden rechtgezet. Ook na wijziging van de functie-inhoud per 1 januari 2016 moet aan het functioneren van [verweerster] worden gewerkt, ondanks dat er door de wijziging tijd over zou moeten zijn. De aan [verweerster] toegewezen taken worden niet, onjuist of onvolledig uitgevoerd, wat tot klachten leidt en door een andere medewerker moet worden gecontroleerd en hersteld. Tijdens het verbetertraject van drie maanden was [verweerster] volledig arbeidsgeschikt. Aan [verweerster] is meegedeeld wat de verbeterpunten waren en wat de gevolgen van een niet succesvol afronden van het traject zijn. Belangrijke verbeterpunten waren communicatie en efficiënt en nauwkundig werken. Ook diende [verweerster] de omgang met de computer te verbeteren. [verweerster] heeft een telefooncursus gevolgd om haar functioneren te verbeteren. [verweerster] heeft tijdens het verbetertraject niet de afgesproken doelen behaald en is afspraken, zoals het bijhouden en verstrekken van een Excel lijst, niet nagekomen. [verweerster] kan ondanks de aangepaste functie niet aan de functie-eisen voldoen.

4.Het verweer

4.1.
[verweerster] verweert zich tegen het verzoek en stelt dat de verzochte ontbinding moet worden afgewezen. Zij voert daartoe – samengevat – het volgende aan. In de eerste plaats stelt [verweerster] dat de ongeschiktheid voor het werk is gerelateerd aan haar ziekte. In 2015 was [verweerster] ziek. Zij ervoer toen al haar werk als zwaar en stond psychisch onder druk. Sindsdien gebruikt [verweerster] medicijnen tegen depressies en spelen er benauwdheidsklachten. Ook na de urenvermindering ging het niet goed met [verweerster] . Zij is medisch behandeld. Daarnaast speelde de sfeer op de werkvloer een rol. [verweerster] ervaarde geen begrip van [de stichting] . De dialoog bestond vooral uit het maken van verwijten en het starten van een verbetertraject. Scholing werd – behoudens een cursus klantgericht telefoneren – niet aangeboden, terwijl bij [verweerster] behoefte was aan een computercursus. [verweerster] heeft de beëindiging van het dienstverband middels een vaststellingsovereenkomst niet geaccepteerd. De vergoedingssom week te veel af van de transitievergoeding. Nadien is nagelaten een tweede spoortraject in te zetten. In plaats daarvan werd [verweerster] onderworpen aan een verbetertraject. [verweerster] is geen serieuze kans geboden. Zij voelde zich genegeerd en niet gesteund. Daarbij kwam dat [verweerster] in maart 2017 was gediagnostiseerd met ernstige heupklachten, waartegen alleen pijnbestrijding hielp. Daardoor kon zij haar werkzaamheden niet naar behoren verrichten. Verder betekent een ontslag dat zij tot de AOW/pensioenleeftijd een aantal jaar geen inkomen heeft. Hiermee had [de stichting] rekening moeten houden door het uiterste te doen om [verweerster] binnenboord te houden of [verweerster] een tweede spoor te laten volgen.

5.De beoordeling

5.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden.
5.2.
De kantonrechter stelt vast dat sprake is van een opzegverbod, omdat [verweerster] ongeschikt is tot het verrichten van haar arbeid wegens ziekte. Dit opzegverbod staat gezien artikel 7:671b lid 6 BW echter niet in de weg aan ontbinding, omdat het verzoek geen verband houdt met de ziekte van [verweerster] . Het verzoek is immers gebaseerd op disfunctioneren en dat staat los van de ongeschiktheid wegens ziekte. [verweerster] stelt dat zij sinds 2015 medicijnen gebruikt tegen depressie en dat andere medische beperkingen speelden. Voorts zou vanaf maart 2017 sprake zijn van heupklachten waartegen alleen pijnbestrijding helpt. [verweerster] werd echter door de bedrijfsarts vanaf 24 januari 2017 volledig arbeidsgeschikt geacht. [verweerster] heeft mede gelet daarop naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende onderbouwd dat zij gedurende het verbetertraject niet geschikt was voor arbeid dan wel dat haar functioneren door ziekte werd beïnvloed. Dat het ontbindingsverzoek in relatie staat tot de ziekte van [verweerster] is dan ook onvoldoende gebleken.
5.3.
