ECLI:NL:RBNHO:2017:7706

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 september 2017
Publicatiedatum
19 september 2017
Zaaknummer
C/15/229184 / HA ZA 15-479
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over schadeposten als gevolg van spaaklopen overeenkomst projectontwikkeling

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, is er een geschil ontstaan over schadeposten die voortvloeien uit een samenwerkingsovereenkomst tussen de partijen. De eiseres in conventie, Joseph B.V., heeft vorderingen ingesteld tegen de gedaagden, Préferent Projectontwikkeling B.V. en Stichting Pré Wonen, met betrekking tot de schade die zij zou hebben geleden door het niet nakomen van de overeenkomst door de gedaagden. In een tussenvonnis van 24 mei 2017 heeft de rechtbank Joseph opgedragen bewijs te leveren van het causaal verband tussen de tekortkomingen van de gedaagden en de door haar gestelde schade. Joseph heeft verschillende producties overgelegd, waaronder rapporten en correspondentie, maar de rechtbank oordeelt dat het bewijs niet voldoende is om de vorderingen te onderbouwen. De rechtbank concludeert dat Joseph niet in het opgedragen bewijs is geslaagd, waardoor de vorderingen in conventie worden afgewezen. In reconventie wordt de vordering tot opheffing van beslag toegewezen, omdat de rechtbank van oordeel is dat de gedaagden niet hebben aangetoond dat de beslaglegging gerechtvaardigd was. De proceskosten worden toegewezen aan de in het ongelijk gestelde partij.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling privaatrecht
Zittingsplaats Haarlem
Vonnis van 27 september 2017
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/15/229184 / HA ZA 15-479 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
JOSEPH B.V.,
gevestigd te Velsen,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. S.A.B. Boer te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PRÉFERENT PROJECTONTWIKKELING B.V.,
gevestigd te Velserbroek,
2. de stichting
STICHTING PRÉ WONEN,
gevestigd te Haarlem,
gedaagden in conventie,
eiseressen in reconventie,
advocaat mr. H.J. van der Hauw te Velsen-Zuid,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/15/240096 / HA ZA 16-134 van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PRÉFERENT PROJECTONTWIKKELING B.V.,
2. de stichting
STICHTING PRÉ WONEN,
beiden gevestigd te Haarlem,
eiseressen,
advocaat mr. H.J. van der Hauw te Velsen-Zuid,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
JOSEPH B.V.,
gevestigd te Velsen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
A.J.D. CITY B.V.,
gevestigd te Velsen,
gedaagden,
advocaat mr. S.A.B. Boer te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Joseph, Préferent c.s. en A.J.D. City genoemd worden.

1.De procedure in de zaak 15-479

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 24 mei 2017;
  • de akte uitlaten bewijs/ overlegging producties aan de zijde van Joseph;
  • de antwoordakte uitlaten bewijs aan de zijde van Préferent c.s.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De procedure in de zaak 16-134

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 24 mei 2017;
  • de akte overleggen producties; tevens verzoek toestemming hoger beroep tussenvonnis aan de zijde van Joseph en A.J.D. City;
  • de antwoordakte overlegging producties (tevens houdende bezwaar toestemming hoger beroep tussenvonnis) aan de zijde van Préferent c.s.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De verdere beoordeling

in de zaak 15-479

3.1.
Bij tussenvonnis van 24 mei 2017 heeft de rechtbank overwogen dat causaal verband tussen de tekortkoming in de nakoming van de samenwerkingsovereenkomst door Préferent c.s. en de door A.J.D. City gestelde geleden schade pas kan worden aangenomen indien komt vast te staan dat A.J.D. City in staat zou zijn geweest de ontwikkeling van haar deel van het project ter hand te nemen indien die tekortkoming zou zijn uitgebleven en heeft Joseph opgedragen te bewijzen dat:
  • A.J.D. City eind 2010 financieel in staat was de in de samenwerkingsovereenkomst beoogde ontwikkeling, voor zover het haar deel betrof, daadwerkelijk te realiseren en
  • zij niet tot realisatie daarvan is overgegaan omdat Préferent dit verhinderde dan wel weigerde daaraan haar medewerking te verlenen, althans de indruk heeft gewekt die medewerking niet te willen verlenen.
3.2.
Ter uitvoering van de bewijs opdracht heeft Joseph 11 producties in het geding gebracht, te weten:
  • rapport van feitelijke bevindingen van Gewoon Accountants & Adviseurs d.d. 29 juni 2017;
  • e-mails van A.J.D. City aan Préferent c.s. d.d. 4 januari en 13 januari 2010;
  • gespreksmemo Préferent c.s. d.d. 16 februari 2010;
  • e-mail van A.J.D. City aan Préferent c.s. d.d. 16 februari 2010;
  • brief van A.J.D City aan Préferent c.s. d.d. 19 maart 2010;
  • brief A.J.D City d.d. 29 april 2010 met ingebrekestelling Préferent c.s.;
  • sommatie van advocaat A.J.D. City d.d. 6 mei 2010;
  • brief van advocaat A.J.D. City d.d. 16 juli 2010;
  • brief van A.J.D. City aan Préferent c.s. d.d. 21 mei 2011;
  • brief van A.J.D. City aan Préferent c.s. d.d. 22 juli 2011;
  • brief van dhr. [A.] d.d. 30 juni 2017 met beschrijving inspanningen.
3.3.
In het rapport van bevindingen d.d. 29 juni 2017 stelt Gewoon Accountants & Adviseurs dat er in de vennootschap A.J.D. City per 1 januari 2010 minimaal € 580.958 beschikbaar was voor de ontwikkeling van het project. Dit bedrag zou bestaan uit een bouwdepot ad € 282.419,- (
in het achterliggende stuk wordt een bedrag van € 282.169,- genoemd, toev. rb) en gerealiseerde projectopbrengsten ad € 357.043,-. Verder zou er in rekening courant aan A.J.D. Vastgoed B.V. een aflossing van € 58.254,- hebben plaatsgevonden. Volgens Joseph blijkt hieruit dat A.J.D. City in 2010 financieel in staat was haar deel van het project te realiseren.
3.4.
Préferent c.s. betwist echter dat met het rapport van Gewoon Accountants & Adviseurs voornoemd bewijs is geleverd en stelt daartoe dat
(i)ten onrechte als peilmoment 1 januari 2010 in plaats van eind 2010 is gehanteerd,
(ii)uit de bij het rapport gevoegde stukken kan worden afgeleid dat sprake is van een dubbeltelling en
(iii)overigens de bevindingen niet aansluiten bij de verklaring van A.J.D. City ter zitting,
(iv)noch bij de gedeponeerde jaarcijfers. Préferent c.s. heeft er voorts op gewezen dat A.J.D. City sinds 2013 een negatief eigen vermogen heeft en al geruime tijd haar verplichtingen niet nakomt. Bij gebrek aan een deugdelijke toelichting is het volgens Préferent c.s. onwaarschijnlijk dat A.J.D. City eind 2010 wel beschikte over een liquiditeit van enkele tonnen.
3.5.
De rechtbank is met Préferent c.s. van oordeel dat het rapport van Gewoon Accountants & Adviseurs, nu op het cijfermateriaal geen accountantscontrole is toegepast, te summier (het rapport bestaat uit twee A4-tjes waarvan slechts 1 alinea de beschrijving van de feitelijke bevindingen betreft) en onvoldoende met stukken onderbouwd is om in het kader van de bewijsopdracht voldoende gewicht in de schaal te leggen.
3.6.
Ten aanzien van het tweede deel van de bewijsopdracht heeft Joseph correspondentie uit de periode van 4 januari 2010 t/m 22 juli 2011 overgelegd, waaruit volgens Joseph blijkt dat Préferent c.s. de beoogde realisatie van de winkel verhinderde, weigerde daaraan medewerking te verlenen, althans de indruk wekte deze medewerking niet te willen verlenen.
3.7.
Préferent c.s. heeft hier terecht tegen ingebracht dat de overgelegde correspondentie grotendeels ziet op de periode voorafgaande aan de beëindiging van de samenwerking en in zoverre in het kader van de bewijsopdracht niet relevant is. Bovendien is de overgelegde correspondentie uitsluitend afkomstig van A.J.D. City en niet van Préferent c.s. Ook om die reden kan hieraan niet het bewijs worden ontleend dat Préferent c.s. verhinderde dat A.J.D. City haar eigen deel van het project realiseerde.
3.8.
Joseph heeft weliswaar aangevoerd dat in het licht van het arrest van het hof Amsterdam van 2 juni 2015 niet van A.J.D. City gevergd kon worden dat zij eenzijdig zou overgaan tot de realisatie van haar deel van de ontwikkeling, ook niet in het kader van haar schadebeperkingsplicht, maar dat betoog kan haar niet baten. Dat het hof Amsterdam in het arrest van 2 juni 2015 reeds heeft uitgemaakt dat A.J.D. City in beginsel niet gehouden was om akkoord te gaan met wijzigingen van het bouwplan ten opzichte van het bouwplan waarover met overeenstemming was bereikt en dat het achteraf door Préferent c.s. ingenomen standpunt dat zij bereid was geweest om hier toch aan mee te werken, onwaarachtig voorkomt, maakt dit niet anders. A.J.D. City heeft immers zelf in die procedure het standpunt ingenomen dat zij zo nodig haar deel van het project zelf zou ontwikkelen en heeft expliciet aangevoerd dat haar vordering tot ontbinding van de samenwerkingsovereenkomst slechts ertoe strektedat elk van partijen haars weegs zou gaan en zelf haar eigen aandeel in het pand zou gaan ontwikkelen. Deze stellingname komt ook overeen met de mededeling van de heer [A.] in zijn e-mail van 16 februari 2010 aan Préferent c.s. dat:
“(…) Als jullie toch van plan zijn om het gehele plan te verkopen ben ik genoodzaakt om mijn deel van het plan buiten verkoop te houden. Na overleg met mijn boekhouder en compagnons lijkt het ons het beste om mijn deel van de bouw geheel in eigen hand te gaan bouwen met mijn eigen mensen en in mijn eigen ontwikkelings bv.” In de hierop volgende correspondentie is A.J.D. City hier weliswaar weer op terug gekomen, in die zin dat zij heeft aangedrongen op nakoming van de samenwerkingsovereenkomst, althans op vergoeding van door haar geleden schade, maar gelet op haar standpunt in de daaropvolgende procedure, was A.J.D. City kennelijk nog steeds van mening dat zij zelfstandig haar deel zou kunnen ontwikkelen. Op grond van die stellingname heeft Préferent c.s. in de onderhavige procedure in het kader van de schadebeperkingsplicht aangevoerd dat A.J.D. City, indien zij destijds over voldoende financiële middelen beschikte, de begane grond van het pand zelfstandig en onafhankelijk van Préferent c.s. had kunnen en moeten ontwikkelen. Door Joseph is hierop gereageerd met het betoog dat A.J.D. City dit ook heeft getracht, maar Préferent c.s. zulks verhinderde. De thans bij akte ingenomen stellingname dat van A.J.D. City überhaupt niet kon worden verlangd dat zij zelf maar moest overgaan tot realisatie van haar eigen deel, staat daarmee in schril contrast en kan Joseph in het kader van de bewijsopdracht dan ook niet baten.
3.9.
Gelet op het vorenstaande moet de conclusie luiden dat Joseph niet in het opgedragen bewijs is geslaagd. De vorderingen van Joseph zullen daarom worden afgewezen. De vordering in reconventie tot opheffing van de ten laste van Préferent c.s. gelegde beslagen zal worden toegewezen.
3.10.
Joseph zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in conventie en in reconventie worden veroordeeld. De kosten in reconventie worden op nihil begroot. De kosten aan de zijde van Préferent c.s. in conventie worden begroot op:
- griffierecht € 3.864,00
- salaris advocaat
9.633,00(3,0 punt × tarief € 3.211,00)
Totaal € 13.497,00
in de zaak 16-134
3.11.
Bij tussenvonnis van 24 mei 2017 heeft de rechtbank overwogen dat Joseph tot nu toe op geen enkele wijze heeft onderbouwd dat de door haar afgelegde derde-verklaring juist is en de verwijzing naar de gecensureerde cessie-akte onvoldoende is. De rechtbank heeft daarom Joseph en/of A.J.D. City opgedragen om bij akte de volledige, ongecensureerde versie van de notariële akte van cessie van 15 december 2015 in het geding te brengen, zoals door Préferent c.s. verzocht. Joseph en A.J.D. City hebben hier niet aan voldaan, maar in plaats daarvan een kwitantie d.d. 15 december 2015 overgelegd, het exploot van beslaglegging d.d. 10 februari 2016, de akte van cessie d.d. 15 december 2015 met weergave uiterste betaaldatum en een verklaring van notaris Beumer inhoudende dat de akte van cessie door haar is opgesteld en het bedrag van de tegenprestatie voor de overdracht van het vorderingsrecht overeenkomt met het bedrag op de kwitantie en zij geen reden heeft om te veronderstellen dat de betaling ter zake de cessie niet heeft plaatsgevonden. Primair hebben zij overigens betoogd dat de rechtbank zou moeten terugkomen van haar hiervoor weergegeven beslissing althans daarvan tussentijds hoger beroep zou moeten instellen. De rechtbank gaat aan dit betoog voorbij nu Joseph en A.J.D. City daarbij, gelet op het navolgende, geen belang hebben.
3.12.
De rechtbank is met Joseph en A.J.D. City van oordeel dat met vorengenoemde stukken voldoende aannemelijk is gemaakt dat de door Joseph afgelegde derde-verklaring juist is. Door Préferent c.s. zijn geen argumenten aangevoerd op grond waarvan geoordeeld zou moeten worden dat dit anders is. De rechtbank zal dan ook de gevorderde verklaring voor recht dat de door Joseph afgelegde verklaring onjuist is, weigeren. Ook de overige, daaruit voortvloeiende vorderingen van Préferent c.s. zullen worden afgewezen.
3.13.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank geen aanleiding om de veroordeling uit het tussenvonnis thans uitvoerbaar bij voorraad te verklaren en daaraan alsnog een dwangsom te verbinden. Dit geldt evenzeer voor het verzoek van Préferent c.s. om te bepalen dat de inbeslaggenomen stukken die zich thans onder de bewaarder bevinden alsnog aan Préferent c.s. af te geven.
3.14.
Préferent c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Bij de begroting van het salaris advocaat zal de rechtbank voor de genomen akte geen punten toekennen, nu Joseph en A.J.D. City er zelf voor gekozen hebben de bij akte in het geding gebrachte stukken niet eerder over te leggen. De kosten aan de zijde van Joseph en A.J.D. City worden aldus begroot op:
- griffierecht € 619,00
- salaris advocaat
6.422,00(2,0 punt × tarief € 3.211,00)
Totaal € 7.041,00
3.15.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten is toewijsbaar, waarbij de hierna te vermelden termijn de rechtbank redelijk voorkomt.

4.De beslissing

De rechtbank (
in de zaak 15-479
in conventie
4.1.
wijst de vorderingen af,
4.2.
veroordeelt Joseph in de proceskosten, aan de zijde van Préferent c.s. tot op heden begroot op € 13.497,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
4.3.
verklaart dit vonnis in deze zaak wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
4.4.
veroordeelt Joseph in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Joseph niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
in reconventie
4.5.
heft op de door AJD City ten laste van Préferent c.s. op 17 juni 2015 gelegde conservatoire beslagen op de aan Préferent c.s. toebehorende onroerende zaken;
4.6.
veroordeelt Joseph in de proceskosten, aan de zijde van Préferent c.s. tot op heden begroot op nihil;
4.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.8.
wijst af het meer of anders gevorderde;
in de zaak 16-134
4.9.
wijst de vorderingen af,
4.10.
veroordeelt Préferent c.s. in de proceskosten, aan de zijde van Joseph en A.J.D. City tot op heden begroot op € 7.041,00 te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
4.11.
verklaart dit vonnis in deze zaak wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Schotman, mr. J.J. Dijk en mr. H.A. Pott Hofstede en in het openbaar uitgesproken op 27 september 2017. [1]

Voetnoten

1.type: 710