ECLI:NL:RBNHO:2017:7317

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 juli 2017
Publicatiedatum
30 augustus 2017
Zaaknummer
AWB - 15 _ 2312
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van ondernemerschap van een houdstermaatschappij voor de omzetbelasting

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 26 juli 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen [X] B.V. (eiseres) en de inspecteur van de Belastingdienst (verweerder) over de naheffingsaanslagen omzetbelasting voor de jaren 2011 en 2013. Eiseres, een houdstermaatschappij, stelde dat zij als ondernemer voor de omzetbelasting moest worden aangemerkt, omdat zij hoge financieringen verstrekt aan dochtervennootschappen en het beheer voert over een pensioentoezegging van haar directeur. De rechtbank overweegt dat een houdstermaatschappij als ondernemer kwalificeert wanneer zij zich mengt in het beheer van haar deelnemingen en daarvoor een vergoeding ontvangt. Voor het jaar 2011 heeft eiseres echter geen omzet aangegeven en geen vergoedingen in rekening gebracht, waardoor de rechtbank oordeelt dat eiseres niet als ondernemer kan worden aangemerkt. Voor het jaar 2013 heeft eiseres een niet in Nederland belaste omzet vermeld, maar de bewijslast dat deze omzet geen vergoeding voor economische prestaties betreft, rust op verweerder. De rechtbank concludeert dat verweerder niet heeft aangetoond dat er geen sprake is van ondernemerschap, waardoor de naheffingsaanslag voor 2013 ten onrechte is opgelegd. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres voor 2011 ongegrond, maar voor 2013 gegrond, en vernietigt de naheffingsaanslag en de boetebeschikking voor 2011.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 15/2312, HAA 15/2313 en HAA 15/2314

uitspraak van de meervoudige kamer van 26 juli 2017 in de zaken tussen

[X] B.V., gevestigd te [Z] , eiseres

(gemachtigde: drs. A. Oremans),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Hoofddorp, verweerder.

Procesverloop

HAA 15/2312
Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 35.490, alsmede bij beschikking een boete van € 3.549. Gelijktijdig is bij afzonderlijke beschikking heffingsrente in rekening gebracht ten bedrage van € 2.666.
HAA 15/2313
Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 5.020.
HAA 15/2314
Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 13.181. Gelijktijdig is bij afzonderlijke beschikking belastingrente in rekening gebracht ten bedrage van € 287.
Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslagen, de boetebeschikking en de heffingsrente-/belastingrentebeschikkingen gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 april 2017 te Haarlem. Namens eiseres zijn drs. A. Oremans en drs. [A] verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. ing. R.J. de Vries en mr. B.F. Kroezen, vergezeld van
E. Kurdija.

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres is een houdstermaatschappij. In het handelsregister van de Kamer van Koophandel worden als haar activiteiten holding- en financieringsactiviteiten vermeld.
[B] is directeur en enig-aandeelhouder. Eiseres heeft geen werknemers in dienst. [B] is in loondienst van [A BEDRIJF] B.V., tot 4 november 2011 een 100%-dochtervennootschap van eiseres.
2. Op 4 november 2011 heeft eiseres haar volledige aandelenbelang in [A BEDRIJF] B.V. (100%), [B BEDRIJF] B.V. (100%), [C BEDRIJF] B.V. (100%) en [D BEDRIJF] B.V. (30%) verkocht aan [E BEDRIJF] U.A.
3. Eiseres heeft in 2008 en 2009 nihilaangiftes omzetbelasting gedaan. In haar aangifte met betrekking tot het jaar 2010 heeft eiseres een omzet vermeld van nihil, een bedrag aan verschuldigde omzetbelasting wegens grensoverschrijdende transacties van
€ 1.160 aangegeven en € 3.108 als voorbelasting in aftrek gebracht. Naar aanleiding hiervan is een teruggaaf verleend van € 1.948. In haar aangifte voor het jaar 2011 heeft eiseres een omzet van nihil vermeld en een bedrag aan voorbelasting van € 35.490. Hierop is een teruggaaf verleend van € 35.490. Met betrekking tot het jaar 2012 heeft eiseres aangifte omzetbelasting gedaan van een omzet van € 8.738 en een daarover verschuldigd bedrag aan omzetbelasting van € 1.835 en een bedrag aan voorbelasting van € 34.375. De teruggaaf die uit deze aangifte volgt, is niet verleend. Over 2013 heeft eiseres aangifte omzetbelasting gedaan van niet belaste omzet van € 215.651 en een bedrag aan voorbelasting van € 13.181. Hierop is teruggaaf verleend tot een bedrag van € 13.181.
4. Op 14 juni 2013 is bij eiseres een boekenonderzoek ingesteld. Onderzocht is onder meer de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting voor de periode 1 januari 2011 tot en met 31 december 2012. De bevindingen zijn neergelegd in een conceptrapport van
27 juni 2013.
5. Bij brief van 4 juli 2013 heeft eiseres gereageerd op het conceptrapport en op
14 januari 2014 heeft verweerder eiseres een afschrift van het uiteindelijke rapport gezonden.
6. In het rapport is, voor zover thans van belang, het volgende opgenomen:

