ECLI:NL:RBNHO:2017:6984

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 augustus 2017
Publicatiedatum
16 augustus 2017
Zaaknummer
C/15/260742 / FA RK 17-3690
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing met minderjarigen afgewezen

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 16 augustus 2017 uitspraak gedaan in een verzoek van een vrouw om vervangende toestemming te verkrijgen voor verhuizing met haar minderjarige kinderen. De vrouw heeft verzocht om met de kinderen te verhuizen van [plaats] naar [plaats] en hen in te schrijven op een nieuwe basisschool. De man, de vader van de kinderen, heeft verweer gevoerd en stelde dat de verhuizing niet in het belang van de kinderen zou zijn. De rechtbank heeft de belangen van de minderjarigen als eerste overweging genomen en geconcludeerd dat de vrouw onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat haar belang bij de verhuizing zwaarder weegt dan het belang van de kinderen om in hun vertrouwde omgeving te blijven wonen. De rechtbank heeft daarbij ook de communicatieproblemen tussen de ouders en de impact van de verhuizing op de zorgregeling in overweging genomen. De rechtbank heeft uiteindelijk het verzoek van de vrouw afgewezen, waarbij het voorwaardelijk verzoek van de man om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen niet meer aan de orde kwam.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd
locatie Alkmaar
zaak-/rekestnr.: C/15/260742 / FA RK 17-3690
beschikking van 16 augustus 2017 betreffende een verzoek ex artikel 253a BW
in de zaak van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. E.B. Warmerdam-Wolfs, kantoorhoudende te Alkmaar,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M.J. van Lingen, kantoorhoudende te Alkmaar.

1.Procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de vrouw, ingekomen op 23 juni 2017;
- het verweerschrift, tevens houdende voorwaardelijk zelfstandig verzoek, met bijlagen, van de man, ingekomen op 26 juli 2017.
1.2
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 28 juli 2017 in aanwezigheid van partijen, de vrouw bijgestaan door mr. E.B. Warmerdam-Wolfs en de man door mr. M.J. van Lingen. Tevens is, op verzoek van de rechtbank, namens de Raad voor de Kinderbescherming verschenen [naam] .

2.De beoordeling

De feiten
2.1
Partijen hebben een affectieve relatie gehad, welke begin 2014 is geëindigd. Uit de relatie zijn geboren de minderjarigen [minderjarigen] :
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in [plaats] , en
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in [plaats] .
De man heeft de minderjarigen erkend. Partijen zijn gezamenlijk belast met het gezag. De minderjarigen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw.
2.2
Bij beschikking van deze rechtbank van 23 september 2015 is tussen de man en de minderjarigen een zorgregeling vastgesteld. De man is in hoger beroep gekomen van deze beschikking.
2.3
Bij vonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank d.d. 8 december 2015 is de vrouw veroordeeld tot nakoming van de bij beschikking van 23 september 2015 vastgestelde zorgregeling.
2.4
Het gerechtshof Amsterdam heeft bij beschikking van 7 juni 2016 de beschikking van deze rechtbank vernietigd ten aanzien van de vastgestelde wekelijkse regeling en heeft de zorgregeling vastgesteld, die partijen ter gelegenheid van de mondelinge behandeling op 24 maart 2016 zijn overeengekomen. Deze regeling houdt in dat de minderjarigen in de oneven weken van vrijdag 17.00 uur tot woensdag 17.00 uur bij de man verblijven en voorts in de even weken van maandag 8.30 uur (bij geen school) en anders 14.15 uur tot na het eten. De beschikking van de rechtbank van 23 september 2015 is ten aanzien van de verdeling van de vakanties en feestdagen bekrachtigd, waarbij is bepaald dat de uitzondering op de regeling zoals bepaald in de beschikking waarvan beroep eveneens geldt voor de feestdagen Pinkersteren, Oud & Nieuw en Koningsdag. Die uitzondering houdt in dat de zorgregeling (zoals in die beschikking bepaald ten aanzien van de intocht van Sinterklaas in Alkmaar, Kerst en Pasen) in overleg zal worden aangepast met als uitgangspunt rust en regelmaat, wat met zich brengt dat er zo weinig mogelijk wisselingen dienen plaats te vinden.
2.5
Partijen hebben het traject “Ouderschap blijft” bij Parlan afgesloten. Op 13 september 2017 staat de eerste bijeenkomst voor het traject “Kinderen uit de knel” gepland, waarbij dan ook de minderjarigen betrokken zullen worden.

3.Verzoek

3.1
De vrouw heeft verzocht om haar op de voet van artikel 253a van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, uitvoerbaar bij voorraad, vervangende toestemming te verlenen om met de minderjarigen in de zomervakantie van 2017 (uiterlijk 18 augustus 2017) te verhuizen van [plaats] naar [plaats] en toestemming te verlenen de minderjarigen in te schrijven op de basisschool [naam] .
3.2
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de vrouw haar verzoek mondeling vermeerderd, in die zin dat zij ook verzoekt de beschikking van het gerechtshof Amsterdam van 7 juni 2016 te wijzigen, in die zin dat zij de zorgregeling tussen de man en de minderjarigen vastgesteld wil zien, zoals zij heeft verwoord in (punt 31 en 34 van) het verzoekschrift.
3.3
De vrouw legt aan haar verzoek het volgende ten grondslag. Het door partijen gevolgde traject “Ouderschap blijft” heeft, wat de vrouw betreft, geen verbetering gebracht in de communicatie tussen partijen waar het de minderjarigen betreft. Zij voelt zich door de man gecontroleerd met betrekking tot haar doen en laten en zij moet aan de man verantwoording afleggen over haar doen en handelen. Door de constante inmenging door de man is zij depressief geworden en heeft zij zich via de huisarts aangemeld voor hulpverlening bij de GGZ. Door de fysieke nabijheid van de man voelt zij zich niet vrij.
De vrouw heeft sinds drie jaar een relatie met [naam] . [naam] heeft 2 jaar geleden voor de vrouw een woning in [plaats] gekocht, die zij van [naam] huurt. Zij betaalt aan [naam] € 850,00 aan huur per maand. [naam] heeft een eigen aannemersbedrijf in [plaats] . Hij heeft uit twee vorige relaties vier kinderen die allen nog minderjarig zijn. Met drie van de vier kinderen heeft hij een co-ouderregeling, met de oudste heeft hij een weekendregeling. Het is voor [minderjarigen] vanwege zijn aannemersbedrijf en vanwege de regeling met zijn kinderen niet mogelijk om naar [plaats] te verhuizen. De vrouw en de minderjarigen verblijven regelmatig bij [naam] in zijn huidige woning. Hij heeft een grotere vrijstaande woning gekocht om iedereen een plek te kunnen geven. Deze woning moet om die reden nog wel worden verbouwd. Om die verbouwing te financieren, wil hij de woning in [plaats] waar de vrouw in woont verkopen. Het arbeidscontract van de vrouw loopt 31 december 2017 af en wordt niet verlengd. De vrouw heeft verklaard dat zij vanwege de situatie waar zij in zit niet in staat is om nu naar ander werk om te zien. Bovendien heeft zij de mogelijkheid om, als zij naar [plaats] verhuist, de administratie te gaan doen voor het bedrijf van [naam] . Daarnaast heeft de vrouw al informatie ingewonnen over de plaatsing van de minderjarigen op een nieuwe school en heeft zij de oudste al aangemeld voor zwemles op donderdag- en vrijdagmiddag.
3.4
De vrouw heeft verklaard dat de verhuizing naar [plaats] haar rust zal brengen vanwege de fysieke afstand die gaat ontstaan tussen haar en de man. Zij zal eerst met de minderjarigen bij [naam] in zijn huidige woning gaan wonen en na de verbouwing in de vrijstaande woning. De minderjarigen komen al een aantal jaar in [plaats] , zodat zij in een voor hen vertrouwde omgeving komen. Zij hebben een hechte band met [naam] en zij hebben inmiddels meerdere vriendinnetjes.
De minderjarigen hebben nu op drie plaatsen hun sociale leven, te weten bij de vrouw in [plaats] , bij de man in [plaats] en bij de vrouw en [naam] in [plaats] . De vrouw acht het in hun belang wanneer zij bij haar en [naam] een stabiele thuisbasis hebben en daarnaast een goede band met de man. De vrouw geeft aan dat zij de verhuizing goed en vroegtijdig heeft voorbereid door het nemen van alle (voorzorgs)maatregelen om ervoor te zorgen dat de overgang voor de minderjarigen in de dagelijkse praktijd zo geruisloos mogelijk zal gaan. De minderjarigen zijn daardoor bekend en vertrouwd met de voorgenomen verhuizing.
De vrouw heeft voorgesteld dat de huidige door het hof in de beschikking van 7 juni 2016 vastgelegde zorgregeling wordt gewijzigd in een regeling waarbij de kinderen eenmaal in de 14 dagen bij de man in [plaats] kunnen zijn vanaf vrijdag begin van de avond tot zondag rond etenstijd, uiterlijk 18.30 uur, met daarbij een verruiming van de dagen tijdens vakanties. Een nadere invulling van de zorgregeling waarbij de man verder wordt gecompenseerd is voor de vrouw bespreekbaar.

4.Verweer en voorwaardelijk zelfstandig verzoek

4.1
De man heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Met betrekking tot de door de vrouw ter zitting gedane mondelinge vermeerdering van het verzoek heeft de man geen procedureel bezwaar gemaakt. Met betrekking tot het verzoek van de vrouw ter verkrijging van vervangende toestemming tot verhuizing, heeft de man gesteld dat de vrouw aan hem geen verzoek heeft voorgelegd om met de minderjarigen te mogen verhuizen. De vrouw heeft hem meegedeeld dat zij met de minderjarigen zal verhuizen. De man ziet de verhuizing van de vrouw als een vlucht. In plaats van te investeren in het verbeteren van hun communicatie, die ook volgens de man niet goed te noemen is, onttrekt de vrouw zich daaraan door te (willen) verhuizen. De man acht de verhuizing niet in het belang van de minderjarigen. Hun sociale leven speelt zich in [plaats] af en ook de familie van de minderjarigen woont in [plaats] . Verhuizing naar [plaats] naar een gezinsleven waar merendeels van de tijd vier andere kinderen wonen, kan evenmin in het belang van de minderjarigen worden geacht.
Met betrekking tot de door de vrouw voorgestelde zorgregeling stelt de man zich op het standpunt dat zijn rol waarin hij nu 40% van de tijd zorg draagt voor de minderjarigen gereduceerd wordt tot weekendvader. Hij kan geen deel meer uitmaken van het sociale leven van de minderjarigen en de betrokkenheid bij school zal, alleen al doordat hij de minderjarigen niet meer naar school kan brengen en van school kan ophalen, aanzienlijk minder worden. Daarnaast heeft de school voor [minderjarige] spel- en fysiotherapie geadviseerd in verband met een geconstateerde achterstand in haar ontwikkeling. Met name voor [minderjarige] is het van belang dat zij in haar vertrouwde omgeving blijft.
4.2
De man heeft de rechtbank verzocht de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij hem te bepalen, indien de vrouw toestemming krijgt om te verhuizen.

5.Beoordeling

De visie van de Raad voor de Kinderbescherming
5.1
Uit de stukken is het de Raad gebleken dat het traject “Ouderschap blijft” onvoldoende resultaat heeft gehad. De voor partijen noodzakelijke hulpverlening, onder andere door deelname aan het traject “Kinderen uit de knel” zou door de verhuizing stagneren of geheel niet van de grond komen. Tussen partijen is vanaf 2014 een strijd gaande die negatieve gevolgen heeft voor de emotionele ontwikkeling van de minderjarigen. De minderjarigen zijn vanwege hun jonge leeftijd afhankelijk van hun ouders. Beide partijen hebben inmiddels en nieuwe relatie, maar voor kinderen duurt het gemiddeld zeven jaar voordat zij gewend zijn aan een samengesteld gezin.
De Raad acht de door de vrouw verzochte verhuizing van de minderjarigen op dit moment niet in hun belang.
De beoordeling door de rechtbank
5.2
Om een beslissing te kunnen nemen in het kader van artikel 253a van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek dienen de belangen van de minderjarige een eerste overweging van de rechtbank te vormen. Echter, conform de vaste rechtspraak (onder meer Hoge Raad 25 april 2008, LJN BC901) behoren bij een beslissing over de vervangende toestemming voor een verhuizing alle omstandigheden in acht te worden genomen en behoren alle betrokken belangen te worden afgewogen. In onderhavige zaak gaat het naar het oordeel van de rechtbank om een afweging van de volgende belangen
- het recht en belang van de vrouw en de vrijheid om haar leven opnieuw in te richten;
- de noodzaak voor de vrouw om te verhuizen;
- de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
- de door de vrouw geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarigen en de man te verzachten en/of te compenseren;
- de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
- de rechten van de man en de minderjarigen op onverminderd contact met elkaar in hun vertrouwde omgeving;
- de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit in de zorg;
- de frequentie van het contact tussen de minderjarigen en de man voor en na de verhuizing;
- de leeftijd van de minderjarigen en de mate waarin zij geworteld zijn in hun omgeving.
5.3
De rechtbank neemt als algemeen uitgangspunt dat het iedere ouder vrij staat zijn of haar eigen leven te leiden op een door hem of haar te kiezen wijze, waarbij de minderjarigen daarbij in het algemeen de ouder volgen aan wie de minderjarigen zijn toevertrouwd en waar zij hun hoofdverblijfplaats hebben. Hoewel de belangen van de beide ouders en de minderjarigen daarbij niet altijd parallel lopen, wordt de ouder aan wie de kinderen zijn toevertrouwd geacht – ook bij tegengestelde belangen – een zekere beslissingsvrijheid te hebben om te verhuizen.
5.4
Uit de stukken en hetgeen is besproken ter gelegenheid van de mondelinge behandeling op 28 juli 2017 komt naar voren dat het nadrukkelijk de wens van de vrouw is om naar [plaats] te verhuizen. Een noodzaak tot verhuizing is echter niet voldoende aangetoond. Er zijn geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat de huur van de woning, die de vrouw van [naam] huurt, is opgezegd. Er zijn geen stukken overgelegd, waaruit blijkt dat deze woning te koop is gezet. Er zijn geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat [naam] deze woning moet verkopen om de verbouwing te financieren van de woning die hij in [plaats] heeft gekocht. Er zijn geen stukken overgelegd waaruit blijkt wat de (over)waarde is van de woning waar [naam] nu in woont en dat deze woning ook te koop staat.
5.5
Daarbij komt dat de vrouw ervan uit is gegaan dat zij met [naam] in [plaats] kan gaan samenwonen, omdat zij zich ook niet oriënteert op de arbeidsmarkt in deze regio, wetende dat haar contract per 31 december 2017 niet zal worden verlengd. Zij heeft zich immers voorgenomen om de administratie van het aannemersbedrijf van [naam] te gaan doen, zodat er voor haar kennelijk geen noodzaak meer bestaat om werk in de regio [plaats] te zoeken. Dit alles komt voort uit de door de vrouw gemaakte keuzes, van een onmogelijkheid voor de vrouw om in de regio [plaats] weer werk te vinden is echter niets gebleken.
5.6
Voorts is de rechtbank van oordeel dat de door vrouw geboden compensatie voor de huidige zorgregeling onvoldoende is. De man heeft nu ongeveer 40% van de tijd de zorg voor de minderjarigen. De zorg is niet beperkt tot de weekenddagen, maar ziet ook op schooldagen, en buitenschoolse activiteiten, zoals zwemmen. De door de vrouw verzochte regeling van een weekend per 14 dagen biedt onvoldoende compensatie en deze regeling zal naar verwachting ook niet de rust en regelmaat creëren die de vrouw verwacht.
De rechtbank is van oordeel dat uit het hiervoor overwogene niet blijkt van een noodzaak van de vrouw om naar [plaats] te verhuizen, maar om een wens om met [naam] samen te gaan wonen tot uitvoering te kunnen brengen. Deze wens komt, voor zover de rechtbank dat kan vaststellen, voort uit de gevoelens van onbehagen die de vrouw ervaart bij de wijze waarop de man zich bemoeit met de uitvoering van de zorgregeling. Vanuit het perspectief van de vrouw is deze wens op zich invoelbaar, echter een noodzaak tot verhuizing komt daar niet uit voort, mede gelet ook op de belangen van de man en de kinderen. In dit kader is het van belang te constateren dat het partijen tot op heden niet is gelukt om tot overeenstemming te komen met betrekking tot hun communicatie rondom de minderjarigen. Er zijn zorgen omtrent de ontwikkeling van de minderjarigen, omdat de ouders op een belastende wijze met elkaar omgaan. [minderjarige] vertoont reeds nu zorgwekkend gedrag en hulp is voor haar geïndiceerd. Een verhuizing van de vrouw lost dit probleem naar het oordeel van de rechtbank niet op.
5.7
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat, na afweging van alle betrokken belangen, de vrouw onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat haar belang bij de verhuizing met de minderjarigen naar [plaats] zwaarder weegt dan het belang van de minderjarigen om in hun vertrouwde omgeving te blijven wonen en het belang van de man op continuering van zijn aandeel in de zorgregeling. Het verzoek van de vrouw zal daarom worden afgewezen.
Het voorwaardelijk verzoek van de man behoeft hiermee geen bespreking.

6.Beslissing

De rechtbank:
6.1
wijst het verzoek van de vrouw af.
Deze beschikking is gegeven door mr. F. Kleefmann, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van D.J. Witsen als griffier en in het openbaar uitgesproken op 16 augustus 2017.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.