ECLI:NL:RBNHO:2017:8041

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 oktober 2017
Publicatiedatum
2 oktober 2017
Zaaknummer
6064207 AO VERZ 17-74
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst afgewezen na beoordeling van verwijtbaar handelen en verstoorde arbeidsverhouding

In deze zaak heeft Hago Zorg B.V. op 8 juni 2017 een verzoekschrift ingediend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [werkneemster], die sinds 1 januari 2016 in dienst was. Hago stelde dat [werkneemster] zich herhaaldelijk negatief had opgesteld tegenover leidinggevenden en collega's, en dat zij haar schoonmaakwerkzaamheden niet naar behoren had uitgevoerd. Hago voerde aan dat er sprake was van verwijtbaar handelen, een verstoorde arbeidsverhouding en ongeschiktheid van [werkneemster] tot het verrichten van de bedongen arbeid.

De kantonrechter heeft het verzoek tot ontbinding afgewezen. De rechter oordeelde dat Hago onvoldoende had onderbouwd dat [werkneemster] verwijtbaar had gehandeld. De gestelde negatieve houding en het ongewenste gedrag werden niet concreet gemaakt, en er was geen bewijs van klachten van klanten over de kwaliteit van het werk van [werkneemster]. Bovendien was het niet aangetoond dat [werkneemster] onvoldoende had meegewerkt aan het re-integratietraject bij het Bureau voor Fysieke Arbeid.

De kantonrechter concludeerde dat er geen redelijke grond was voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst en dat herplaatsing van [werkneemster] binnen een redelijke termijn mogelijk was. Hago werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten, vastgesteld op € 400,- voor het salaris van de gemachtigde van [werkneemster].

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 6064207 AO VERZ 17-74
Uitspraakdatum: 6 oktober 2017
Beschikking in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Hago Zorg B.V.,
gevestigd te Heerlen
verzoekende partij
verder te noemen: Hago
gemachtigde: mr. R.M. Dessaur
tegen
[werkneemster],
wonende te [woonplaats]
verwerende partij
verder te noemen: [werkneemster]
gemachtigde: mr. C.J.P. Liefting

1.Het procesverloop

1.1.
Hago heeft op 8 juni 2017 een verzoekschrift (met producties) ingediend.
[werkneemster] heeft daarop gereageerd bij verweerschrift (met producties) en heeft, subsidiair en voorwaardelijk, een aantal tegenverzoeken gedaan.
1.2.
Op 8 september 2017 heeft een zitting plaatsgevonden. Voorafgaand aan de zitting hebben Hago en [werkneemster] bij brieven van respectievelijk 6 september 2017 en 7 september 2017 nog stukken toegezonden. Namens Hago zijn pleitaantekeningen overgelegd en voorgedragen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen verder ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.

2.De feiten

2.1.
[werkneemster] , geboren op [geboortedatum] 1972, is op 1 januari 2016 bij Hago in dienst getreden voor onbepaalde tijd. Daaraan voorafgaand is zij met ingang van 1 juni 1990 werkzaam geweest in dienst van de Stichting Sint Jacob. De laatste functie die [werkneemster] vervulde, is die van medewerker algemeen schoonmaakonderhoud voor 27 uur per week, tegen een salaris van € 14,76 bruto per uur, exclusief 8% vakantietoeslag.
2.2.
Op de arbeidsovereenkomst is de CAO in het Schoonmaak- en het Glazenwassersbedrijf van toepassing.
2.3.
Op 7 maart 2016 heeft [werkneemster] zich ziek gemeld wegens knieklachten.
2.4.
Hago heeft [werkneemster] vervolgens aangemeld bij een extern bureau, het Bureau voor Fysieke Arbeid, ter ondersteuning van de re-integratie.
2.5.
Bij brief 18 juli 2016 heeft Hago aan [werkneemster] een op 14 juli 2016 met haar gevoerd gesprek over de voortgang van de re-integratie bevestigd. In die brief staat vermeld dat [werkneemster] de door de begeleidster van het Bureau voor Fysieke Arbeid gegeven oefeningen en adviezen niet oppakt.
