ECLI:NL:RBNHO:2017:7250

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 augustus 2017
Publicatiedatum
28 augustus 2017
Zaaknummer
C/15/253323 / FA RK 17-21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping van de beschikking ontkenning vaderschap en vaststelling biologische vader

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 30 augustus 2017 uitspraak gedaan over de herroeping van een beschikking uit 1996 waarin het vaderschap van [naam 3] met betrekking tot [naam 1] werd ontkend. De rechtbank oordeelde dat de ontkenning destijds op basis van onjuiste informatie was gedaan, aangezien uit recent DNA-onderzoek bleek dat [naam 3] wél de biologische vader van [naam 1] is. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van bedrog, omdat [naam 3] en de moeder destijds onjuiste verklaringen hebben afgelegd over het vaderschap. Hierdoor werd de beschikking van 18 april 1996 herroepen, en werd [naam 1] met terugwerkende kracht erkend als het kind van [naam 3]. De rechtbank heeft ook de ambtenaar van de burgerlijke stand gelast om de relevante vermeldingen in de geboorteakte van [naam 1] te corrigeren. Daarnaast is [naam 3] veroordeeld tot betaling van de kosten van het DNA-onderzoek aan [naam 1].

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd
locatie Alkmaar
herroeping
zaak-/rekestnr.: C/15/253323 / FA RK 17-21
beschikking van de meervoudige kamer voor familiezaken van 30 augustus 2017
in de zaak van:
[naam 1],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [naam 1] ,
advocaat: mr. M. Gonera-Alta, kantoorhoudende te Hoogeveen,
in welke zaak belanghebbende zijn:
[naam 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna mede te noemen: [naam 2] ,
en
[naam 3] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [naam 3] ,
en
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats]
hierna te noemen: de moeder.

1.Procedure

1.1
In deze zaak is door deze rechtbank eerder beschikking gegeven op 3 mei 2017. De rechtbank heeft bij die beschikking een kenmerkenonderzoek middels DNA gelast ter beantwoording van de vraag of [naam 3] de biologische vader is van [naam 1] . De behandeling van de zaak is aangehouden in afwachting van het rapport van [deskundige] .
1.2
Ter griffie van deze rechtbank is op 13 juni 2017 de brief met rapport van [deskundige] van 12 juni 2017 ingekomen.
1.3
Ter griffie van deze rechtbank is op 14 juni 2017 de brief van de advocaat van [naam 1] , gedateerd op dezelfde datum, ingekomen.
1.4
De mondelinge behandeling van de zaak is voortgezet op 26 juni 2017, alwaar zijn verschenen [naam 1] , bijgestaan door mr. M. Gonera-Alta, en vergezeld door haar partner [partner] , alsmede [naam 3] , vergezeld door zijn partner [partner] . De moeder en [naam 2] zijn, hoewel daartoe behoorlijk te zijn opgeroepen, niet verschenen.

