Ter onderbouwing van het verzoek heeft verzoekster het volgende aangevoerd. Verzoekster heeft een adoptiezus, [adoptiezus] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] , die ook door de adoptievader en de adoptiemoeder is geadopteerd. De adoptievader en de adoptiemoeder zijn gescheiden toen verzoekster ongeveer 12 jaar oud was.
Herroeping van de adoptie is in haar kennelijk belang. Zij wil op geen enkele wijze nog contact met haar adoptievader en adoptiemoeder en [adoptiezus] hebben en zij wil de juridische en emotionele banden met hen geheel verbreken. Zij wil op zoek naar haar eigen identiteit, onder meer door op zoek te gaan naar haar biologische ouders.
Verzoekster stelt dat zij door de adoptievader seksueel is misbruikt vanaf haar 4e levensjaar tot haar 14e levensjaar. De adoptiemoeder heeft hierover altijd een “neutraal” standpunt ingenomen en heeft, voor het gevoel van verzoekster, daarmee de kant gekozen van de adoptievader.
Toen verzoekster 22 jaar oud was heeft zij voor het eerst over haar verleden kunnen praten met een psycholoog. Zij heeft toen pas onder ogen willen/kunnen zien wat zich in het verleden heeft afgespeeld. Zij heeft uiteindelijk aangifte gedaan van het seksueel misbruik toen zij 24 jaar oud was. Er is een strafrechtelijk onderzoek geweest dat lange tijd heeft geduurd. De adoptievader is echter nooit veroordeeld.
Vanaf haar jeugd heeft verzoekster een slechte verstandhouding met de adoptievader en de adoptiemoeder gehad, het misbruik heeft daar zeker in mee gespeeld. Van haar 22e levensjaar tot haar 32e levensjaar heeft verzoekster helemaal geen contact gehad met de adoptievader. In die periode heeft zij nog wel af en toe contact gehad met de adoptiemoeder en [adoptiezus] , hoewel dat contact altijd moeizaam is geweest. Ongeveer drie jaar geleden heeft verzoekster weer contact gezocht met de adoptievader, zij kan niet goed uitleggen waarom zij deze behoefte voelde. Tot januari 2017 heeft zij af en toe contact gehad met de adoptievader. In januari 2017 heeft verzoekster haar wens om de adoptie te laten herroepen uitgesproken tegenover de adoptievader, adoptiemoeder en [adoptiezus] . Vanaf kort daarna is er bewust geen contact meer geweest. De adoptievader heeft aangegeven tegen die wens geen “nee” te zeggen en de adoptiemoeder heeft niet gereageerd. [adoptiezus] heeft aangegeven dan geen verder contact met verzoekster te willen hebben.
Verzoekster wil geen kind meer zijn van haar adoptieouders en het verleden achter zich laten. Zij wil door de herroeping van de adoptie een statement maken voor zichzelf en dit zal, naar zij verwacht, rust brengen in haar leven. Zij is gestart met een zoektocht naar haar biologische ouders, maar zij wil hier pas mee verder gaan als deze procedure achter de rug is. Hetzelfde geldt voor de door verzoekster gewenste achternaamwijziging.
Zij zal door herroeping van de adoptie niet de Nederlandse nationaliteit verliezen.
Verzoekster is zich er van bewust dat zij het verzoek niet heeft ingediend binnen de in artikel 231, tweede lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) gestelde termijn. Onder verwijzing naar diverse uitspraken van rechtbanken, meent verzoekster dat dit op grond van het navolgende niet aan toewijzing van het verzoek in de weg dient te staan. Zij was niet eerder bekend met de mogelijkheid van herroeping van een adoptie. Als zij daarvan wel op de hoogte was geweest, zou zij hiertoe in geestelijk en emotioneel opzicht ook niet eerder in staat zijn geweest. Omdat het strafrechtelijk onderzoek naar het seksueel misbruik lang heeft geduurd slokte dit alle tijd en energie van verzoekster op, waardoor het starten van een procedure tot herroeping van de adoptie op dat moment voor haar niet haalbaar was. Het bepaalde in artikel 1:231, tweede lid, BW vormt een onaanvaardbare inbreuk op haar recht om de eigen identiteit te hervinden. Met verwijzing naar artikel 8 EVRM stelt verzoekster dat genoemde termijn een onaanvaardbare beperking oplegt om over een zo fundamentele kwestie als herroeping van een adoptie te kunnen beslissen. Tenslotte stelt verzoekster dat de met de wettelijke termijn beoogde rechtszekerheid niet in het geding is.