Uitspraak
Rechtbank noord-holland
uitspraak van de meervoudige kamer van 26 juli 2017 in de zaken tussen
[X] B.V., gevestigd te [Z] , eiseres
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Hoofddorp, verweerder.
Procesverloop
E. Kurdija.
Overwegingen
[B] is directeur en enig-aandeelhouder. Eiseres heeft geen werknemers in dienst. [B] is in loondienst van [A BEDRIJF] B.V., tot 4 november 2011 een 100%-dochtervennootschap van eiseres.
€ 1.160 aangegeven en € 3.108 als voorbelasting in aftrek gebracht. Naar aanleiding hiervan is een teruggaaf verleend van € 1.948. In haar aangifte voor het jaar 2011 heeft eiseres een omzet van nihil vermeld en een bedrag aan voorbelasting van € 35.490. Hierop is een teruggaaf verleend van € 35.490. Met betrekking tot het jaar 2012 heeft eiseres aangifte omzetbelasting gedaan van een omzet van € 8.738 en een daarover verschuldigd bedrag aan omzetbelasting van € 1.835 en een bedrag aan voorbelasting van € 34.375. De teruggaaf die uit deze aangifte volgt, is niet verleend. Over 2013 heeft eiseres aangifte omzetbelasting gedaan van niet belaste omzet van € 215.651 en een bedrag aan voorbelasting van € 13.181. Hierop is teruggaaf verleend tot een bedrag van € 13.181.
27 juni 2013.
14 januari 2014 heeft verweerder eiseres een afschrift van het uiteindelijke rapport gezonden.
“3.1 Belastingplicht
DatumDebiteurOmzetbelasting
€ 458,95
1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 is daarom ten onrechte opgelegd.
Beslissing
31 december 2012 (HAA 15/2313) ongegrond;