2.6.
Op 8 augustus 2016 is [werkneemster] volledig hersteld gemeld.
2.7.
Bij brief van 2 september 2016 heeft Hago [werkneemster] een ‘eerste officiële waarschuwing omtrent houding en gedrag’ gegeven naar aanleiding van een op diezelfde datum met [werkneemster] gevoerd gesprek. In die brief is onder meer het volgende vermeld:
‘(…)
Uw houding en gedrag tijdens het gesprek was zeer beladen en als onprettig ervaren. Dit is echter al meerdere malen met u besproken (…). Wij hebben u nu meerdere malen mondeling gevraagd om uw houding ten opzichte van werk, collega’s, klant en leidinggevende aan te passen naar een proactieve, energieke en gemotiveerde houding. Helaas is dit tot nu toe niet gelukt en is de samenwerking met u daardoor zeer stroef.
Wij hebben tijdens het gesprek gevraagd zoals ook tijdens de vorige gesprekken wat wij voor u kunnen doen. Daarop kunt u ons niet antwoorden waardoor het voor ons lastig wordt om u te helpen. Wij verwachten dat u op zeer korte termijn uw houding en gedrag gaat omzetten in de hierboven genoemde gedragingen.’
2.8.
Bij brief van 5 oktober 2016 heeft Hago [werkneemster] een ‘tweede officiële waarschuwing betreffende houding en gedrag’ gegeven. In deze brief is onder meer het volgende vermeld:
‘(…)
In week 36 bent u wederom door [betrokkene 1] (vervangend objectleider) en [betrokkene 2] (voorwerker locatie Meerhoeve) aangesproken op uw houding en gedrag. Op de werkvloer komt u negatief en ongemotiveerd over.
Op momenten dat uw werk kritisch beoordeeld wordt vanuit een controle ronde blijft u aangeven niet op de hoogte te zijn van de afspraken. (…)
(…)
Helaas is nu tevens gebleken dat uw houding en gedrag in negatieve zin is opgevallen bij de locatie manager van uw werkplek. In week 36 bent u mondeling aangesproken over het rookbeleid, er mag niet langer gerookt worden bij de hoofdingang. U gaf hier gehoor aan. Echter in week 39 bent u wederom aangesproken vanwege roken bij de hoofdingang door de locatie manager. (…)
In de 1ste brief gaven wij aan dat wij van u een gedragsverandering verwachten. Dit is niet gebleken waardoor wij dichterbij een mogelijk aanvraag tot ontslag komen.’
2.9.
Bij brief van haar gemachtigde van 25 oktober 2016 heeft [werkneemster] gereageerd op de gegeven officiële waarschuwingen. In deze brief staat onder meer dat [werkneemster] zich niet herkent in de aantijgingen, met dien verstande dat zij erkent te hebben gerookt bij de hoofdingang en dit niet meer zal doen. Tevens staat in deze brief vermeld dat zij meermalen heeft aangegeven dat haar knie licht versleten is, maar dat Hago hier geen rekening mee heeft gehouden.
2.10.
Naar aanleiding van bovengenoemde brief van 25 oktober 2016 en een op 26 oktober 2016 met [werkneemster] gehouden gesprek, heeft Hago [werkneemster] bij brief van 1 november 2016 als volgt bericht:
‘(…)
We hebben u er op gewezen dat er ook klachten zijn over zaken waarbij de klachten(de kantonrechter begrijpt: knieklachten)
die u omschrijft geen invloed kunnen hebben op het werk.: bijvoorbeeld het verwijderen van kalk van een kraan op middenhoogte. (…) u een officiële waarschuwing hebt gekregen omdat de kwaliteit meermaals onvoldoende is gebleken. Het gaat niet om een incident. (…)
(…)
In de periode van 7-3-2016 tot 8-8-2016 bent u (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt geweest. Wij hebben u toen in uw herstel willen ondersteunen door een gespecialiseerd bureau (…) Deze begeleiding is stopgezet, omdat u uw oefeningen niet deed en de adviezen niet opvolgde. (…)
(…)
(…)Wij hebben naar ons inzicht voldoende gedaan u bij uw werk te ondersteunen als ook tijdens uw arbeidsongeschiktheid. Tot slot hebben wij u aangegeven dat, indien de kwaliteit niet verbetert en u ons niet in de gelegenheid stelt samen tot een werkbare oplossing te komen, wij helaas geen andere uitweg zien dan ontslag.