De kantonrechter stelt voorop dat uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van [verweerster] binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. In artikel 7:669 lid 3 BW is nader omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan. Bij regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 23 april 2015 (
Stcrt.2015/12685) zijn daarvoor nadere regels gesteld (Ontslagregeling).
5.4.
[de stichting] voert aan dat de redelijke grond voor ontbinding is gelegen in disfunctioneren. Naar het oordeel van de kantonrechter leveren de door [de stichting] in dat verband naar voren gebrachte feiten en omstandigheden een redelijke grond voor ontbinding op, zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3, onderdeel d, BW. Daartoe wordt het volgende overwogen.
5.5.
De functie van [verweerster] is per 1 januari 2016 aanmerkelijk vereenvoudigd. Daarom is de kantonrechter van oordeel dat het aangeboden verbetertraject van drie maanden voldoende was om [verweerster] , die volledig arbeidsgeschikt was geacht door de bedrijfsarts, in de gelegenheid te stellen haar functioneren te verbeteren. De kantonrechter volgt [verweerster] niet in haar betoog dat, nadat het beëindigingsvoorstel door [verweerster] niet was geaccepteerd, een tweede spoortraject had moet worden gevolgd in plaats van een verbetertraject. Een tweede spoortraject vindt plaats in het kader van re-integratie, indien een werknemer wegens arbeidsongeschiktheid niet meer voor de werkgever kan blijven werken. [verweerster] was echter door de bedrijfsarts volledig arbeidsgeschikt bevonden, zodat een tweede spoortraject niet aan de orde is. Tijdens het verbetertraject werd [verweerster] begeleid door haar leidinggevende, werden voortgangsgesprekken gevoerd en was er ruimte om vragen te stellen, zodat op dat punt niet is gebleken van onzorgvuldigheid aan de zijde van [de stichting] . Verder heeft [de stichting] tijdens het verbetertraject een cursus klantvriendelijk telefoneren aangeboden om [verweerster] de mogelijkheid te bieden haar functioneren op dat punt te verbeteren. [verweerster] heeft deze cursus ook gevolgd. Niet is gesteld en gebleken dat [verweerster] om aanvullende scholing heeft gevraagd. Wellicht was het aanbieden van een computercursus nuttig geweest, maar dat neemt niet weg dat ook op andere vlakken zoals communicatie en nauwkeurig werken verbetering noodzakelijk was waarvoor een computercursus niet de oplossing was. [verweerster] heeft verder niet concreet gemaakt waarin de onzorgvuldigheid van [de stichting] in het verbetertraject is gelegen.
5.6.
Voorafgaand aan het verbetertraject is eveneens niet gebleken van onzorgvuldigheid van [de stichting] . [de stichting] heeft gedurende de periodes van arbeidsongeschiktheid de adviezen van de bedrijfsarts gevolgd. Ook heeft [de stichting] , omdat [verweerster] niet naar behoren functioneerde en daarin tijdens een verbetertraject geen verandering optrad, de functie van [verweerster] inhoudelijk aangepast naar een op dat moment meer passende functie.
5.7.
[verweerster] heeft verder onvoldoende onderbouwd dat ziekte in de weg stond aan het verbetertraject. [de stichting] heeft stukken overgelegd waaruit blijkt dat de bedrijfsarts [verweerster] volledig arbeidsgeschikt achtte per 24 januari 2017. Gelet daarop lag het op de weg van [verweerster] haar verweer dat zij desondanks ziek was gedurende het verbetertraject dan wel gedurende het verbetertraject opnieuw ziek is geworden voldoende met stukken te staven. Dit heeft zij niet gedaan, althans uit de overgelegde stukken (een declaratie en een apotheekrecept) blijkt dit niet. Ook de juistheid van de stelling dat de arbeidsverhoudingen in de weg stonden aan een zorgvuldig verbetertraject, wat wordt betwist door [de stichting] , is onvoldoende gebleken. Het is aan [verweerster] dit standpunt concreet te maken met voorbeelden, maar dit heeft zij niet gedaan.
5.8.
Nu dit niet is betwist door [verweerster] , staat vast dat zij ook tijdens het verbetertraject niet voldeed aan de functie-eisen. [verweerster] maakte tijdens het verbetertraject veel fouten, terwijl [verweerster] zelf aan [de stichting] heeft laten weten dat er na de functiewijziging tijd overbleef. [verweerster] had dan ook voldoende tijd haar werkzaamheden naar behoren uit te voeren om het verbetertraject te laten slagen. [verweerster] heeft niet concreet gemaakt op welke wijze het verbetertraject anders had moeten worden vormgegeven.
