ECLI:NL:RBNHO:2017:7378

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 augustus 2017
Publicatiedatum
4 september 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 2362
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen ongegrondverklaring van bezwaar inzake compensatie reiskostenvergoeding na fusie van gemeenten

In deze zaak heeft eiser, werkzaam bij de gemeente Enkhuizen, bezwaar aangetekend tegen de salarisspecificatie van februari en november 2015, waarin hij geen forensenvergoeding ontving na de fusie van zijn gemeente met andere gemeenten tot de SED organisatie. Eiser ontving voorheen een maandelijkse forensenvergoeding van € 24,38, maar na de fusie is deze regeling gewijzigd, waardoor hij geen recht meer had op deze vergoeding. Eiser heeft zijn bezwaar tegen de salarisspecificatie ingediend via de FNV, die ook bezwaar maakte tegen de wijziging van de forensenvergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de SED organisatie een sociaal statuut en een onderhandelingsakkoord heeft vastgesteld, waarin de nieuwe arbeidsvoorwaarden zijn vastgelegd. Eiser meent recht te hebben op volledige compensatie van de forensenvergoeding op basis van het sociaal statuut, maar de rechtbank oordeelt dat de regeling correct is vastgesteld en dat er geen recht bestaat op compensatie van vervallen onkostenvergoedingen. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond en wijst erop dat de uitkomst van het onderhandelingsproces kan leiden tot nadelige gevolgen voor werknemers. De uitspraak is gedaan door rechter W.B. Klaus op 30 augustus 2017.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 16/2362

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 augustus 2017 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

het dagelijks bestuur van de SED organisatie, verweerder

(gemachtigde: A.M. van Leeuwen).