Voor de volledigheid willen wij melden dat wij geen enkele uitspraak doen over het wel of niet aanwezig zijn van klachten met welke medische oorzaak dan ook.’
2.11.
Op 26 januari 2017 is [werkneemster] door Hago opnieuw aangemeld bij het Bureau voor Fysieke Arbeid. In het door Bureau voor Fysieke Arbeid opgestelde ‘verslag herstelbegeleiding’ (productie 7 bij het verzoekschrift) is vermeld dat het doel van de begeleiding is dat [werkneemster] het werk met minimale fysieke belasting uit kan voeren, ook op lange termijn. Het programma is gericht op het trainen van arbeidsmotoriek en spierkracht. In het verslag herstelbegeleiding is onder de datum 3-3-2017 vermeld:
‘ [werkneemster]geeft aan 10 toiletten per dag aan de onderkant schoon te kunnen maken, als ze er meer doet is de beperking in de avond aanwezig. [werkneemster] past de verbeterpunten half toe. Als ik haar vraag om het op de goede manier te doen kan ze dit goed toepassen. (…) Als ik meer verbeterpunten met [werkneemster] wil trainen merk ik dat ze hier niet voor openstaat. Als ik dit bespreekbaar maak geeft [werkneemster] aan dat ze al vele jaren op haar manier werkt en het lastig vindt om dit te veranderen. Als ik [werkneemster] vraag wat ze kan laten zien als ik over 1 maand weer terug kom, geeft ze aan dat ze dat niet precies weet, wel dat ze de toiletten blijft oefenen. Ik vraag me af of het zinvol is dat ik nog een vervolgafspraak maak.
2.12.
Aanvang maart 2017 is het traject bij het Bureau voor Fysieke Arbeid stopgezet.
2.13.
Naar aanleiding van een gesprek met [werkneemster] op 8 maart 2017, heeft Hago [werkneemster] bij brief van 14 maart 2017 meegedeeld dat zij het vertrouwen in de samenwerking kwijt is en daarom wil toewerken naar uitdiensttreding. Nadat [werkneemster] had laten weten niet bereid te zijn tot een beëindiging van de arbeidsovereenkomst te komen, heeft Hago [werkneemster] een nieuwe kans gegeven.
2.14.
Bij brief van 12 mei 2017 heeft Hago aan [werkneemster] onder meer het volgende meegedeeld:
‘(…)
Helaas moeten wij constateren dat u dagelijks niet uw gehele taak uitvoert. Zo maakt u dagelijks niet alle toiletpotten schoon van uw afdeling. Daarnaast zijn ook de doucheputten op uw afdeling niet schoon, dit behoort bij uw taak. U geeft aan ondanks de begeleiding teveel pijn te hebben of bang te zijn om pijn te krijgen.
Sinds enkele weken volgt u de basisopleiding schoonmaak. Er komen diverse meldingen binnen bij ons dat u tijdens de cursus vaak de aandacht naar u toetrekt om kenbaar te maken dat u de werkzaamheden niet kunt uitvoeren of niet op de juiste manier door uw klachten met uw knie. Tijdens de lessen krijgt u tips over uw houding echter geeft u aan dat deze tegenstrijdig zijn met de gegeven tips van de arbo-coach(de kantonrechter begrijpt: de begeleidster van het Bureau voor Fysieke Arbeid).
Daarnaast krijgen wij bericht van uw directe collega’s over een bepaalde negatieve houding van u. Wij willen u dringend verzoeken om alle tips en adviezen betreffende houding in praktijk uit te gaan voeren en zo op deze manier uw werkzaamheden volledig gaat uitvoeren.’
2.15.
Bij brief van 22 mei 2017 heeft Hago aan [werkneemster] onder meer laten weten:
´Er zijn vandaag berichten bij ons binnengekomen dat u een van uw collega’s niet langer mee laat rijden naar een cursus in Amsterdam. U krijgt reiskosten van ons omdat u uw collega’s meeneemt en wij betreuren het dan ook dat u ervoor kiest om 1 collega niet langer mee te nemen. (…)
U neemt het deze collega kwalijk dat zij heeft aangegeven richting de objectleider dat de omgang met u als moeilijk en negatief wordt ervaren. Uw collega wilde u een tip geven over bepaalde werkzaamheden maar u ziet dat als een negatief gebeuren.
(…)
Wij vragen u om deze brief zeer serieus te nemen en uw verantwoordelijkheid te nemen richting uw collega’s om zorg te dragen voor een positieve wending van deze gebeurtenis.’
2.16.
Bij brief van 2 juni 2017 heeft Hago het volgende aan [werkneemster] medegedeeld:
Op 1 juni jl. heeft [betrokkene 3] wederom een gesprek gevoerd met u, waarin [betrokkene 3] heeft aangegeven dat Hago Zorg B.V. het vertrouwen in onze toekomstige samenwerking kwijt is. Gezien de omstandigheden die ontstaan zijn, stellen wij u per direct (2 juni 2017) op non actief met behoud van loon.
[betrokkene 3] heeft u hiervan reeds mondeling op de hoogte gebracht.
We hebben het dossier overgedragen aan onze advocaat.
(…)’
2.17.
Vervolgens heeft Hago op 8 juni 2017 het onderhavige verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ingediend.
2.18.
Op 6 juli 2017 heeft [werkneemster] (op eigen initiatief) de bedrijfsarts bezocht op het zogenoemde ‘arbeidsomstandighedenspreekuur’. Naar aanleiding hiervan heeft de bedrijfsarts bij brief van 10 juli 2017 aan [werkneemster] medegedeeld dat sprake is van ziekte, waarbij beperkingen zijn vastgesteld ten aanzien van het hanteren van zware lasten, knielen/hurken, lang lopen, lang staan, veelvuldig traplopen en wring- en schroefbewegingen. De bedrijfsarts acht [werkneemster] zoals vermeld in deze brief belastbaar conform contracturen voor aangepaste werkzaamheden, waarbij rekening dient te worden gehouden met de beperkingen.
3. Het verzoek
3.1.
Hago verzoekt de arbeidsovereenkomst met [werkneemster] zo spoedig mogelijk te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, van het Burgerlijk Wetboek (BW), in verbinding met artikel 7:669 lid 3 BW,
-
primaironderdeel e van laatstgenoemd artikel: verwijtbaar handelen of nalaten van [werkneemster] , zodanig dat van Hago in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren;
-
subsidiaironderdeel g: een verstoorde arbeidsverhouding;
-
meer subsidiaironderdeel d: ongeschiktheid van [werkneemster] tot het verrichten van de bedongen arbeid anders dan ten gevolge van ziekte of gebreken;
- en
nog meer subsidiaironderdeel h: andere omstandigheden die zodanig zijn dat van Hago in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
Herplaatsing van [werkneemster] is niet mogelijk althans ligt niet in de rede, te meer nu primair sprake is van verwijtbaar handelen of nalaten van [werkneemster] . Nu het handelen of nalaten van [werkneemster] tevens als ernstig verwijtbaar moet worden aangemerkt, dient de arbeidsovereenkomst in afwijking van het bepaalde in artikel 7:671b lid 8 onderdeel a BW zo spoedig mogelijk te eindigen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 7:671b lid 8 onderdeel b BW.
3.2.
Hago stelt hiertoe, onder verwijzing naar de feiten zoals hierboven onder 2 weergegeven – kort samengevat – dat [werkneemster] zich bij herhaling negatief heeft opgesteld jegens leidinggevenden en collega’s, herhaaldelijk schoonmaakwerkzaamheden niet of niet volledig heeft uitgevoerd en instructies van leidinggevenden en de trainster van Bureau Fysieke arbeid niet heeft opgevolgd. De door [werkneemster] opgevoerde fysieke beperking, een slechte knie, vormt geen rechtvaardiging voor dit gedrag.

4.Het verweer en de tegenverzoeken

4.1.
[werkneemster] verweert zich tegen het verzoek.
Primairstelt zij zich op het standpunt dat Hago niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar verzoek althans dat de verzochte ontbinding moet worden afgewezen.
Subsidiair, voor het geval de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, maakt [werkneemster] aanspraak op:
- een transitievergoeding van € 19.809,00;
- een billijke vergoeding van € 92.907,00, althans € 61.938,00, althans € 30.969,00;
een en ander met veroordeling van Hago in de proceskosten, waaronder de eigen bijdrage van de toevoeging van [werkneemster] ad € 196,-.
Bovendien moet volgens [werkneemster] in geval van ontbinding van de arbeidsovereenkomst rekening worden gehouden met de wettelijke opzegtermijn.
4.2.
[werkneemster] voert hiertoe – kort samengevat – het volgende aan.
4.3.
Mogelijk is sprake van een opzegverbod, nu de bedrijfsarts naar aanleiding van het consult op 6 juli 2017 heeft geoordeeld dat de knie van [werkneemster] niet (geheel) is hersteld.
4.4.
Bovendien is geen sprake van een redelijke grond voor ontbinding. De kritiek van Hago is onjuist en onterecht.
4.5.
In dit verband wijst [werkneemster] er op dat zij haar werkzaamheden altijd naar behoren heeft uitgevoerd. Hago heeft echter geweigerd [werkneemster] in verband met de blijvende klachten aan haar knie naar de bedrijfsarts te laten gaan. Pas op 6 juli 2017 heeft [werkneemster] een gesprek gehad met de bedrijfsarts waaruit haar beperkingen blijken. Wel geeft [werkneemster] op 25 maart 2016 overleg gehad met een medewerker van Arbo Anders, die het verhaal van [werkneemster] aan een medisch adviseur heeft gecommuniceerd. De medisch adviseur heeft kennelijk geconcludeerd dat de knie van [werkneemster] overbelast was, terwijl later, op 8 juli 2016, uit een MRI-scan is gebleken dat sprake was van slijtage. Hago heeft [werkneemster] aan het begin van haar vakantie op 8 augustus 2016 volledig hersteld gemeld, terwijl haar knie nooit volledig is hersteld. [werkneemster] zet vraagtekens bij de deskundigheid van de begeleidster van het Bureau voor Fysieke Arbeid. De geadviseerde oefeningen hebben alleen maar tot meer pijn geleid. Dit was te voorkomen geweest als Hago (tijdig) de bedrijfsarts had ingeschakeld. [werkneemster] heeft de door de begeleidster geadviseerde verbeterpunten half toegepast om maar zo min mogelijk pijn te hebben.
4.6.
Bij terugkeer van haar vakantie op 29 augustus 2016 was het een smeerboel op de werkplek, wat [werkneemster] ten onrechte in haar schoenen geschoven heeft gekregen. Bovendien heeft Hago bewust de resultaten van twee in oktober 2016 en maart 2017 verrichte externe controles buiten beschouwing gelaten. Uit deze controles is gebleken dat (onder anderen) [werkneemster] haar schoonmaakwerk goed heeft verricht.
4.7.
De reden waarom de door Hago bedoelde collega niet meer met [werkneemster] mocht meerijden naar de cursus, was dat deze collega achter de rug van [werkneemster] om haar schoonmaakwerk controleerde en verslag uitbracht aan de leidinggevende.
4.8.
De negatieve houding van [werkneemster] is gekomen doordat Hago haar zowel geestelijk (door te dreigen met ontslag en door onterechte beschuldigingen) als fysiek (door haar te laten doorwerken met een zere knie en een begeleidster in te huren die de klachten erger maakte) pijn heeft gedaan. Hago heeft aangestuurd op een conflict omdat zij van [werkneemster] af wilde.
4.9.