2.Behandeling van de zaak

2.1
De rechtbank neemt over hetgeen is overwogen in de beschikking van 3 mei 2017 en overweegt in aanvulling daarop als volgt.
2.2
Het verzoek van [naam 1] tot herroeping van de beschikking van de rechtbank Alkmaar van 18 april 1996 betreffende gegrondverklaring van de ontkenning van het door het huwelijk ontstane vaderschap van [naam 3] met betrekking tot [naam 1] , dient te worden beoordeeld aan de hand van artikel 390 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
Het rechtsmiddel van herroeping is onderhevig aan een vervaltermijn (genoemd in artikel 383 Rv) en moet worden aangewend binnen drie maanden nadat de grond voor herroeping is ontstaan en de verzoeker daarmee bekend is geworden. De termijn loopt in het geval van bedrog vanaf de ontdekking daarvan. Een vermoeden is niet voldoende om de termijn te laten aanvangen.
2.3
Uit het rapport van [deskundige] van 12 juni 2017 blijkt dat [naam 3] de biologische vader is van [naam 1] .
De rechtbank is van oordeel dat [naam 1] niet eerder dan op 12 juni 2017 het bewijs heeft verkregen dat de gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap, zoals is uitgesproken bij beschikking van 18 april 1996, op de grond dat [naam 3] niet de biologische vader is van [naam 1] , bewezen onjuist is. Op dat moment is door de uitslag van het DNA-onderzoek immers onomstotelijk aangetoond dat [naam 3] wél haar biologische vader is. Tot die tijd bestond bij [naam 1] en overige betrokkenen slechts het vermoeden dat [naam 3] haar biologische vader is. Dit vermoeden is thans in zekerheid omgeslagen.
[naam 1] heeft haar verzoekschrift ingediend op 3 januari 2017. Het verzoekschrift is daarmee prematuur ingediend. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [naam 1] ontvankelijk is in haar verzoek.
2.4
Vervolgens dient de rechtbank te beoordelen of de aangevoerde grond voor herroeping juist wordt bevonden.
2.5
[naam 1] heeft aangevoerd dat er tijdens de procedure die heeft geleid tot de beschikking van 18 april 1996 sprake moet zijn geweest van het bewust of onbewust verstrekken van verkeerde informatie. Namens [naam 1] is ter zitting aangevoerd dat bedrog een zwaar woord is, maar dat er wel sprake is geweest van het achterhouden van informatie, namelijk de twijfel die bij beide ouders bestond over het vaderschap van [naam 3] .
2.6
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van bedrog als bedoeld in artikel 382 Rv. [naam 3] en de moeder hebben destijds verklaard dat [naam 3] niet de biologische vader kon zijn van [naam 1] , hetgeen thans onjuist is gebleken. [naam 3] en de moeder wisten, dan wel konden weten, dat hun verklaring onjuist was, dan wel onjuist zou kunnen zijn. De rechter heeft dit zowel op de zitting van 3 april 2017 als op de zitting van 26 juni 2017 met de aanwezigen besproken. Zowel de moeder als [naam 3] hebben deze constatering bevestigd en aangegeven dat hun verklaringen destijds waren ingegeven door de (echtscheidings)strijd waarin zij op dat moment met elkaar waren verwikkeld.
2.7
Nu de grond voor herroeping juist is bevonden, is het geding uit 1996 ter zitting van 26 juni 2017 heropend. Hiermee is de rescissoire fase van de procedure aangevangen, waarin op grond van artikel 389 Rv het oorspronkelijke geding opnieuw dient te worden beoordeeld.
2.8
[naam 3] heeft op 8 november 1995 bij de arrondissementsrechtbank Alkmaar een verzoekschrift (d.d. 6 november 1995) ingediend strekkende tot ontkenning van het vaderschap met betrekking tot [naam 1] (zoals zij destijds was genaamd), op grond van de stelling dat hij niet de vader van [naam 1] kan zijn.
2.9
In 1996 golden de volgende bepalingen inzake de ontkenning van het vaderschap:
Op grond van artikel 1:199 BW kan de man slechts ontkennen de vader van het kind te zijn door een rechtsvordering tot ontkenning van het vaderschap in te stellen tegen de moeder en tevens tegen het kind, dat terzake, tenzij het meerderjarig is, wordt vertegenwoordigd door een bijzondere curator, daartoe benoemd door de kantonrechter.
Op grond van artikel 200 eerste lid BW verklaart de rechter de rechtsvordering tot ontkenning gegrond, indien de man niet de vader van het kind kan zijn.
In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat indien gedurende het tijdvak waarin het kind kan zijn verwekt, de man geen gemeenschap met de moeder heeft gehad, of zij gedurende dat tijdvak gescheiden hebben geleefd, de rechter de rechtsvordering tot ontkenning eveneens gegrond verklaart, tenzij blijkt van feiten die het mogelijk maken dat de man de vader van het kind is.
Op grond van artikel 1:201 eerste lid BW kan de rechtsvordering tot ontkenning niet worden toegewezen, indien de man toestemming heeft gegeven tot een daad die de verwekking van het kind tot gevolg kan hebben gehad.
In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat die rechtsvordering evenmin kan worden toegewezen, indien de man vóór het huwelijk heeft kennis gedragen van de zwangerschap, tenzij de vrouw hem heeft bedrogen omtrent de verwekker.
2.1
[naam 3] heeft ter zitting zijn eerdere stellingname dat hij niet de vader kan zijn van [naam 1] gewijzigd en gesteld dat hij wél de vader is van [naam 1] . De moeder heeft destijds tegenover hem volgehouden dat hij de vader niet is en tevens kenbaar gemaakt dat hij [naam 1] onder geen beding te zien zou krijgen. [naam 3] heeft aan dat eerste altijd getwijfeld, gelet op het conceptietijdvak. Vanwege de strijd die was ontstaan in het kader van de echtscheiding en vanwege de stelligheid waarmee de moeder aangaf dat [naam 3] [naam 1] niet te zien zou krijgen, is de vader in 1995 voornoemde procedure gestart, zo heeft hij ter zitting van 3 april 2017 verklaard.
2.11
Nu uit genoemd rapport van [deskundige] blijkt dat [naam 3] de biologische vader is van [naam 1] , is de rechtbank van oordeel dat het verzoek tot ontkenning van het vaderschap dient te worden afgewezen.
2.12
De rechtbank zal op grond van het bepaalde in artikel 389 Rv de beschikking van
18 april 1996 herroepen en het op 8 november 1995 gedane verzoek van [naam 3] tot ontkenning van het vaderschap afwijzen.
2.13
Het voorgaande betekent dat [naam 1] met terugwerkende kracht tot haar geboorte het kind is van [naam 3] en ook zijn geslachtsnaam draagt. Ten aanzien van de erkenning van [naam 1] , gedaan door [naam 2] , is de rechtbank van oordeel dat deze familierechtelijke betrekking niet rechtsgeldig is, nu [naam 1] door afwijzing van het verzoek tot ontkenning vaderschap reeds twee juridische ouders heeft vanaf haar geboorte. De rechtbank zal de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [plaats] gelasten om, nadat deze beschikking in kracht van gewijsde is gegaan, de latere vermelding bij de geboorteakte van [naam 1] betreffende de gegrondverklaring ontkenning van het vaderschap, opgemaakt op [datum] , door te halen, evenals de latere vermelding betreffende de erkenning van [naam 1] door [naam 2] , opgemaakt op [datum] .
2.14
Ten slotte dient de rechtbank een beslissing te nemen ten aanzien van de kosten van het DNA-onderzoek. Deze kosten zijn bij de beschikking van 3 mei 2017 op € 550,00 bepaald. Tevens is daarbij bepaald dat [naam 1] deze kosten diende voor te schieten.
[naam 3] heeft erkend dat hij destijds twijfel had over het al dan niet zijn van de vader van [naam 1] . Ook de moeder heeft haar twijfel over het vaderschap van [naam 1] ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van de zaak op 3 april 2017 naar voren gebracht. Echter ter bepaling van de vraag wie de proceskosten dient te dragen is van belang welke partij na de herroeping de in het ongelijk gestelde partij is. Nu [naam 3] de in het ongelijk gestelde partij is, wordt hij in de proceskosten veroordeeld. Dit brengt met zich dat [naam 3] de kosten van het DNA-onderzoek aan [naam 1] dient te vergoeden. Voor zover [naam 3] reeds kosten voor dit onderzoek voor zijn rekening heeft genomen, dienen [naam 1] en [naam 3] dit onderling te verrekenen.
2.15
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

3.Beslissing

De rechtbank:
3.1
herroept de beschikking van de arrondissementsrechtbank te Alkmaar van 18 april 1996;
3.2
wijst het verzoek van [naam 3] van 8 november 1995 strekkende tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap met betrekking tot [naam 1] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [plaats] af;
3.3
gelast de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [plaats] om de bij de geboorteakte van [naam 1] , geboren op [geboortedatum] te [plaats]
(nr. [nummer] ) behorende latere vermelding betreffende de gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap (vervolgblad 2 Ref. [nummer] ), opgemaakt op [datum] , door te halen;
3.4
gelast de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [plaats] om de bij de geboorteakte van [naam 1] , geboren op [geboortedatum] te [plaats]
(nr. [nummer] ) behorende latere vermelding betreffende de erkenning van [naam 1] door [naam 2] (vervolgblad 3, Ref. [nummer] ), opgemaakt op [datum] , door te halen;
3.5
draagt de griffier - op grond van artikel 1:20 e lid 1 BW - op niet eerder dan drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking -en indien daartegen geen hoger beroep is ingesteld- een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [plaats] ;
3.6
verwijst [naam 3] in de kosten van het DNA-onderzoek, zijnde € 550,00 en bepaalt dat [naam 3] deze kosten binnen veertien dagen na de datum van deze beschikking aan [naam 1] dient te betalen;
3.7
verklaart deze beschikking met betrekking tot de kosten van het DNA-onderzoek uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. F. Kleefmann, voorzitter, mr. J.A.C.R.W. VerLoren van Themaat-van der Hoeven en mr. J.L. Roubos, rechters, in tegenwoordigheid van
H.M. Zonneveld, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2017.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.