ECLI:NL:RBNHO:2017:7506

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 september 2017
Publicatiedatum
7 september 2017
Zaaknummer
1580011817
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernieling en brandstichting door verdachte met kettingzaag en brandstichting van voertuigen in woonwijk

Op 7 september 2017 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op brute wijze met een kettingzaag een sleuf in de voordeur van een woning heeft gezaagd, terwijl de bewoners sliepen. Daarnaast heeft de verdachte opzettelijk brand gesticht in een auto, wat leidde tot meerdere branden en schade aan een woning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte ook de tuin van zijn verhuurder heeft vernield. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers meegewogen in de strafmaat. De verdachte heeft eerder geen soortgelijke feiten gepleegd, maar zijn psychische toestand, waaronder een bipolaire stoornis, is in de beoordeling meegenomen. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke straf verbonden, waaronder een meldplicht en opname in een kliniek voor forensische psychiatrie. De benadeelde partijen hebben schadevergoedingen gevorderd, die deels zijn toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/800118-17 (P)
Uitspraakdatum: 7 september 2017
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 24 augustus 2017 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1969 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres 1] ,
thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.G.T. Kramer en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. G. Kaaij, advocaat te Heerhugowaard, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1:
hij op of omstreeks 14 januari 2017 te Medemblik opzettelijk en wederrechtelijk een voordeur, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt, immers heeft hij, verdachte, met een ketting/motorzaag een sleuf in voornoemde voordeur gezaagd;
Feit 2:
hij op of omstreeks 15 februari 2017 te Grootebroek, gemeente Stede Broec, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een personenauto, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan een of meerdere personenauto('s) en/of de buitenmuur en/of een raam en/of een dakgoot en/of regenpijp van een woning (gelegen aan de [adres 2] ) geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan
gemeen gevaar voor andere geparkeerde auto's en/of de naastgelegen woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
Feit 3:
hij op een tijdstip in of omstreeks de periode van 15 februari 2017 tot en met 17 februari 2017 te Grootebroek, gemeente Stede Broec opzettelijk en wederrechtelijk een of meer plant(en) en/of struik(en) en/of bo(o)m(en), althans diverse beplantingen behorende bij een woning gelegen aan de [adres 3] , in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt, immers heeft hij, verdachte, met een (ketting) zaag diverse takken afgezaagd en/of gezaagd in die plant(en) en/of struik(en) en/of bo(o)m(en), althans beplanting en/of die beplanting in brand gestoken.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van feit 1 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de tenlastegelegde brandstichting. De raadsman heeft daartoe primair aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat er sprake was van brandstichting. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat als er sprake was van brandstichting, niet kan worden bewezen dat het verdachte was die deze brand heeft gesticht. Ten aanzien van de onder 3 tenlastegelegde vernieling heeft de raadsman tevens vrijspraak bepleit. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte de tuin enkel heeft onderhouden en niet heeft vernield.
3.3.
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten op grond van de aan dit vonnis als bijlage gehechte en daarvan deel uitmakende bewijsmiddelen. [1]
Nu verdachte feit 1 heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak van dit feit is bepleit, zal de rechtbank ten aanzien van feit 1 volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen zijn, ook in onderdelen, telkens slechts gebruikt ten aanzien van het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
3.4.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feiten 2 en 3
3.4.1.
Ten aanzien van feit 2
Anders dan de raadsman heeft betoogd, is de rechtbank op grond van de bewijsmiddelen van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de bewuste brand op 15 februari 2017 is aangestoken en dat verdachte de persoon is geweest die deze brand heeft gesticht.
Forensisch sporenonderzoek wijst uit dat de kans dat sprake is van brandstichting zeer waarschijnlijk is. De rechtbank deelt deze conclusie, mede gezien het tijdstip van de brand (omstreeks 4:00 uur ‘s nachts) en de omstandigheid dat de Audi A3, die volgens getuige [getuige 1] als eerste in brand stond, reeds uren daarvoor daar was geparkeerd. De kans dat die (afgekoelde) auto “spontaan” (wegens bijvoorbeeld een technisch gebrek of een storing) in brand zou zijn gegaan, acht de rechtbank verwaarloosbaar klein. De conclusie uit het sporenonderzoek wordt bovendien ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 2] , die heeft verklaard dat hij op 15 februari 2017 met verdachte heeft gesproken. In dat gesprek heeft verdachte tegen [getuige 2] gezegd dat hij die nacht tot drie uur ’s nachts op straat was, omdat hij nog geld zou krijgen van mensen en hij dit geld wilde ophalen. Verdachte heeft tegen [getuige 2] gezegd dat diegene niet thuis was, waarna hij een klein stukje van zijn auto in de fik had gestoken. [getuige 2] , die op dat moment hulpverlener was van verdachte, heeft één dag hierna, op 16 februari 2017, aan wijkagent [verbalisant 1] verteld wat verdachte hem die dag ervoor had verteld. Ook in zijn latere verklaringen heeft [getuige 2] dit steeds verteld. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van [getuige 2] , ten aanzien van welke getuige de verdediging het ondervragingsrecht heeft uitgeoefend. De rechtbank acht die verklaring betrouwbaar en geloofwaardig. Verdachte heeft ter terechtzitting van 24 augustus 2017 ook verklaard dat hij met [getuige 2] over ‘brand’ heeft gesproken. Verder heeft verdachte verklaard dat hij [aangever] , wiens Audi A3 als eerste in de brand ging, kent en wist dat [aangever] deze auto had. Bovendien zijn er in de bewuste nacht of in de dagen ervoor of erna geen andere brandgerelateerde incidenten geweest in (de omgeving van) Grootebroek, zodat de mededeling die verdachte tegenover [getuige 2] heeft gedaan niet in verband kan worden gebracht met een andere brand dan de onderhavige.
Gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de persoon is geweest die op 15 februari 2017 de brand heeft gesticht.
3.4.2.
Ten aanzien van feit 3
Anders dan de raadsman heeft betoogd, is de rechtbank op grond van de bewijsmiddelen van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte in de periode van 15 februari tot en met 17 februari 2017 planten, struiken en bomen toebehorende aan [benadeelde 3] (en zijn broer) heeft vernield.
Het verweer van de raadsman dat geen sprake is geweest van vernieling maar van normaal onderhoud aan de tuin, vindt zijn weerlegging in de bewijsmiddelen.
3.5.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1:
hij op 14 januari 2017 te Medemblik opzettelijk en wederrechtelijk een voordeur, toebehorende aan [benadeelde 1] , heeft vernield, immers heeft hij, verdachte, met een kettingzaag een sleuf in voornoemde voordeur gezaagd;
Feit 2:
hij op 15 februari 2017 te Grootebroek, gemeente Stede Broec, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een personenauto, ten gevolge waarvan meerdere personenauto’s en de buitenmuur, een raam, een dakgoot en regenpijp van een woning gelegen aan de [adres 2] geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, en daarvan
gemeen gevaar voor goederen te duchten was;
Feit 3:
hij in de periode van 15 februari 2017 tot en met 17 februari 2017 te Grootebroek, gemeente Stede Broec, opzettelijk en wederrechtelijk planten en struiken en bomen behorende bij een woning gelegen aan de [adres 3] , geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 3] , heeft vernield en/of beschadigd, immers heeft hij, verdachte, diverse takken afgezaagd en gezaagd in die planten en struiken en bomen, en die beplanting in brand gestoken.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Feit 2:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Feit 3:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen en/of beschadigen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarden dat verdachte zich zal houden aan een meldplicht bij de reclassering, zich zal laten opnemen in een kliniek voor forensische psychiatrie, zich (aansluitend) zal laten aanmelden voor een beschermende woonvorm en zich zal houden aan een alcohol- en drugsverbod. Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd deze bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring en strafoplegging komt, volstaan zou moeten worden met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van het voorarrest. De raadsman heeft verzocht om daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, met daaraan verbonden de door de reclassering geïndiceerde bijzondere voorwaarden. Naar de mening van de raadsman is het van belang dat verdachte zo spoedig mogelijk in een kliniek wordt opgenomen, tot welke opname verdachte zich bereid heeft verklaard.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vernieling door midden in de nacht op brute wijze met een kettingzaag in een voordeur van een woning, waarin op dat moment mensen lagen te slapen, te zagen. De benadeelde wist niet wie voor deze vernieling verantwoordelijk was en wat de beweegreden(en) van die persoon was/waren, hetgeen bij hem en zijn (toen zwangere) vrouw veel angstgevoelens heeft aangewakkerd. Zij voelden zich een tijd lang niet veilig in hun eigen woning. Door aldus te handelen heeft verdachte laten zien geen respect te hebben voor andermans persoonlijke levenssfeer en eigendommen. Verdachte heeft ernstige schade en veel overlast veroorzaakt, alsmede voor gevoelens van angst en onveiligheid gezorgd, in het bijzonder bij de bewoners als ook bij de samenleving in het algemeen. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan brandstichting van een auto, waarna meerdere auto’s in brand zijn gegaan en ook schade is ontstaan aan een woning. De brand is midden in de nacht in een woonwijk gesticht, terwijl bewoners lagen te slapen. Hierdoor bestond een behoorlijk groot risico dat de brand te laat zou worden ontdekt waardoor de schade vele malen groter had kunnen zijn dan nu het geval is geweest, hoewel de schade ook thans al aanzienlijk was. Brandstichting leidt tot veel onrust en gevoelens van angst bij hen die daardoor zijn getroffen en versterkt bovendien de algemene gevoelens van onveiligheid en angst in de maatschappij. Ook dit feit, gepleegd een maand na de beschreven vernieling, rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Tot slot heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan vernieling van de tuin van zijn verhuurder door met een gemotoriseerde kettingzaag of heggenschaar de heggen, bomen, planten en struiken te bewerken. Verdachte heeft hiermee schade veroorzaakt bij de benadeelde en wederom geen respect getoond voor andermans eigendommen.
Gelet op de aard en de ernst van met name de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten komt slechts een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf als straf in aanmerking.
Uit het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 19 juli 2017, blijkt dat verdachte reeds eerder is veroordeeld doch niet voor soortgelijke feiten. Daarom zal de rechtbank hier in het nadeel van verdachte geen rekening mee houden.
De rechtbank heeft ten aanzien van de persoon van verdachte acht geslagen op de psychologische Pro Justitia rapportage, gedateerd 24 mei 2017, opgesteld door [deskundige 1] , GZ-psycholoog, en de psychiatrische Pro Justitia rapportage, gedateerd 29 mei 2017, opgesteld door [deskundige 2] , psychiater. Deze rapportages houden onder meer in dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis in de vorm van een bipolaire I stemmingsstoornis met psychotische kenmerken, beperkte neurocognitieve stoornissen, problematisch middelengebruik in vroege remissie en persoonlijkheidsproblematiek. Ten tijde van het onder 1 tenlastegelegde verkeerde verdachte volgens de psycholoog in een manisch-psychotische toestand die maakte dat hij de realiteit niet adequaat waarnam en zijn denken, voelen en gedrag onvoldoende onder controle had. Beide deskundigen adviseren het onder 1 tenlastegelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. De psychologische Pro Justitia rapportage houdt verder in dat geen eenduidig advies kan worden gegeven over de tenlastegelegde brandstichting, ook omdat verdachte dit feit ontkent, maar dat er geen redenen zijn om te veronderstellen dat de ook toen aanwezige manisch-psychotische toestand en cognitieve stoornissen niet van invloed waren ten tijde van de brandstichting, indien bewezen. Volgens de psychiatrische Pro Justitia rapportage kan ook de brandstichting verdachte in verminderde mate worden toegerekend.
De rechtbank is van oordeel dat bovengenoemde rapportages op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en dat de conclusies met betrekking tot de toerekenbaarheid worden gedragen door een deugdelijke en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. De rechtbank neemt deze conclusies dan ook over. De rechtbank is (voorts) van oordeel dat verdachte ook ten aanzien van de feiten 2 en 3 als verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd, nu deze feiten zeer kort na feit 1 zijn gepleegd en voldoende aannemelijk is dat de bij verdachte bestaande psychische problematiek ook op het plegen van die feiten van invloed is geweest.
De verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte heeft een strafmatigend effect.
De rechtbank heeft ten aanzien van de persoon van verdachte tevens kennisgenomen van het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 13 juli 2017, opgemaakt door [reclasseringsmedewerker] , werkzaam bij Reclassering Nederland. Dit rapport houdt ten aanzien van het recidiverisico onder meer in dat de laatste jaren sprake is van een achteruitgang van verdachtes psychische gesteldheid. Tevens lijkt er sprake van een maatschappelijke teloorgang. De kans op recidive van een soortgelijk of ernstiger feit neemt daarmee toe. Ook bestaat het risico dat verdachte vanuit zijn ontregelde toestand zichzelf en/of anderen schade toebrengt. Medicamenteuze behandeling en abstinent blijven van middelen zijn vereisten om de kans op recidive te verminderen. Mede gelet op het psychologisch en psychiatrisch onderzoek, adviseert de reclassering om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen en daaraan als bijzondere voorwaarden te verbinden:
  • een meldplicht;
  • opname in een zorginstelling voor klinische behandeling;
  • opname in een beschermende woonvorm;
  • een drugs- en alcoholverbod.
Alles afwegende, is de rechtbank van oordeel dat een deels (on)voorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden is. De rechtbank acht het aangewezen een groter voorwaardelijk deel op te leggen als door de officier van justitie is gevorderd. Het voorwaardelijk deel geldt als dringende waarschuwing aan verdachte dat hij zich dient te onthouden van het plegen van strafbare feiten. De rechtbank acht bij de op te leggen straf een proeftijd van twee jaren aangewezen. Aan de proeftijd zal de rechtbank de door de reclassering geïndiceerde bijzondere voorwaarden verbinden.
Dadelijke uitvoerbaarheid?
Anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden niet dadelijk uitvoerbaar verklaren, nu verdachte thans niet wordt veroordeeld voor een misdrijf zoals bedoeld in artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht.

7.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen

7.1.
[benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 5.533,73 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit:
  • Noodreparatie voordeur € 47,27
  • Vervangen en spuiten voordeur € 4.547,59
  • Leveren en monteren veiligheidsglas € 588,87
  • Immateriële schade € 350,00
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële schade voldoende is onderbouwd en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. Deze schadeposten zullen dan ook worden toegewezen.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde immateriële schade niet voor vergoeding in aanmerking komt, aangezien vernieling in beginsel geen grond is voor het toewijzen van immateriële schadevergoeding (artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek). In zoverre zal de vordering dan ook worden afgewezen.
De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 5.183,73, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 januari 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, tot op heden begroot op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: vernieling] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
7.2.
[benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 445,85 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. De verzochte vergoeding van deze schade, die door de raadsman niet is weersproken, zal dan ook worden toegewezen.
De rechtbank zal de vordering geheel toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 februari 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, tot op heden begroot op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 2 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: brandstichting] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
7.3.
[benadeelde 3]
De benadeelde partij [benadeelde 3] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.551,00 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 3 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit:
  • Planten en struiken vernield € 100,00
  • Herstelwerkzaamheden € 650,00
  • 2 x Wageningen – Grootebroek v.v. 3,5 uur € 210,00
  • 2 x Wageningen – Grootebroek 480 km € 91,00
  • Immateriële schade € 500,00
Daarnaast heeft de benadeelde partij vergoeding van de proceskosten wegens overleg met een advocaat gevorderd à € 150,00.
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële schade ten aanzien van de vernielde planten en struiken en de reiskosten met betrekking tot de reisafstand Wageningen-Grootebroek, gemaakt voor het herstellen van de tuin, mede met de toelichting ter terechtzitting voldoende zijn onderbouwd en dat deze aan verdachte als een gevolg van zijn handelen kunnen worden toegerekend. In zoverre zal de rechtbank de vordering toewijzen. De rechtbank is van oordeel dat de overige gevorderde materiële schade onvoldoende onderbouwd is. Dit deel van de vordering komt derhalve niet voor toewijzing in aanmerking en in zoverre zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering verklaren.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde immateriële schade niet voor vergoeding in aanmerking komt, aangezien vernieling in beginsel geen grond is voor het toewijzen van immateriële schadevergoeding (artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek). In zoverre zal de vordering dan ook worden afgewezen.
De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 191,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 februari 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. Met betrekking tot de gevorderde advocaatkosten is de rechtbank van oordeel dat deze post onvoldoende onderbouwd is. De rechtbank begroot de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken daarom thans op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 3 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: vernieling en beschadiging] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 157 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
 Verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
 Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
 Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
 Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
16 (zestien) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
8 (acht) maanden nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een
proeftijdvast van
2 (twee) jaren.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
 Stelt als algemene voorwaarden dat veroordeelde:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
 Stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
  • zich zal melden bij Reclassering Nederland op het adres Drechterwaard 102, 1824 DX te Alkmaar. Veroordeelde zal zich aan de afspraken en aanwijzingen van de reclassering houden, zolang de reclassering dat noodzakelijk acht, ook als dat inhoudt het inzicht geven in zijn financiële situatie en het accepteren van begeleiding bij het op orde krijgen van zijn schuldenproblematiek;
  • zich voor de duur van maximaal zes maanden zal laten opnemen in een kliniek voor forensische psychiatrie, onderdeel van GGZ Noord-Holland-Noord, of nader te noemen instelling. Hierbij dient veroordeelde zich te houden aan de afspraken en aanwijzingen van de behandelinstelling, waaronder afspraken en aanwijzingen over het gebruik van medicatie;
  • zich aansluitend aan deze klinische opname zal laten aanmelden voor verdere resocialisatie middels een beschermende woonvorm van de (forensische) GGZ Noord-Holland-Noord, of nader te noemen instelling. Hierbij zal veroordeelde zich houden aan de in de woonvoorziening geldende huis- en leefregels en aan de aanwijzingen van het personeel, zolang de instelling en de reclassering dit noodzakelijk achten;
  • geen alcohol en drugs zal gebruiken, zolang de reclassering dat noodzakelijk acht, en zal meewerken aan controles op de naleving hiervan.
Geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht).
 Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 5.183,73 (zegge: vijfduizend honderddrieëntachtig euro en drieënzeventig cent), bestaande uit vergoeding voor de materiële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 januari 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
 Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[benadeelde 1]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 5.183,73 (zegge: vijfduizend honderddrieëntachtig euro en drieënzeventig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 januari 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
60 dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
 Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde 2]geleden schade tot een bedrag van
€ 445,85 (zegge: vierhonderdvijfenveertig euro en vijfentachtig cent), bestaande uit vergoeding voor de materiële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 februari 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
 Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[benadeelde 2]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 445,85 (zegge: vierhonderdvijfenveertig euro en vijfentachtig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 februari 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
8 dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
 Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde 3]geleden schade tot een bedrag van
€ 191,00 (zegge: honderdéénennegentig euro), bestaande uit vergoeding voor de materiële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 februari 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde 3] voornoemd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor de overige gevorderde materiële schade niet-ontvankelijk in de vordering.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
 Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[benadeelde 3]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 191,00 (zegge: honderdéénennegentig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 februari 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
3 dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.S. Lamboo, voorzitter,
mr. S. Jongeling en mr. J.M. ten Voorde, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. Z.T. Pronk,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 september 2017.
Mr. J.M. ten Voorde is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Ten aanzien van feit 1:
  • de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 24 augustus 2017;
  • het proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 1] , opgemaakt door [verbalisant 2] , d.d. 19 januari 2017 (dossierpagina 15).
Ten aanzien van feit 2:
Het proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 2] , opgemaakt door [verbalisant 3] , d.d. 14 maart 2017 (dossierpagina’s 118 en 119):
Op 14 februari 2017 omstreeks 21:00 uur heb ik mijn auto geparkeerd in het parkeervak naast mijn woning gelegen aan de [adres 2] te Grootebroek, tegenover nummer [huisnummer] .
Op 15 februari 2017 omstreeks 04:00 uur hoorde ik dat onze buurman [getuige 1] “brand, brand, brand aan je huis” riep. Vervolgens zijn mijn vrouw en ik naar beneden gegaan en via de voordeur naar buiten gegaan. Ik zag dat de politie al ter plaatse was.
Ik zag dat de Polo voor driekwart in brand stond. Ik zag dat de Polo zo ver naar voren reed dat de geschatte afstand vanaf de Polo tot de muur van mijn woning tien (10) centimeter was. Ik zag dat de Audi, die links van de Polo stond, volledig in brand stond. Ik zag dat de Hyundai, die recht van de Polo stond, nog niet brandde. Na twee of drie minuten zag ik dat de Hyundai ook begon te branden. Kort nadat de Hyundai begon te branden, kwam de brandweer ter plaatse en hebben zij de auto’s geblust.
Omstreeks 09:00 uur zijn wij buiten naar onze woning gaan kijken. Ik zag dat de muur was beschadigd, dat het raam op de bovenverdieping ontzet was en er een scheur in de ruit zat. Ik zag dat er roetsporen op de buitenmuur zaten en dat de dakgoot en de regenpijp beschadigd waren.
Het proces-verbaal van aangifte door [aangever] , opgemaakt door [verbalisant 4] , d.d. 23 maart 2017 (dossierpagina’s 204 en 205):
Ik woon op de [adres 6] in Grootebroek. Op 14 februari 2017 heb ik mijn auto, een Audi A3, geparkeerd tegenover mijn woning. Omstreeks 20:00 uur was alles nog in orde met mijn auto. Op 15 februari 2017 ben ik omstreeks 04:00 uur wakker geworden en zag mijn auto in brand staan. Ik zag daarbij dat de auto’s om mijn auto heen ook in brand stonden.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , opgemaakt door [verbalisant 5] , d.d. 21 maart 2017 (dossierpagina’s 186 en 187):
Ik woon op de [adres 4] te Grootebroek. Op 15 februari 2017 rond 03:55 uur zag ik een oranje gloed. Ik keek door het raam. Ik zag buiten de Audi van mijn buurman in de brand staan. De Audi stond in een parkeervak in de straat bij de woningen tegenover die van mij. Ik zag dat de Audi aan de achterzijde in de brand stond, bij de achterwielen, het gedeelte bij de achterklep.
Ik liep naar buiten. Toen zag ik dat de Audi al bijna helemaal in de fik stond. Hierop rende ik naar de buren. Ik zag dat op dat moment de Volkswagen Polo aan de voorkant begon te branden. De Audi stond met de neus naar de straat toe en de Polo stond met zijn neus naar de gevel geparkeerd. Ik heb mijn buren wakker gekregen, dit waren de buren aan de overkant.
Toen ik met die buurman buiten stond, zagen we de Polo langzaam naar voren tegen de gevel van de woning van de buren aan knallen.
Dus als eerste zag ik de Audi aan de achterkant in de brand staan. Die brand verplaatste zich naar de voorzijde. Hierop vloog de Polo in de brand. De beide auto’s stonden naast elkaar. Er stond nog een derde auto naast de Polo, ik denk een Hyundai. Toen de Polo tegen de gevel aan reed, zag ik dat die Hyundai ook al begon te branden.
Het proces-verbaal van sporenonderzoek door [verbalisant 6] en [verbalisant 7] d.d. 22 februari 2017 (dossierpagina’s 68, 69 en 70):
Op 15 februari 2017 hebben wij een forensisch sporenonderzoek verricht om en aan een drietal door brand aangetaste voertuigen, welke geparkeerd stonden op parkeervakken aan de [adres 6] te Grootebroek.
Betrokken voertuigen: Audi A3, Volkswagen Polo en Hyundai Matrix.
Wij zagen dat alle drie de auto’s door brand aangetast waren. De buitenzijde van zowel de Audi als de Volkswagen was zo goed als schoongebrand. De velg van de linker achterband van de Audi was gesmolten. De Hyundai was in mindere mate aangetast aan de buitenzijde.
Wij zagen dat zich een barst bevond in de ruit van het raam op de tweede verdieping van de woning aan de [adres 2] . Dit raam was gelegen in de zijgevel. Ook de dakgoten van deze zijgevel waren door brand beroet en aangetast. De muur van deze gevel was ter hoogte van de rechterzijde van de Volkswagen door hitte inwerking vernield geraakt.
Naar aanleiding van het door ons ingestelde onderzoek en gelet op het ontbreken van storingen aan de voertuigen is de kans dat het brandstichting betreft zeer waarschijnlijk.
De personenauto’s stonden ten tijde van de brand op geringe afstand van een zijgevel van een woning geparkeerd. In deze gevel bevond zich op de tweede verdieping een raam dat aangetast werd door de brand. Ook de gevel zelf was aangetast. Gezien het voorgaande heeft gemeen gevaar voor goederen plaatsgevonden naar aanleiding van de brand.
Het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] d.d. 17 februari 2017 (dossierpagina’s 227 en 228):
Op 16 februari 2017 werd ik, wijkagent, gebeld door een hulpverlener van stichting [stichting] . Deze man verklaarde het volgende:
15 februari 2017 heb ik een gesprek gehad met een cliënt van mij. In het gesprek met mijn cliënt vertelde hij dat hij 15 februari 2017 omstreeks 03:00 uur een ‘fikkie’ had gemaakt in Grootebroek. Ik vroeg aan mijn cliënt wat hij daarmee bedoelde. Hij vertelde dat hij afgelopen nacht een brandje had veroorzaakt. Mijn cliënt is verslaafd aan drank en drugs. Hij vertelde in Grootebroek bij iemand langs te zijn geweest.
U vraagt mij naar de naam van mijn cliënt. Ik kan u zeggen dat het gaat om [verdachte] .
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] , opgemaakt door [verbalisant 8] , d.d. 18 augustus 2017 (los):
V: Bent u degene die met de wijkagent heeft gebeld over een cliënt die verslaafd was aan drank en drugs?
A: Ja dat was ik.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] , opgemaakt door [verbalisant 9] , d.d. 13 maart 2017 (dossierpagina’s 114 en 115):
Ik begeleid [verdachte] . Ik ben op 15 februari 2017 bij [verdachte] langsgegaan. [verdachte] had een slechte dag. Hij was erg negatief, agressief, verward. Ik vroeg aan hem of hij vannacht goed had geslapen, want ik wilde graag weten waar zijn gedrag vandaan kwam. Ik hoorde hem zeggen: “Nee, ik was tot 3 uur ’s nachts nog op straat.” Ik vroeg hem waarom hij nog tot zo laat op straat was. Ik hoorde hem zeggen: “Ik krijg nog geld van mensen en dit wilde ik halen. Maar hij was niet thuis.”, “Ik heb bij hem op de deur gebonkt, maar hij deed niet open. Daarna heb ik een klein stukje van zijn auto in de fik gestoken.” Ik vroeg [verdachte] of hij dit echt had gedaan. [verdachte] antwoordde: “Ja, dat heb ik echt gedaan.”
Het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 10] d.d. 16 maart 2017 (dossierpagina 117):
Ik heb bluespot monitor geraadpleegd op bij de politie bekende branden in de periode van 12 februari 2017 tot en met 19 februari 2017. Hieruit blijkt dat het enige brandgerelateerde incident, welke in Grootebroek en de omgeving van Grootebroek heeft plaatsgevonden, de autobrand op 15 februari 2017 op de [adres 6] in Grootebroek was.
De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 24 augustus 2017:
Ik ken [aangever] . Ik weet dat hij een Audi heeft.
Het klopt dat ik met [getuige 2] over brand heb gesproken. Het kan zijn dat daarbij het woord “fikkie” is gevallen.
Ten aanzien van feit 3:
Het proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 3] , opgemaakt door [verbalisant 11] , d.d. 22 februari 2017 (dossierpagina’s 167 en 168):
Ik doe aangifte van vernieling van de tuin van de woning die van mijn vader is geweest. De woning aan de [adres 3] te Grootebroek is van mijn vader geweest. Mijn vader is overleden. Mijn broer en ik zijn de erven van mijn vader en de woning is nu dus eigendom van mij en mijn broer.
Op 15 februari 2017 is mijn neef, [getuige 3] , bij de woning geweest. Mijn neef heeft die dag gezien dat de tuin er nog goed bij lag en dat er niets kapot was. Op 17 februari 2017 is mijn neef weer bij de woning geweest. Hij zag toen dat de tuin was vernield.
Ik werd gebeld door mijn neef. Hij vertelde mij dat er een groot gat was gegraven in de tuin van onze woning. Ook vertelde hij dat de heg van de tuin was vernield. Tevens waren er struiken uit de tuin getrokken. Ook vertelde mijn neem dat hij kon zien dat er een vuurtje was gestookt in de tuin
Op 19 februari 2017 kreeg mijn broer een e-mail van de buurvrouw, [getuige 4] . In deze mail heeft zij een tweetal foto’s gestuurd waarop te zien is dat de tuin van de woning aan de [adres 3] is vernield. Op 20 februari 2017 heb ik telefonisch contact opgenomen met [getuige 4] . Zij vertelde mij toen dat de tuin inderdaad was vernield. Ook vertelde zij mij dat de huurder van het voorste deel van onze woning, [verdachte] , de tuin had vernield. Zij vertelde mij dat zij daadwerkelijk heeft gezien dat [verdachte] de tuin van de woning aan de [adres 3] te Grootebroek heeft vernield.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4] , opgemaakt door [verbalisant 4] en [verbalisant 12] , d.d. 22 maart 2017 (dossierpagina 197):
Ik ben de buurvrouw van [verdachte] en woon op de [adres 5] in Grootebroek. Een tijd terug zag ik dat [verdachte] objecten in de tuin vernielde met een zaag. Ik zag dat hij de bosjes bij de woning vernielde en dat de takken werden afgehakt met een zaag. Ik zag dat hij een boompje bij de slootkant, de takken van een spar en een den achter een grote boom vernielde. Dit deed [verdachte] allemaal met een zaag. Er zat een benzinetank op de zaag. Ik zag dat [verdachte] ook een brandje had gesticht in de mestkuil die zich bevindt in de tuin, vlakbij de slootkant. Het was ’s middags rond een uur of vier.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , opgemaakt door [verbalisant 4] en [verbalisant 12] , d.d. 22 maart 2017 (dossierpagina 199 met fotobijlage op dossierpagina 201):
Ik ben de neef van aangever [benadeelde 3] en ik houd de tuin van de woning bij. U vraagt mij om aan de hand van een foto aan te geven wat er vernield is in de tuin:
Boompje aan de slootkant. Was een mooie volle bos, nu niks meer van over.
Wit bosje. Is verwijderd.
De vlinderstruik. Is gehavend.
De bosjes bij het hek. Zijn gehavend
Er is een poort gemaakt in de heg bij de woning.
Gele bosschage. Is gehavend.
De biscus naast de gele bos. Is gehavend.
De vlinderstruik. Is gehavend.
De grote conifeer is aan de onderkant beschadigd.
De verburnum tinus bij de sloot is gehavend.
Er is een kale plek in de heg.
De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 24 augustus 2017:
Ik woonde in februari 2017 op de [adres 1] in Grootebroek. Ik ben in die tijd in de tuin bezig geweest. Ik heb een heggenschaar op een benzinetank. Het ziet eruit als een kettingzaag. Ik heb onder andere wat beplantingen verbrand.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de bijlage als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.