Procesverloop

Eiser heeft bezwaar ingesteld tegen de salarisspecificatie over de maand februari 2015 en over de maand november 2015.
Bij besluit van 21 april 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 mei 2017. Eiser is verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
1.1
Eiser is op [datum] 2001 in dienst getreden bij de gemeente Enkhuizen in de functie van [functie] . Eiser ontving in 2014 een maandelijkse forensen-vergoeding van € 24,38, gebaseerd op de Regeling forensenvergoeding van de gemeente Enkhuizen. Hij had recht op die vergoeding op basis van 10 km enkele reis (in totaal 20 km).
1.2
Per 1 januari 2015 zijn de gemeenten Enkhuizen, Stede Broec en Drechterland ambtelijk gefuseerd. De ambtelijke fusieorganisatie is de SED organisatie. De onderhandelingen over de arbeidsvoorwaarden hebben geleid tot een regeling forensenvergoeding SED organisatie. In die regeling is vastgesteld dat er tot en met 10 km enkele reis geen sprake zal zijn van een vergoeding. Op basis van deze regeling komt eiser niet in aanmerking voor een forensenvergoeding. Op 17 maart 2015 heeft de FNV namens eiser bezwaar gemaakt tegen de salarisspecificatie over februari 2015, waaruit blijkt dat hij geen vergoeding (meer) ontvangt.
1.3
In maart 2015 is een voorstel gedaan om medewerkers, die onevenredig financieel zijn benadeeld in de uitvoering van de arbeidsvoorwaarden, te compenseren. Er is een drempel van € 240,- netto per jaar aangehouden. Het meerdere daarboven wordt gecompenseerd. Uitgaande van de forensenvergoeding in 2014 van € 24,38 per maand, komt eiser in aanmerking voor een compensatie van € 52,56 per jaar (€ 24,38 x 12 = € 292,56 minus € 240,- = € 52,56).
1.4
De FNV heeft vervolgens namens eiser bezwaar aangetekend tegen de salarisspecificatie over november 2015, waaruit blijkt dat hij in aanmerking komt voor een compensatie vergoeding van € 4,38 per maand. Uit de stukken blijkt verder nog dat de SED in de bezwaarfase heeft aangeboden om eiser onverplicht de achteruitgang over 2015 en de komende jaren, rekening houdend met de verrekening woon-werkverkeer van de belastingdienst, te compenseren. Eiser gaat (principieel) met dat voorstel niet akkoord. Hij zet zijn bezwaar voort.
2. Verweerder heeft bij het bestreden besluit de bezwaren ongegrond verklaard en eiser is daartegen in beroep gegaan.
3. Eiser meent recht te hebben op een volledige compensatie van de forensenvergoeding. Hij heeft daartoe aangevoerd dat in artikel 24, lid 3 van het Sociaal Statuut staat aangegeven dat de ambtenaar recht heeft op compensatie van vervallen onkostenvergoedingen. In het sociaal Statuut zijn geen drempelbedragen genoemd. Later heeft verweerder wel drempelbedragen vastgesteld. Daartegen kon geen bezwaar worden gemaakt. Eiser wijst er op dat ook de bij het Sociaal Statuut betrokken vakbondsbestuurder niet op de hoogte was van die wijziging/ aanpassing. Eiser meent dat verweerder conform het destijds vastgestelde Sociaal Statuut iedere ambtenaar een volledige compensatie moet bieden voor de forensenvergoeding. Het fiscale argument gaat volgens eiser niet op omdat dit geldt voor iedere werknemer in Nederland.
4. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat de forensenvergoeding en de compensatie op een juiste manier zijn vastgesteld. Verweerder geeft aan dat in het onderhandelingsakkoord van 25 november 2014 sprake is van een achteruitgang van een paar tientjes per jaar per medewerker en bij een enkeling meer. Hierin is geen sprake van een compensatie. Via personeelsbijeenkomsten en via de vakbonden is dit met de medewerkers besproken en medewerkers konden tegen die voorgestelde arbeidsvoorwaarden hun bezwaren uiten. De arbeidsvoorwaarden zijn vastgesteld in het Bijzonder Georganiseerd Overleg (BGO) waarin ook een vertegenwoordiger van de FNV zitting had. Omdat een aantal medewerkers onevenredig financieel benadeeld werden is verzocht om een compensatie. Naar aanleiding hiervan is het voorstel ter compensatie tot stand gekomen, als uitvloeisel van het Sociaal Plan. De Bijzondere Ondernemingsraad (BOR) heeft met deze regeling ingestemd. Verweerder heeft voorts nog aangegeven dat ter compensatie van de achteruitgang in de arbeidsvoorwaarden van de SED-organisatie ter vergelijking met de arbeidsvoorwaarden van de gemeenten (daarin is ook meegenomen de forensenvergoeding) in december 2015 aan iedere werknemer een uitkering van € 225,- is verstrekt. Verweerder heeft ook nog gewezen op het in de bezwaarfase gedane voorstel om eiser tegemoet te komen. Het beroep van eiser valt volgens verweerder geheel buiten alle kaders die gesteld zijn in de arbeidsvoorwaarden.
5. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
5.1
De rechtbank stelt voorop dat eiser in deze procedure alleen voor zichzelf kan opkomen en niet voor iedere ambtenaar.
5.2
In het kader van de genoemde fusie is een Sociaal Statuut vastgesteld. Als uitvloeisel van dat Sociaal Statuut is een onderhandelingsakkoord arbeidsvoorwaarden SED vastgesteld, waarin ook een besluit is genomen over een forensenvergoeding, omgezet in een regeling forensenvergoeding SED organisatie, later aangevuld met een compensatieregeling forensenvergoeding.
5.3
De aanspraak die eiser heeft op een forensenvergoeding vloeit dus direct voort uit het pakket aan overgangsmaatregelen. Niet gezegd kan worden dat er hier geen sprake is van een passend pakket aan maatregelen, ook gezien de totstandkoming van het pakket. Het onderhandelingsakkoord is immers vastgesteld tijdens een formeel BGO-overleg en de latere compensatieregeling forensenvergoeding is vastgesteld na instemming door de BOR. De rechtbank merkt hierbij op dat aan een onderhandelingsproces in het kader van een fusie over en weer sprake is van geven en nemen en de uitkomst van zo’n proces kan voor een werknemer ook op onderdelen nadelige gevolgen hebben. De rechtbank heeft geen grond voor de conclusie dat het pakket aan maatregelen in dit geval dermate onbillijk of onevenwichtig is te achten dat het de hier aan de orde zijnde terughoudende rechterlijke toetsing niet zou kunnen doorstaan.
5.4
De stelling van eiser dat hij recht heeft op een volledige compensatie van de forensenvergoeding op grond van artikel 24, lid 3 van het Sociaal Statuut kan de rechtbank niet volgen. In het Sociaal Statuut valt immers niet te lezen dat recht bestaat op een
volledigecompensatie van vervallen onkostenvergoedingen.
6. Het beroep is dan ook ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.B. Klaus, rechter, in aanwezigheid van mr. H.R.A. Horring, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.