Verder wijst [werkneemster] er nog op dat een eventueel ontslag grote gevolgen voor haar zal hebben, gelet op haar slechte arbeidsmarktpositie in verband met haar leeftijd, haar lage scholing en haar knieklachten.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt allereerst vast dat geen sprake is van een opzegverbod zoals bedoeld in artikel 7:671b lid 2 BW. Het door [werkneemster] overgelegde bericht van de bedrijfsarts van 10 juli 2017 (zie onder 2.18) heeft betrekking op een consult van 6 juli 2017. Uit de stukken noch anderszins is gebleken dat [werkneemster] ten tijde van het indienen van het verzoekschrift op 8 juni 2017 arbeidsongeschikt was wegens ziekte.
5.2.
Uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van [werkneemster] binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. In artikel 7:669 lid 3 BW is nader omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan.
5.3.
Hago heeft primair gesteld dat de redelijke grond voor ontbinding is gelegen in verwijtbaar handelen of nalaten van [werkneemster] , zodanig dat van Hago in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Naar het oordeel van de kantonrechter leveren de door Hago in dat verband naar voren gebrachte feiten en omstandigheden geen redelijke grond voor ontbinding op zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3 onderdeel e BW. Daartoe wordt het volgende overwogen.
5.4.
Hago heeft in het verzoekschrift gesteld dat [werkneemster] zich structureel niet als een goed werknemer gedraagt. Het verwijtbare handelen of nalaten van [werkneemster] is volgens Hago enerzijds gelegen in haar negatieve houding en ongewenst gedrag ten opzichte van haar leidinggevenden, collega’s en de trainster van het Bureau Fysieke Arbeid en anderzijds in de achterblijvende kwaliteit van de door haar verrichte schoonmaakwerkzaamheden. De kantonrechter is van oordeel dat Hago haar stellingen niet dan wel onvoldoende heeft onderbouwd. In dat verband is het volgende van belang.
5.5.
Met betrekking tot de gestelde negatieve houding en het ongewenste gedrag van [werkneemster] heeft Hago, ook in de door haar verzonden brieven zoals genoemd onder het kopje ‘de feiten’ van deze beschikking, nagelaten aan te geven welk gedrag of welke houding zij precies bedoelt onder verwijzing naar bijvoorbeeld concrete voorvallen. Zij heeft volstaan met de stelling dat het gaat om een negatieve en ongemotiveerde houding, die kennelijk ook zijn weerslag heeft op de collega’s op de werkvloer, zonder dat duidelijk wordt om wat voor gedragingen het precies gaat en wat de gevolgen daarvan zijn op de werkvloer. Desgevraagd heeft Hago ter zitting aangegeven dat [werkneemster] in een gesprek nog wel eens heftig kan reageren, in die zin dat zij haar stem verheft of boos wegloopt of dat zij in een gesprek wegkijkt en haar schouders ophaalt, doch daar is door [werkneemster] (onbetwist) tegenover gesteld dat zij iemand met een ‘kleine gebruiksaanwijzing’ is en over beperkte verstandelijke vermogens beschikt om dingen te begrijpen, hetgeen al die jaren binnen de organisatie ook nooit een probleem is geweest. Verder heeft [werkneemster] ter zitting gemotiveerd betwist dat haar houding en gedrag door collega’s als storend worden ervaren. Hago heeft dit ook niet onderbouwd. Wel is er een probleem geweest met de door Hago bedoelde collega die op enig moment niet mee mocht rijden naar een cursus. Nog afgezien van het feit dat ook Hago erkent dat zij als werkgever niet kan bepalen welke collega’s [werkneemster] als passagier naar een cursus mee laat rijden, heeft [werkneemster] in dit verband onbetwist gesteld dat de reden hiervan was dat zij er achter kwam dat deze collega het werk van [werkneemster] achter haar rug om controleerde en daarover verslag uitbracht aan haar leidinggevende. Het valt te begrijpen dat [werkneemster] hierover onaangenaam verrast was.