5.9.
Tijdens de mondelinge behandeling is aan de orde gekomen dat binnen [de stichting] sprake is geweest van een professionalisering. [verweerster] heeft in dat kader verklaard dat de bedrijfsvoering van [de stichting] veranderde, dat het zakelijk werd, dat het contact met cursisten weg viel en de menselijkheid verdween. [verweerster] kan daar niet mee omgaan. [verweerster] heeft ook verklaard dat zij daarin niet wil meegaan. Onbetwist heeft [de stichting] ter zitting verklaard dat over de veranderde organisatie, wat een geleidelijk proces is geweest, en over de privéomstandigheden met [verweerster] is gesproken. Dat [de stichting] de omslag heeft gemaakt naar een professionele organisatie, protocollen hanteert en klanten anders benadert, is naar het oordeel van de kantonrecht alleszins begrijpelijk en redelijk. Bovendien heeft een werkgever beleidsvrijheid met betrekking tot de bedrijfsvoering en de inrichting van zijn organisatie. De kantonrechter stelt vast dat [verweerster] na de professionalisering onvoldoende de aansluiting heeft kunnen vinden bij de veranderde organisatie. Uit het gespreksverslag van de bedrijfsarts van 24 januari 2017 blijkt dat volgens [verweerster] haar werk dermate is veranderd dat zij zich hier onvoldoende gekwalificeerd voor acht. [verweerster] heeft desgevraagd verklaard dat zij toch bij [de stichting] wil blijven werken, maar op haar manier waarbij zij meer input wil krijgen en er beter moet worden gecommuniceerd. De kantonrechter is van oordeel dat niet is gebleken dat het onvoldoende functioneren van [verweerster] is te wijten aan een gebrek aan communicatie aan de zijde van [de stichting] . Van [de stichting] kan niet worden gevergd dat zij de functie van [verweerster] nog meer wijzigt en dat zij haar bedrijfsvoering aanpast aan de wijze waarop [verweerster] dat wil.
5.10.
De kantonrechter gaat voorbij aan het verweer van [verweerster] dat De Blauw Schuit had moeten kijken naar wat [verweerster] wel kan. Voldoende is immers gebleken dat de functie van [verweerster] aanzienlijk is vereenvoudigd. Onder deze omstandigheden kan van [de stichting] niet worden verwacht dat zij een andere passende functie binnen haar organisatie creëert.
5.11.
De conclusie is dat De Blauw Schuit [verweerster] tijdig in kennis heeft gesteld van de ongeschiktheid tot het verrichten van de bedongen arbeid, dat [verweerster] in voldoende mate in de gelegenheid is gesteld haar functioneren te verbeteren en dat het disfunctioneren niet het gevolg is van onvoldoende zorg van [de stichting] voor de scholing van [verweerster] of haar arbeidsomstandigheden.
5.12.
De kantonrechter is verder van oordeel dat herplaatsing van [verweerster] binnen een redelijke termijn niet in de rede ligt. Hierbij is het volgende van belang. [de stichting] heeft onweersproken gesteld dat er binnen de stichting geen vacatures zijn. Daarbij komt dat de functie van [verweerster] in 2016 aanmerkelijk is vereenvoudigd. Een groot aantal werkzaamheden is uit de functie gehaald. Indien er sprake was van een vacature binnen [de stichting] , staat derhalve het opleidingsniveau en werkniveau van [verweerster] aan herplaatsing binnen een redelijke termijn in de weg.
5.13.
Gelet op het voorgaande zal het verzoek van [de stichting] worden toegewezen en zal de arbeidsovereenkomst met toepassing van artikel 7:671b lid 8, onderdeel a, BW worden ontbonden met ingang van 1 januari 2018. Dat is de datum waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd, verminderd met de duur van deze procedure.
5.14.
Nu aan de ontbinding geen vergoeding wordt verbonden, hoeft [de stichting] geen gelegenheid te krijgen het verzoek in te trekken.
5.15.
Gelet op de uitkomst van de zaak, is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder hun eigen proceskosten dragen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 januari 2018;
6.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Deze beschikking is gewezen door mr. A.E. Merkus, kantonrechter en op 9 oktober 2017 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter