2.3Bij het bestreden besluit III heeft verweerder de door eiser ingediende bezwaren ongegrond verklaard. Verweerder stelt eiser niet te kunnen volgen in zijn stelling dat het ontslag geheel aan verweerder is te wijten. Verweerder stelt dat eiser tijdens het verbetertraject alle mogelijke ondersteuning heeft gekregen of heeft kunnen krijgen. Uit de verslagen blijkt dat eiser geen kritiek of commentaar had op de ondersteuning van zijn leidinggevende en dat van een door eiser gestelde pest- of afrekencultuur binnen de afdeling niet is gebleken. Eiser heeft volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt dat buiten hem gelegen factoren debet zouden zijn geweest aan zijn functioneren. Eiser heeft beroep ingesteld (reg.nr. 167/5139)
3. Eiser betwist in beroep het door verweerder geschetste beeld. Eiser betoogt dat het dossier incompleet is en niet zorgvuldig samengesteld. Ook geeft hij aan te hebben geconstateerd dat er veel niet schriftelijk is vastgelegd. Zo zegt hij in 2015 regelmatig te hebben aangegeven dat de zaken niet goed gaan, terwijl dit nergens schriftelijk is vastgelegd. Hij heeft vele malen verzocht om inzage van het volledige personeelsdossier en meent door het niet tijdig aanleveren van zijn (volledige) dossier in zijn procesbelang te zijn geschaad. Eiser zet ook vraagtekens bij de rechtsgeldigheid van de Regeling gesprekscyclus. Daarnaast betoogt hij dat verweerder niet conform (de bedoeling van) die Regeling heeft gehandeld.
Eiser heeft daarnaast aangevoerd dat de leidinggevende vooringenomen heeft gehandeld en dat sprake was van pestgedrag en machtsmisbruik. Hij wijst erop dat daarover ook een klachtenprocedure heeft gespeeld. Eiser geeft een opsomming van punten die de vooringenomenheid bevestigen. Eiser meent dat hij geen eerlijke kans heeft gekregen en dat het verleden hierin een sterke rol heeft gespeeld. Gezien alle moeilijkheden die in het verleden hebben gespeeld is er volgens eiser geen sprake geweest van een objectieve beoordeling.
Eiser betwist verder het oordeel over zijn functioneren en stelt dat hij niet ongeschikt is voor de functie van [functie 3] VVH. Eiser stelt dat er geen feitelijke onderbouwing is voor de conclusie van verweerder dat hij al vanaf 2006 niet goed functioneerde. Hij wijst erop dat hij met ingang van 1 januari 2011 op basis van goed functioneren is bevorderd van de aanloopschaal 9 naar de functieschaal 10, in 2012 gevolgd door een voldoende beoordeling in deze functie. Eiser meent dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn gezondheidsklachten, het onverwachte overlijden van zijn zus alsook met zijn OR werkzaamheden en taken BHV. Eiser vreest dat zijn kritisch optreden als OR-lid ook te maken heeft met de opstelling van zijn leidinggevende.
Eiser betoogt voorts dat hij onvoldoende ondersteuning en begeleiding heeft gehad en dat hij onvoldoende in staat is gesteld de benodigde opleidingen te volgen. Hij wijst er daarbij op dat hij in 2015 regelmatig heeft aangegeven dat zaken niet goed gingen. Eiser bestrijdt dat hij de doelstellingen niet heeft gehaald en merkt op dat hij ook (te) veel extra taken/opdrachten kreeg toebedeeld, met een hogere prioriteit, waardoor bestaande opdrachten moesten worden stilgezet. Eiser stelt dat hij die extra taken juist goed heeft volbracht. De beoordeling door de teamleider bij de afdeling [afdeling] mag volgens eiser niet worden meegewogen omdat zij nog maar zeer kort werkte bij verweerder en daarom zijn functioneren niet voldoende kon beoordelen. Eiser heeft er ook nog op gewezen dat was afgesproken dat de eindevaluatie op 1 december 2016 zou plaatsvinden, maar dat die termijn is bekort door het vertrek van de leidinggevende uit de organisatie. Verder meent hij dat verweerder hem al eerder een verbeterplan had moeten aanbieden en dat verweerder zorgvuldigheidshalve de mogelijkheid tot herplaatsing had moeten onderzoeken.
