ECLI:NL:RBNHO:2017:8042

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 september 2017
Publicatiedatum
2 oktober 2017
Zaaknummer
15/872132-14
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijk vervoer en bezit van opium in auto

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 14 september 2017 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 23 september 2014 te Nieuw-Vennep opzettelijk ongeveer 3019 gram opium heeft vervoerd en aanwezig gehad in zijn auto. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De officier van justitie heeft gevorderd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging aanvoerde dat de verdachte niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de opium, aangezien hij de auto kort daarvoor had uitgeleend aan een kennis. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verdachte, als eigenaar van de auto, bekend moet worden geacht met de aanwezigheid van de opium, en heeft het verweer van de verdediging verworpen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden en een geldboete van € 10.000,00, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoon van de verdachte, die eerder is veroordeeld voor opiumdelicten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/872132-14 (P)
Uitspraakdatum: 14 september 2017
Tegenspraak (artikel 279 Sv)
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 31 augustus 2017 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S.C.M. Wildemors en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. L. de Leon, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 september 2014 te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer, en/of (elders) in Nederland, opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 3019 gram (bruto), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende opium, zijnde opium een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte stelt zich op het standpunt dat niet bewezen kan worden dat verdachte de opium opzettelijk voorhanden heeft gehad. Verdachte was immers niet op de hoogte van de aanwezigheid van de opium in de auto aangezien hij de auto kort hiervoor had uitgeleend aan een kennis van hem. Deze kennis had allerlei goederen, waaronder de plastic tas, in de auto van verdachte laten liggen.
3.3.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op 23 september 2014 rijdt verdachte op de Rijksweg A4 als hij een stopteken krijgt ter controle op de naleving van de bij of krachtens de wegenverkeerswet 1994 geldende bepalingen. Als de politieagent zijn persoonsgegevens controleert blijkt dat verdachte antecedenten heeft ter zake de in- en uitvoer van verdovende middelen. [1]
De politieagent besluit hierop de auto te controleren en ziet op enig moment een plastic tas onder de bijrijdersstoel. Als de politieagent aan verdachte vraagt wat er in de tas zit, antwoordt verdachte dat dit niets is en de tas al weken in zijn auto ligt. [2]
Als de politieagent in de tas kijkt, ziet hij een voor hem onbekende stof, die hem in eerste instantie doet denken aan hasj. Als gevolg hiervan besluit de agent de stof in beslag te nemen voor het verrichten van nader onderzoek in het kader van de waarheidsvinding. Het gewicht van de stof blijkt na weging 3.019 gram te betreffen en er wordt een monster van de stof onder SIN-nummer AAHJ2075NL naar het NFI gestuurd. [3]
Het NFI concludeert – na het verrichten van onderzoek naar de stof – dat de stof met SIN-nummer AAHJ2075NL opium betreft. [4]
3.4.
Bewijsoverweging
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat het opzet van verdachte op het aanwezig hebben van de opium niet bewezen kan worden.
De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
De algemene ervaring leert dat de bestuurder, tevens enige inzittende van een hem toebehorende personenauto waarin zich een niet onaanzienlijke hoeveelheid harddrugs bevindt, bekend is met de aanwezigheid daarvan in zijn auto. Dit kan anders zijn indien hij de auto heeft uitgeleend aan een ander, of indien er een passagier mee rijdt die goederen bij zich heeft. Deze algemene ervaringsregel lijdt in onderhavig geval geen uitzondering nu niet aannemelijk is geworden dat buiten medeweten van verdachte een ander de opium in zijn auto zou hebben neergelegd. De verklaring van verdachte afgelegd op 7 mei 2016, afgelegd wanneer hij inmiddels bekend is met de bevindingen van de politie omtrent de stof, inhoudende dat een vriend zijn auto heeft gebruikt en de tas met inhoud aan die vriend toebehoort, staat haaks op zijn eerdere verklaring daaromtrent. De verklaring over deze vriend, die overigens niet verifieerbaar is, stelt de rechtbank dan ook als ongeloofwaardig terzijde.
Gelet op bovenstaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte opzettelijk opium aanwezig heeft gehad en vervoerd.
3.5.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 23 september 2014 te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk heeft vervoerd, ongeveer 3019 gram (bruto) opium.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden. Daarnaast vordert de officier van justitie dat verdachte zal worden veroordeeld tot het betalen van een geldboete ter hoogte van
€ 10.000,00.
6.2.
Standpunt van de verdediging
Gelet op het door de raadsman ingenomen standpunt omtrent het ontbreken van het opzet is de raadsman van mening dat de eis van de officier van justitie veel te hoog is en verzoekt hij de rechtbank hiermee rekening te houden bij het bepalen van de strafmaat.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk vervoeren van 3.019 gram opium in zijn auto. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De aangetroffen hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in verdovende middelen gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op
het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 24 juli 2017, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder terzake van opiumdelicten onherroepelijk tot vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld. De rechtbank merkt hierbij wel op dat het feiten betreffen uit respectievelijk 1997 en 2000.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat zowel een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd alsmede een geldboete op zijn plaats is. Bij de hoogte van de vrijheidsbenemende straf houdt de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening met het lange tijdsverloop in deze zaak.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 23, 24c van het Wetboek van Strafrecht.
artikel 2, 10 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5 weergegeven.
Bepaalt dat het onder 3.5 bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
ACHT [8] MAANDEN.
Veroordeelt verdachte tot het betalen van een geldboete van
€ 10.000,00(zegge: tienduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 85 dagen hechtenis.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.J. van Andel, voorzitter,
mr. M.W. Groenendijk en mr D.G.M. van den Hoogen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.J. Meuldijk,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 september 2017.
mr D.G.M. van den Hoogen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van bevindingen d.d.30 oktober 2014 (dossier pagina 56).
2.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 oktober 2014 (dossierpagina 57).
3.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 oktober 2014 (dossierpagina 57).
4.Een schriftelijk bescheid, te weten een NFI rapportage ter identificatie van drugs en precursoren d.d. 23 oktober 2014 (dossierpagina 61).