Ook heeft Hago op geen enkele wijze onderbouwd wat voor klachten zij van haar klanten over de houding en het gedrag van [werkneemster] heeft gekregen. Evenmin zijn daarop betrekking hebbende stukken overgelegd. Voor zover [werkneemster] door Hago is aangesproken op het roken van een sigaret bij de hoofdingang, staat vast dat [werkneemster] heeft beloofd dit niet meer te zullen doen en niet gebleken is dat [werkneemster] deze belofte niet is nagekomen.
5.6.
Dat [werkneemster] onvoldoende heeft meegewerkt aan het traject bij het Bureau voor Fysieke Arbeid, is naar het oordeel van de kantonrechter niet komen vast te staan. Noch afgezien van het feit dat dit, naar Hago ter zitting heeft aangevoerd, een vrijwillig traject was dat Hago dus kennelijk vrijblijvend aan haar werkneemster heeft aangeboden, kan naar het oordeel van de kantonrechter uit het overgelegde verslag van dit bureau (zoals vermeld onder 2.11 van deze beschikking) niet worden afgeleid dat [werkneemster] zich onvoldoende heeft ingezet, mede gelet op de door [werkneemster] omschreven pijnklachten die destijds door Hago niet aan de bedrijfsarts ter beoordeling zijn voorgelegd. Hago trekt uit dit verslag weliswaar de conclusie (onder punt 25 van het verzoekschrift) dat de externe begeleider heeft besloten het traject stop te zetten omdat [werkneemster] niet voldoende gemotiveerd was, maar dat valt naar het oordeel van de kantonrechter niet in dit verslag te lezen. De begeleidster heeft immers slechts gesteld zich af te vragen of het zinvol is een vervolgafspraak te maken. Er is de kantonrechter in ieder geval niet gebleken van een zodanige houding van [werkneemster] dat deze als verwijtbaar kan worden gekwalificeerd.
5.7.
Ook is niet, althans onvoldoende gebleken dat de kwaliteit van de door [werkneemster] verrichte schoonmaakwerkzaamheden niet voldoende is geweest. Hago heeft het in haar brief van 1 november 2016 over achtergebleven kalk op een kraan en over het feit dat het hier geen incident betreft. Wat er verder op de kwaliteit van het schoonmaakwerk van [werkneemster] is aan te merken, blijft onduidelijk. Er zijn ook geen stukken overgelegd, waaruit blijkt dat bijvoorbeeld de klanten van Hago over het schoonmaakwerk van [werkneemster] hebben geklaagd. [werkneemster] daarentegen heeft als productie O een whatsapp bericht d.d. 14 oktober 2016 overgelegd waaruit volgt dat het schoonmaakwerk goed is gedaan. Bovendien heeft Hago niet weersproken dat ook in maart 2017 een schoonmaakcontrole met een goed resultaat heeft plaatsgevonden. Hago heeft in haar brief van 12 mei 2017 (zie onder 2.14.) gewezen op niet (voldoende) schoongemaakte toiletten en doucheputjes, maar gelet op de door [werkneemster] gestelde knieklachten valt niet uit te sluiten dat het achterblijven van de werkzaamheden op dit punt is veroorzaakt door haar zere knie. Vast staat dat Hago op de hoogte was van de knieklachten van [werkneemster] en het had op de weg van Hago geleden de knieklachten van [werkneemster] aan de bedrijfsarts ter beoordeling voor te leggen, maar dit heeft Hago niet gedaan. Deze omstandigheid dient voor risico van Hago te komen. Het enkel niet verwijderen van kalk van een kraan (zie de onder 2.10 genoemde brief van Hago d.d. 1 november 2016) is niet genoeg om aan te nemen dat [werkneemster] haar schoonmaakwerkzaamheden in het algemeen niet naar behoren heeft verricht. Overigens is [werkneemster] ook geen verbetertraject geboden waarin de klachten en de te behalen doelen ter zake de kwaliteit van de schoonmaakwerkzaamheden concreet zijn benoemd. Ook met betrekking tot de kwaliteit van de schoonmaakwerkzaamheden kan dus niet van verwijtbaar handelen of nalaten van [werkneemster] worden gesproken.
5.8.