Eiser stelt dat de nawettelijke uitkering hem ten onrechte wordt onthouden. In de visie van eiser is het ontslag gelegen in omstandigheden die aan verweerder zijn te wijten en niet aan een onjuiste houding van hem. Als er al sprake zou zijn van disfunctioneren van zijn kant dan is dat te wijten aan verweerder. Eiser wijst erop dat een [functie 3] VVH een HBO+++ niveau en 4 jaar praktijkervaring dient te hebben, terwijl hij voorafgaand aan zijn benoeming geen opleidingen heeft genoten voor die functie en ook geen toets heeft ondergaan om te bezien of hij überhaupt wel geschikt was.
4. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat de verwijten die eiser maakt ongefundeerd, onjuist en onterecht zijn en betwist met betrekking tot eiser niet integer te hebben gehandeld. Meer specifiek heeft verweerder aangegeven dat de stellingen van eiser die betrekking hebben op het personeelsdossier niet relevant zijn en dat de Regeling gesprekscyclus is gevolgd. Volgens vaste rechtspraak dient als toetsingsmaatstaf bij een beoordeling te worden gebruikt of van de betwiste beoordeling gezegd moet worden dat zij op onvoldoende gronden berust. Het gaat er om of in het totale beeld van de in beschouwing genomen gezichtspunten de gegeven waarderingen die toetsing kunnen doorstaan. Dat is hier volgens verweerder het geval. Verweerder stelt dat uit de beoordeling uit 2015 blijkt dat er een aantal doelen zijn geformuleerd en dat eiser die doelen niet allemaal heeft gehaald. Dat is volgens verweerder een objectief oordeel. Ook heeft verweerder aangegeven dat de productie van eiser is afgezet tegen het aantal productieve uren, zodat rekening is gehouden met zijn nevenwerkzaamheden. Er is rekening gehouden met zijn familiaire omstandigheden en medische klachten. De adviezen van de bedrijfsarts zijn steeds opgevolgd.
Verweerder stelt dat volgens vaste rechtspraak een ontslag wegens ongeschiktheid niet toelaatbaar is als de ambtenaar niet is aangesproken op zijn gedrag en niet in de gelegenheid is gesteld dit te verbeteren. Verweerder meent dat uit de overgelegde stukken voldoende blijkt dat eiser op zijn functioneren is aangesproken en dat hij ook in de gelegenheid is gesteld zijn functioneren te verbeteren. Het belang van de stelling van eiser dat hem al eerder een verbeterplan aangeboden had moeten worden ziet verweerder niet. Dit betoog kan niet leiden tot het niet in stand blijven van de bestreden besluiten. De stelling van eiser dat verweerder uit oogpunt van zorgvuldigheid de mogelijkheid tot herplaatsing had moeten onderzoeken acht verweerder niet juist. Een ontslag wegens ongeschiktheid is niet toelaatbaar als de ambtenaar niet is aangesproken op zijn gedrag en niet in de gelegenheid is gesteld dit te verbeteren. Daar is aan voldaan en dan is de mogelijkheid tot herplaatsing niet relevant. Dat kan zonodig nog deel uitmaken van het op het ontslag volgende re-integratietraject, maar dat valt buiten de omvang van dit geding, aldus verweerder.
Verweerder stelt dat blijkens artikel 10d:30 AVR als voorwaarde voor het recht op een nawettelijke uitkering geldt dat (1) het ontslag moet zijn gelegen ‘in omstandigheden binnen de werksfeer’ én (2) de ambtenaar zelf geen schuld heeft aan de ongeschiktheid. Van werksfeeromstandigheden is volgens verweerder in dit geval geen sprake en daarom wordt niet meer toegekomen aan de schuldvraag.
5. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
Ten aanzien van de beoordeling/prestatie-evaluatie 2015