“3.1 Belastingplicht

(…) Een houdstermaatschappij wier enig doel is de deelneming in andere ondernemingen, zonder dat zij direct of indirect moeit in het beheer van die ondernemingen, onverminderd de rechten van de houdstermaatschappij als aandeelhouder, of die uitsluitend niet met omzetbelasting belaste prestaties verricht, bezit niet de hoedanigheid van belastingplichtige ondernemer. Zie HvJ EU 20 juni 1991, zaak C-60/90, Polysar en HvJ EU 12 juli 2011, zaak C-102/00, Welthgrove.
Belastingplichtige heeft geen werknemers in dienst en factureert geen management fee. Niet is gebleken dat men prestaties aan derden heeft verricht. Van een duurzame exploitatie van een onderneming is geen sprake.
Gezien het vorenstaande is er geen sprake van ondernemerschap voor de omzetbelasting.
3.2
Voorbelasting
Nu er geen sprake is van ondernemerschap voor de omzetbelasting komt men niet in aanmerking voor aftrek van voorbelasting.
Voor het jaar 2011 is een aangifte ingediend met een terug te even bedrag van € 35.490.
Voor dit bedrag is op 20 april 2012 een teruggaafbeschikking gegeven.
Voor het jaar 2012 is op 23 april 2013 een aangifte ingediend met een terug te geven bedrag van € 32.540. Deze teruggaaf zal niet worden verleend.
3.3
Artikel 37 Wet omzetbelasting 1968
In 2012 heeft belastingplichtige een drietal facturen uitgeschreven met vermelding van omzetbelasting. Op grond van artikel 37 van de Wet op de omzetbelasting 1968 is men deze belasting verschuldigd en dient deze te worden afgedragen.
Twee van deze facturen waren verwerkt in de ingediende aangifte en één factuur (verkoop auto) heeft men niet aangegeven.
Nu de teruggaaf niet wordt verleend (zie onderdeel 3.2) dient men de in rekening gebrachte omzetbelasting alsnog te voldoen.
Correctie:

DatumDebiteurOmzetbelasting

7 febr. 2012 [F BEDRIJF] B.V. € 3.184,66
27 sept. 2012 [G BEDRIJF] € 1.376,85
27 sept. 2012 [C]
€ 458,95
Totaal € 5.020,46
(…)”
7. Naar aanleiding van voormelde bevindingen zijn de naheffingsaanslagen, de boetebeschikking en de rentebeschikkingen vastgesteld, alle met dagtekening 26 juli 2014.
Geschil en beoordeling van het geschil
8. Over de naheffingsaanslag over het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 heeft eiseres ter zitting verklaard daartegen niet (langer) op te komen. Deze naheffingsaanslag is dus niet langer in geschil. Dat betekent dat het beroep met betrekking tot de naheffingsaanslag over het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 ongegrond dient te worden verklaard. Dat eiseres het niet eens is met de beslissing van verweerder om geen teruggaaf te verlenen van de over 2012 geclaimde voorbelasting, maakt dat niet anders nu die laatste beslissing thans niet voorligt.
9. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij de boete die aan eiseres is opgelegd voor het tijdvak 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011 terugneemt. Ook die boete is dan ook niet langer in geschil. De rechtbank zal het beroep daarom in zoverre gegrond verklaren en de boetebeschikking vernietigen.
10. Gezien het voorgaande zijn nog uitsluitend de naheffingsaanslagen over de jaren 2011 en 2013 in geschil. Het geschil spitst zich toe op de vraag of eiseres voor de omzetbelasting kan worden aangemerkt als ondernemer.
11. Volgens eiseres moet zij als ondernemer worden aangemerkt omdat zij een moeiende holding is, zij hoge financieringen verstrekt aan dochtervennootschappen tegen rentevergoeding en ook niet-deelnemingen ondersteunt en financiert. Voorts stelt eiseres het beheer te voeren over een pensioentoezegging van een van haar deelnemingen aan haar directeur. Verweerder heeft al deze stellingen betwist.
12. Een houdstermaatschappij kwalificeert als ondernemer voor de omzetbelasting wanneer zij zich mengt in het beheer van haar deelnemingen en daarvoor een vergoeding ontvangt. Met betrekking tot 2011 staat vast dat eiseres geen omzet heeft aangegeven. Ter zitting heeft eiseres verklaard dat zij als gevolg van vereenvoudigingen in de organisatiestructuur geen vergoeding in rekening heeft gebracht en geen facturen heeft uitgereikt ter zake van de door haar gestelde werkzaamheden van haar directeur/enig-aandeelhouder. Het voorstaande betekent dat geen sprake is van het tegen vergoeding moeien in de deelnemingen en dat eiseres reeds daarom niet kan worden aangemerkt als ondernemer voor de omzetbelasting. Dat het houden van aandelen door eiseres een rechtstreeks, duurzaam en noodzakelijk verlengstuk is van enige belastbare activiteit van eiseres is niet gebleken. Eiseres heeft haar stelling dat [B] – die in loondienst is van [A BEDRIJF] B.V. – activiteiten voor eiseres heeft verricht, evenals haar stellingen dat zij andere prestaties tegen vergoeding heeft verricht, niet aannemelijk gemaakt. Eiseres heeft ter onderbouwing daarvan geen enkel stuk overgelegd. De rechtbank neemt hierbij mede in aanmerking dat eiseres ook in de jaren 2008 tot en met 2010 geen belaste omzet heeft aangegeven. Verweerder heeft haar dan ook voor 2011 terecht niet als ondernemer aangemerkt en de verleende teruggaaf terecht nageheven.
13. Met betrekking tot 2013 geldt dat eiseres in haar aangifte een niet in Nederland belaste omzet heeft vermeld van € 215.651. De bewijslast dat dit bedrag niet kan worden beschouwd als vergoeding voor door eiseres verrichte economische prestaties en dat daarom geen recht bestaat op aftrek van voorbelasting, rust op verweerder. Met de enkele ontkenning ter zitting dat sprake is van een management fee, is verweerder niet geslaagd in het van hem te vergen bewijs. Dat tot de stukken van het geding alleen een overeenkomst behoort tussen de Amerikaanse koper, [A BEDRIJF] B.V. en [B] is onvoldoende ter ondersteuning van het standpunt van verweerder. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat noch in het controlerapport noch in de daarop volgende correspondentie door verweerder is uiteengezet waarom aan de aangegeven omzet voorbij wordt gegaan. Evenmin is gebleken dat verweerder vragen heeft gesteld over deze omzet. Verweerder heeft dus onvoldoende onderzoek verricht. Verder heeft eiseres ter zitting desgevraagd en op niet ongeloofwaardige wijze verklaard dat deze aangegeven omzet vermoedelijk een vergoeding is voor in het buitenland verrichte managementactiviteiten die verband hielden met de verkoop van [A BEDRIJF] B.V. en de verplichting van [B] om voor de Amerikaanse koper nog een aantal werkzaamheden uit te voeren. Gezien het voorgaande heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat, ondanks het feit dat er daadwerkelijk omzet is verantwoord in de aangifte, geen sprake is van ondernemerschap. De naheffingsaanslag voor het tijdvak
1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 is daarom ten onrechte opgelegd.
14. Gelet op het voorgaande dient eiseres met betrekking tot de naheffingsaanslag over 2011 in het ongelijk te worden gesteld en met betrekking tot die over 2013 in het gelijk.
Proceskosten
15. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495 en een wegingsfactor 1 voor het gewicht van de zaken en de samenhang).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep dat betrekking heeft op het tijdvak 1 januari 2012 tot en met
31 december 2012 (HAA 15/2313) ongegrond;
- verklaart de beroepen die betrekking hebben op de tijdvakken 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011 en 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 (HAA 15/2312 respectievelijk HAA 15/2314) gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar met betrekking tot het tijdvak 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011, doch uitsluitend voor zover de uitspraak ziet op de boetebeschikking;
- vernietigt de boetebeschikking;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar met betrekking tot het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013;
- vernietigt de naheffingsaanslag met betrekking tot het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 en de daarbij vastgestelde beschikking belastingrente;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 990;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 331 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.K.A. Efstratiades, voorzitter, en mr. T.N. van Rijn en mr. G.J. Ebbeling, leden, in aanwezigheid van mr. M.L. Scholte, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 juli 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.