Ook op de subsidiair aangevoerde grondslag, kort gezegd een verstoorde arbeidsverhouding, is de verzochte ontbinding niet toewijsbaar. Hago heeft in het verzoekschrift gesteld dat sprake is van een verstoorde verstandhouding tussen partijen omdat [werkneemster] meerdere kansen heeft gekregen haar gedrag te verklaren en aan te passen, maar daartoe niet is overgegaan, ook niet nadat haar meerdere begeleidingstrajecten zijn geboden. Daarmee is de gestelde verstoorde verstandhouding in feite gegrond op het gedrag/handelen van [werkneemster] dat Hago reeds ter onderbouwing van de primaire grondslag (verwijtbaar handelen of nalaten) naar voren heeft gebracht. De in dat kader aan [werkneemster] gemaakte verwijten zijn naar hiervoor is overwogen echter (grotendeels) niet terecht gebleken. [werkneemster] heeft gesteld dat de verhouding met haar collega’s en de klant van Hago waar zij is tewerkgesteld goed is. Het tegendeel is niet gebleken. Dat tussen [werkneemster] en haar leidinggevenden sprake zou zijn van een onherstelbaar verstoorde arbeidsverhouding is onvoldoende onderbouwd. Ter zitting heeft Hago nog gesteld dat blijkens het verweerschrift [werkneemster] dermate boos en teleurgesteld is in haar werkgever dat de arbeidsverhouding verstoord moet worden geacht, maar [werkneemster] heeft te kennen gegeven graag bij Hago te willen blijven werken en niet is gebleken dat [werkneemster] niet op de werkvloer kan worden gehandhaafd. Gelet op het vorenstaande is naar het oordeel van de kantonrechter niet gebleken dat de arbeidsverhouding zodanig is verstoord, dat van Hago in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsverhouding te laten voortduren.
5.9.
Nu blijkens hetgeen onder 5.7. is overwogen onvoldoende aannemelijk is geworden dat [werkneemster] , anders dan ten gevolge van ziekte of gebreken, ongeschikt is de bedongen arbeid te verrichten en bovendien niet is gebleken dat [werkneemster] in voldoende mate in de gelegenheid is gesteld haar functioneren, zo dat al onder de maat zou zijn, concreet te verbeteren, is het ontbindingsverzoek evenmin toewijsbaar op de daartoe meer subsidiair aangevoerde grondslag.
5.10.
Ook is geen sprake van een redelijke grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst als bedoeld onder 7:669 lid 3 onderdeel h BW. Deze grond is blijkens de wetsgeschiedenis niet bedoeld om te worden gebruikt ter reparatie van een op de benoemde andere gronden onvoldoende onderbouwd ontslag.
5.11.
Gelet op de (onvoldoende gemotiveerd betwiste) goede relatie tussen [werkneemster] enerzijds en de klant waar zij laatstelijk was tewerkgesteld en de op die locatie werkzame collega’s anderzijds, ziet de kantonrechter geen reden om te oordelen dat herplaatsing van [werkneemster] binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt.
5.12.
De conclusie is dat de kantonrechter het verzoek van Hago zal afwijzen en dat de arbeidsovereenkomst niet zal worden ontbonden. De door [werkneemster] subsidiair gedane tegenverzoeken komen dus niet aan de orde.
5.13.
De proceskosten komen voor rekening van Hago, omdat zij ongelijk krijgt. Deze proceskosten zullen aan de zijde van [werkneemster] worden vastgesteld op € 400,- voor salaris van de gemachtigde. De verzochte vergoeding voor de door [werkneemster] betaalde eigen bijdrage komt niet voor toewijzing in aanmerking. De begroting van proceskosten vindt in de regel plaats aan de hand van het liquidatietarief, tenzij bijzondere omstandigheden tot afwijking daarvan nopen. Dergelijke bijzondere omstandigheden zijn in dit geval niet gebleken.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de verzochte ontbinding af;
6.2.
veroordeelt Hago tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [werkneemster] tot en met vandaag vaststelt op € 400,- voor het salaris van haar gemachtigde;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gewezen door mr. M. Hoendervoogt, kantonrechter en op 6 oktober 2017 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter