ECLI:NL:RBNHO:2017:7259

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 augustus 2017
Publicatiedatum
28 augustus 2017
Zaaknummer
C/15/255373 / FA RK 17-994
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoeken om gezamenlijk gezag en omgangsregeling in familiezaken

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 30 augustus 2017 uitspraak gedaan in een verzoek van de vader om met de moeder gezamenlijk gezag te krijgen over hun minderjarige kind, alsook om een omgangsregeling vast te stellen. De vader heeft in zijn verzoekschrift aangegeven dat hij een actieve rol wil spelen in de opvoeding van het kind, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat er geen basis is voor gezamenlijk gezag. De rechtbank concludeert dat de ouders op dit moment niet in staat zijn tot enige vorm van overleg, wat essentieel is voor een gezamenlijke gezagsuitoefening. De vader heeft het kind sinds januari 2015 niet meer gezien en er is geen communicatie tussen de ouders over het kind. De rechtbank wijst het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag af, omdat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat het kind klem of verloren raakt tussen de ouders.

Daarnaast heeft de vader verzocht om een omgangsregeling, maar ook dit verzoek is afgewezen. De rechtbank oordeelt dat het vaststellen van een omgangsregeling in strijd is met de zwaarwegende belangen van het kind. De rechtbank benadrukt dat het van essentieel belang is dat de ouders op een constructieve manier met elkaar kunnen overleggen en dat er vertrouwen tussen hen moet zijn voordat er sprake kan zijn van contactherstel. De vader moet inzien waarom de moeder hem als agressief ervaart en zijn gedrag aanpassen. De rechtbank heeft de verzoeken van de vader afgewezen, waarbij de belangen van het kind voorop staan.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd
locatie Haarlem
omgang / gezag
zaak-/rekestnr.: C/15/255373 / FA RK 17-994
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 30 augustus 2017
in de zaak van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. S. Bayraktar, kantoorhoudende te Heemstede,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. I.N. Maaskant, kantoorhoudende te Hoofddorp.

1.Procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van de vader, ingekomen op 14 februari 2017;
- het verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek, met bijlagen, van de moeder, ingekomen op 24 juli 2017.
1.2
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 1 augustus 2017 in aanwezigheid van partijen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna ook: de Raad) was aanwezig [naam] als informant.

2.Feiten en omstandigheden

2.1
Partijen hebben van januari 2013 tot juni 2014 een affectieve relatie met elkaar gehad.
2.2
Uit deze relatie is geboren de minderjarige [minderjarige] :
- [minderjarige] , op [geboortedatum] in [plaats] .
De vader heeft de minderjarige, hierna te noemen: [minderjarige] , erkend.
De moeder heeft van rechtswege het gezag over [minderjarige] .

3.Verzoek

gezag
3.1
De vader verzoekt de rechtbank om hem met de moeder te belasten met het gezag over [minderjarige] . Hij stelt daartoe dat hij een actieve rol wil spelen in de opvoeding van [minderjarige] . Omdat hij geen gezag over [minderjarige] heeft, heeft hij niet het wettelijk recht om haar te verzorgen en op te voeden. De vader acht dit onaanvaardbaar. Volgens hem wil de moeder dat hij uit het leven van [minderjarige] blijft en wil zij niet vrijwillig meewerken aan het tot stand brengen van gezamenlijk gezag. Volgens de vader zal [minderjarige] niet klem of verloren raken, omdat beide ouders in het belang van [minderjarige] handelen. Zij moeten in staat worden geacht vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond [minderjarige] voordoen. Gezamenlijk gezag is bovendien het uitgangspunt van de wet.
omgang
3.2
De vader stelt dat de moeder al maanden iedere vorm van omgang weigert en niet bereid is om hem de ruimte te geven om [minderjarige] op regelmatige basis te zien. De vader begrijpt niet waarom de moeder omgang niet toelaat. Inmiddels heeft hij [minderjarige] al twee jaar niet gezien. Hij verzoekt een omgangsregeling vast te stellen met [minderjarige] in die zin dat hij tijdens een opbouwperiode van zes maanden om de week op zaterdag van 14.00 uur tot 16.00 uur omgang met haar heeft in zijn woning. Na zes maanden kan de omgang worden uitgebreid naar eenmaal in de twee weken van zaterdag 14.00 uur tot zondag 16.00 uur.

4.Verweer

gezag
4.1
De moeder voert aan dat er bij toewijzing van het verzoek van de vader een onaanvaardbaar risico is dat [minderjarige] klem en verloren raakt tussen de ouders en dat niet te verwachten valt dat hierin binnen afzienbare termijn voldoende verbetering zal komen. Gelet op de houding van de vader tot nu toe is (rechtstreekse) communicatie tussen partijen niet mogelijk, laat staan dat zij tot het nodige open overleg in staat zijn. De moeder benadrukt dat de vader haar de afgelopen periode nooit heeft gevraagd om gezag of omgang of überhaupt om informatie over zijn dochter. De advocaat van vader heeft de moeder ook nooit uitgenodigd om hierover te komen praten, en is in februari 2017 zonder enige vooraankondiging meteen een procedure gestart. De moeder vindt dit zeer onbehoorlijk. Zij vreest dat de vader het gezamenlijk gezag alleen zal gebruiken om onrust te veroorzaken en binnen te dringen in haar leven.
omgang
4.2
De moeder stelt zich op het standpunt dat er sprake is van een van de ontzeggingsgronden als genoemd in artikel 1:377a lid 3 BW. [minderjarige] is door de vader alleen de eerste drie maanden na haar geboorte bezocht. Verder contact is er niet geweest en de vader heeft uitdrukkelijk te kennen gegeven dat hij volledig afstand wilde nemen van [minderjarige] . De moeder vreest dat de vader, als er omgang met [minderjarige] zou plaatsvinden, zich negatief over haar zal uitlaten. Zij kan zich geen voorstelling maken van een vorm van contact met de vader die goed is voor [minderjarige] en niet schadelijk is voor haarzelf.
5 De Raad
De Raad heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat er grote twijfels zijn over de haalbaarheid van de verzoeken van de vader. De Raad ziet grote risico’s in de uitvoering van een omgangsregeling, want daarvoor is respect voor elkaar de basis. Dat respect mist de Raad, en daarbij doelt de Raad vooral op de wijze waarop de vader zich over de moeder uitlaat.
De ouders hebben hulpverlening nodig om in de eerste plaats te leren om een basale vorm van vertrouwen in elkaar te krijgen, een goede communicatie tot stand te brengen, en dan pas kan aan een vorm van omgang gewerkt gaan worden. De Raad benadrukt dat het van essentieel belang is dat de vader gaat inzien dat ouders respectvol met elkaar om moeten gaan. In de wijze waarop vader over moeder schrijft, ontbreekt dit respect. Respectvolle communicatie is noodzakelijk om vertrouwen in elkaar op te bouwen. Het ligt op weg van de vader om te laten zien dat hij van goede wil is en om daar hulp bij te zoeken.

6.Beoordeling

gezag
6.1
Ingevolge artikel 1:253c lid 2 BW kan het verzoek van de vader om hem met de moeder te belasten met het ouderlijk gezag slechts worden afgewezen indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zal raken tussen de ouder en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of
afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
6.2
Voor een gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders in feite in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans tenminste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond het kind kunnen voordoen, zodanig dat het kind niet klem of verloren raakt tussen de ouders.
6.3
De rechtbank stelt vast dat de ouders op dit moment niet tot enige vorm van overleg in staat zijn. De vader heeft [minderjarige] sinds januari 2015 niet meer gezien en er is geen enkele communicatie tussen partijen over haar. De vader heeft zijn wens om het gezag met de moeder te delen niet vooraf met haar besproken. Zijn advocaat heeft ter zitting -desgevraagd- toegelicht dat zij tevoren geen contact heeft gezocht met de moeder, omdat zij van de vader had begrepen dat er met de moeder niet te overleggen valt.
Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank geen grond voor een gezamenlijke uitoefening van het gezag. Daarvoor is minimaal vereist dat de ouders op een constructieve manier met elkaar kunnen overleggen, en daarvan is in de gegeven situatie geen sprake. Dit blijkt al uit het feit dat de vader als grond van zijn verzoek stelt dat partijen afspraken met elkaar zouden moeten maken, terwijl hij zonder enige poging tot vooroverleg het onderhavige verzoek heeft ingediend.
De rechtbank zal het verzoek van de vader om hem met ouderlijk gezag te belasten dan ook afwijzen.
omgang
6.4
Als ouder zonder gezag heeft de vader op grond van artikel 1:377a, eerste lid, BW het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. Op grond van het tweede lid stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang. Ingevolge het derde lid ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
b. de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder of met degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken, of
d. de omgang anderszins in strijd met zwaarwegende belangen van het kind is.
6.5
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting voldoende gebleken dat het vaststellen van een omgangsregeling thans in strijd met de zwaarwegende belangen van [minderjarige] moet worden geacht. De rechtbank concludeert, in navolging van de Raad, dat het van essentieel belang is dat partijen op ouderniveau vertrouwen in elkaar krijgen, en dat pas daarna eventueel sprake kan zijn van contactherstel. De vader zal daar, zoals de moeder in het verleden al heeft gedaan, hulp bij dienen te zoeken. Essentieel is dat vader gaat inzien waarom de moeder hem als agressief ervaart en dat hij zijn gedrag daaraan leert aanpassen. In dit verband acht de rechtbank niet zonder betekenis dat uit de verklaringen van de vader ter zitting blijkt dat hij op geen enkele wijze afstand neemt van de negatieve en kwetsende appjes die hij aan moeder heeft gezonden.
Het vorenstaande brengt mee dat de rechtbank het verzoek van de vader tot het vaststellen van een omgangsregeling in het belang van [minderjarige] zal afwijzen.
6.6
De Raad heeft de ouders ter zitting gewezen op het belang van statusvoorlichting aan [minderjarige] . De moeder heeft laten blijken dat zij dit aandachtspunt herkent; zij zal contact opnemen met de Opvoedpoli om haar hierbij te adviseren en te ondersteunen.

6.Beslissing

De rechtbank:
Wijst de verzoeken van de vader af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.H. Dubois, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.C.M. Kroon als griffier en in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2017.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.