ECLI:NL:RBNHO:2017:6778

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 augustus 2017
Publicatiedatum
9 augustus 2017
Zaaknummer
15/800079-17
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met misdrijf tegen het leven en mishandeling met verminderde toerekeningsvatbaarheid

Op 11 augustus 2017 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en mishandeling. De rechtbank oordeelde dat de bewezenverklaarde feiten de verdachte slechts in verminderde mate konden worden toegerekend, op basis van psychiatrische rapporten die een neurocognitieve stoornis en andere psychische problemen bij de verdachte aantoonden. De rechtbank legde een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op van zeven maanden, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder verplichting tot behandeling bij een GGZ-instelling en een verbod op het houden van honden gedurende de proeftijd. De rechtbank verwierp het verzoek van de officier van justitie om de verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis te plaatsen, omdat de feiten niet in hun geheel aan de verdachte konden worden toegerekend. De rechtbank achtte de bedreiging van de slachtoffers, waaronder politieambtenaren, wettig en overtuigend bewezen, evenals de mishandeling van een medebewoner. De verdachte had eerder geweldsdelicten gepleegd en de rechtbank hield rekening met zijn psychische toestand en de kans op recidive. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de schade niet rechtstreeks voortvloeide uit de bewezenverklaarde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/800079-17
Uitspraakdatum: 11 augustus 2017
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 28 juli 2017 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres 1]
,
thans gedetineerd in het Justitieel Complex Zaanstad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van
- het standpunt van de officier van justitie, mr. M.M. van den Berg, dat ertoe strekt dat de rechtbank het onder 1, 2 primair en 3 tenlastegelegde bewezen zal verklaren en aan verdachte zal opleggen de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van een jaar.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in de vordering;
- hetgeen door verdachte en mr. J.H.S. Vogel, raadsman van verdachte, naar voren is gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 15 februari 2017 te Den Helder [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een (gekarteld) mes vastgehouden en die [slachtoffer 1] de woorden: "Ik zal je wel neersteken", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
2.
primair
hij op of omstreeks 01 februari 2017 te Den Helder ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, op die [slachtoffer 2] is gaan zitten en/of (vervolgens) (met twee handen) op de keel van die [slachtoffer 2] heeft gedrukt en/of de keel van die [slachtoffer 2] dichtgedrukt heeft gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 01 februari 2017 te Den Helder [slachtoffer 2] heeft mishandeld door op die [slachtoffer 2] te gaan zitten en/of door (vervolgens) (met twee handen) op de keel van die [slachtoffer 2] te drukken en/of de keel van die [slachtoffer 2] dichtgedrukt te houden;
3.
hij op of omstreeks 01 februari 2017 te Den Helder [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] , (allen) (een) medewerker(s) van de Nationale Politie, Eenheid Noord-Holland, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] dreigend de woorden toegevoegd :"Ik stuur de honden op jullie af, als jullie toch binnenkomen" en/of "Ik zal er voor zorgen dat jullie er aan gaan, als jullie naar binnen komen", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Vrijspraak feit 2 primair

Onder 2 wordt verdachte primair verweten dat hij – kort gezegd – heeft gepoogd A.W. [slachtoffer 2] van het leven te beroven, dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door op [slachtoffer 2] te gaan zitten en met twee handen op diens keel te drukken en/of de keel dichtgedrukt te houden.
De rechtbank komt met de raadsman en anders dan de officier van justitie tot vrijspraak voor het onder 2 primair ten laste gelegde. Zij overweegt daartoe als volgt.
Aangever heeft op 1 februari 2017 direct na de confrontatie met verdachte aangifte gedaan. In zijn aangifte vertelt hij dat verdachte bovenop hem heeft gezeten terwijl hij - aangever - op zijn rug op de grond lag, en dat hij voelde dat de handen van verdachte om zijn keel heen zaten en op zijn keel drukten. Aangever verklaart niet dat dit met kracht gebeurde en ook wordt niet gerept over ademnood. Eerst op 16 februari 2017 verklaart aangever op nadere vragen van de politie dat verdachte hem met kracht bij de keel heeft gegrepen en dat hij daardoor in ademnood raakte. De getuige [getuige 1] verklaart dat verdachte met twee handen de nek van aangever vastpakte en zijn keel dichtkneep. Verdachte kneep volgens de getuige ‘hard’ in de nek van aangever. Zij verklaart niet dat zij heeft waargenomen dat aangever hierdoor moeite had met ademhalen. Evenmin heeft zij verklaard over hoe lang verdachte de keel dichtkneep. Verdachte heeft toegegeven dat hij aangever met beide handen bij de nek heeft gevat, maar, zo verklaart hij, toen hij zag dat aangever in de gaten had dat het hem menens was, heeft hij losgelaten. Aangever heeft zich niet onder doktersbehandeling laten stellen, zodat medische informatie ontbreekt. De foto van de hals van verdachte op pagina 60 van het dossier laat een lichte rode verkleuring van de huid zien.
Bij deze stand van zaken kan de rechtbank niet met zekerheid vaststellen of, en zo ja, met welke kracht en gedurende hoeveel tijd verdachte de keel van aangever heeft dichtgeknepen. Dit betekent dat niet is komen vast te staan dat de aanmerkelijke kans bestond dat aangever door het handelen van verdachte van het leven zou worden beroofd, dan wel zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht. Dit brengt met zich dat van voorwaardelijk opzet op de dood, dan wel van zwaar lichamelijk letsel, geen sprake is. Verdachte moet daarom van het onder 2 primair ten laste gelegde worden vrijgesproken

4.Bewijsoverwegingen

Feit 1
Met betrekking tot de onder feit 1 tenlastegelegde bedreiging heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat bij [slachtoffer 1] geen vrees is ontstaan dat verdachte zijn bedreiging daadwerkelijk zou uitvoeren. Dit volgt uit het feit dat [slachtoffer 1] en zijn broertje op het moment dat verdachte een mes vasthad en de dreigende bewoordingen uitte, naar verdachte toe zijn gelopen. Het gedrag van verdachte maakte aldus geen enkele indruk op [slachtoffer 1] . Onder deze omstandigheden is volgens de raadsman geen sprake van een bedreiging en dient vrijspraak te volgen.
De rechtbank acht de ten laste gelegde bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, anders dan de raadsman, wettig en overtuigend bewezen. Het vasthouden van een (gekarteld) mes onder toevoeging van de woorden: "Ik zal je wel neersteken" dan wel “Ik maak je dood”, is van dien aard dat hierbij de vrees kan ontstaan dat verdachte zijn bedreiging daadwerkelijk zou uitvoeren. De rechtbank merkt hierbij op dat voor een bewezenverklaring niet is vereist dat de bedreiging in het concrete geval op de bedreigde een zodanige indruk heeft gemaakt dat werkelijk vrees is opgewekt en de bedreigde zich in zijn vrijheid belemmerd achtte. Overigens stelt de rechtbank vast dat uit de aangifte van [slachtoffer 1] , waarin is opgenomen dat [slachtoffer 1] bang is dat verdachte echt in staat is om hem iets aan te doen, volgt dat bij hem werkelijk de angst bestond dat verdachte zijn bedreiging zou uitvoeren. Dat [slachtoffer 1] ten tijde van de bedreiging naar verdachte is toegelopen doet hier naar het oordeel van de rechtbank niet aan af.
Feit 3
Feit 3 op de tenlastelegging behelst – kort gezegd – de beschuldiging dat verdachte een viertal politieambtenaren – die verdachte in zijn woning wilden aanhouden – heeft bedreigd door hen onder meer de woorden toe te voegen: "Ik stuur de honden op jullie af, als jullie toch binnenkomen" en "Ik zal er voor zorgen dat jullie er aan gaan, als jullie naar binnen komen", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Van de in de tenlastelegging genoemde politieambtenaren heeft alleen verbalisant [slachtoffer 6] aangifte gedaan van bedreiging. Van de overige drie in de tenlastelegging genoemde politieambtenaren ( [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] ) bevinden zich in het dossier processen-verbaal van bevindingen waarin zij de gang van zaken rond de aanhouding van verdachte op 1 februari 2017 in zijn woning beschrijven.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de omstandigheid dat [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] geen aangifte hebben gedaan de conclusie kan worden getrokken dat zij zich niet daadwerkelijk bedreigd hebben gevoeld.
De rechtbank deelt dit standpunt van de raadsman niet.
Uit de processen-verbaal van bevindingen van genoemde verbalisanten, alsmede het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] en de aangifte van [slachtoffer 6] volgt dat het de politiemensen die verdachte moesten aanhouden bekend was dat verdachte in het bezit was van een getrainde politiehond, dat hij in het verleden gedreigd had deze hond tegen politie-collega’s in te zetten, dat verdachte nu naast de politiehond nog twee pitbulls in huis had en dat verdachte zojuist betrokken was geweest bij een vechtpartij waarbij ook de honden een rol hadden gespeeld. Daarbij reageerde verdachte in eerste instantie zeer boos en geagiteerd op de politie en was hij niet van zins mee te werken aan zijn aanhouding.
In deze context heeft verdachte de gewraakte uitlatingen gedaan, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking gebezigd.
Gelet op de aard van de bewoordingen die verdachte heeft geuit en de geschetste omstandigheden waaronder deze zijn gedaan, heeft naar het oordeel van de rechtbank niet alleen bij politiemedewerker [slachtoffer 6] maar ook bij de politiemedewerkers [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] de redelijke vrees kunnen ontstaan dat verdachte zijn bedreiging daadwerkelijk zou uitvoeren.
De rechtbank acht de ten laste gelegde bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht met betrekking tot alle vier in de tenlastelegging genoemde personen dan ook wettig en overtuigend bewezen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder
1, 2 subsidiair en 3ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij op 15 februari 2017 te Den Helder [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een gekarteld mes vastgehouden en die [slachtoffer 1] de woorden toegevoegd: "Ik zal je wel neersteken", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
2.
subsidiair
hij op 1 februari 2017 te Den Helder [slachtoffer 2] heeft mishandeld door op die [slachtoffer 2] te gaan zitten en vervolgens met twee handen op de keel van die [slachtoffer 2] te drukken;
3.
hij op 1 februari 2017 te Den Helder [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] , allen medewerker van de Nationale Politie, Eenheid Noord-Holland, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] dreigend de woorden toegevoegd : "Ik stuur de honden op jullie af, als jullie toch binnenkomen" en "Ik zal er voor zorgen dat jullie er aan gaan, als jullie naar binnen komen", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte onder meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

6.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Ten aanzien van feit 2 subsidiair:
Mishandeling
Ten aanzien van feit 3:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

7.Strafbaarheid van verdachte

In opdracht van de officier van justitie heeft de psychiater [psychiater] een psychiatrisch onderzoek ingesteld omtrent de persoon van verdachte. De conclusies van haar rapport van 20 mei 2017 houden onder meer in dat er sterke aanwijzingen zijn voor de aanwezigheid bij verdachte van een neurocognitieve stoornis, differentiaal diagnostisch een delier, misbruik van cannabis en mogelijk epilepsie. Indien verdere diagnostiek de aanwezigheid van een neurocognitieve stoornis zou bewijzen, dan zou deze aanwezig geweest zijn ten tijde van het ten laste gelegde. Indien deze stoornis geobjectiveerd zou worden door neurologisch onderzoek en de ernst van deze stoornis beschreven zou kunnen worden, zou het mogelijk zijn om een verband te leggen tussen verdachtes beperkingen in sociale cognities, zijn verhoogde impulsiviteit, zijn (verbale) ontremming en het gebrek om de consequenties van zijn handelen te overzien, waardoor de handelswijze van onderzochte hem verminderd of in het geheel niet aangerekend zou kunnen worden. Mocht neurologisch onderzoek met beeldvorming een onderliggende organische oorzaak voor het cognitief disfunctioneren aantonen, dan wordt het eveneens waarschijnlijker dat het ten laste gelegde onderzochte in het geheel niet aangerekend kan worden. In dat laatste geval zou gedacht kunnen worden aan oplegging van de maatregel ex artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van een jaar.
Indien echter uit sluitende diagnostiek zou blijken, dat de stoornis en de doorwerking ervan ten tijde van het ten laste gelegde maar beperkt was, zou gedacht kunnen worden aan een deels voorwaardelijk strafdeel, waarbij onderzochte aanvankelijk klinisch geplaatst zou kunnen worden en vervolgens naar een begeleide woonvorm toe zou kunnen werken.
De psychiater heeft tot tweemaal toe aan het NIFP kenbaar gemaakt dat uitbreiding van het onderzoek met neuro(psycho)logisch onderzoek naar een mogelijke organische grondslag voor de geconstateerde gedragsverandering van verdachte, wenselijk was. Omdat medewerkers van het NIFP van mening waren dat de ernst van het ten laste gelegde niet noopte tot uitbreiding van het enkelvoudig psychiatrisch onderzoek, is hieraan echter geen gevolg gegeven.
De rechtbank heeft de zaak op 23 mei 2017 verwezen naar de rechter-commissaris teneinde het NIFP opdracht te geven alsnog neuro(psycho)logisch onderzoek te laten verrichten bij verdachte.
[neuroloog] heeft vervolgens een (gedrags)neurologisch onderzoek ingesteld bij verdachte. Uit het rapport van [neuroloog] van 20 juli 2017 blijkt dat verdachte beperkt heeft meegewerkt aan het onderzoek. Verdachte heeft meegewerkt aan neurologisch onderzoek en een MRI-scan van de schedel; een neuropsychologisch onderzoek (NPO) en een EEG heeft hij geweigerd. [neuroloog] is van oordeel dat er aanwijzingen zijn voor een geringe executieve dysfunctie bij verdachte, maar dat er onvoldoende aanwijzingen zijn voor een fronto-temporale aandoening en/of een delier.
Naar aanleiding van de uitkomsten van het neuro(psycho)logisch onderzoek heeft psychiater [psychiater] - op verzoek van de officier van justitie - een psychiatrische herevaluatie uitgevoerd. Hiertoe heeft zij op 27 juli 2017 gedurende 10 minuten met verdachte gesproken. Blijkens het aanvullend rapport van 28 juli 2017 maakte verdachte in dit gesprek op de onderzoeker een psychotische indruk, waarbij achterdocht zijn interacties met zijn medemens kleurt. Een onderliggend organisch beeld of een relatie met epilepsie kan volgens de psychiater voorlopig niet worden uitgesloten. Onderzoeker past haar diagnostiek aan naar een psychose door een somatische aandoening (waarbij deze aandoening vooralsnog onbekend is), dan wel schizofrenie, ongespecificeerd. Deze stoornissen waren aanwezig ten tijde van de bewezenverklaarde feiten. Vanwege de ernstige, invaliderende psychiatrische problematiek van verdachte, adviseert de psychiater om hem de bewezenverklaarde feiten niet toe te rekenen.
De officier van justitie heeft in navolging van het aanvullend rapport van de psychiater geconcludeerd tot volledige ontoerekeningsvatbaarheid van verdachte.
De rechtbank is echter met de raadsman van oordeel dat de thans voorliggende rapporten niet de conclusie kunnen dragen dat de bewezenverklaarde feiten verdachte in het geheel niet kunnen worden toegerekend. De rechtbank stelt in de eerste plaats vast dat in het onderzoek door de (gedrags)neuroloog de vraag naar de toerekeningsvatbaarheid van verdachte niet aan de orde is geweest; zijn onderzoek richtte zich op het al dan niet aanwezig zijn van een neuro-cognitieve stoornis. In zijn rapport laat de deskundige zich dan ook niet uit over de toerekeningsvatbaarheid van verdachte. Wat betreft het psychiatrisch onderzoek stelt de rechtbank vast dat de deskundige haar aanvankelijke (weliswaar voorlopige) diagnose en advies met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte na een zeer kort herevaluatie-onderzoek radicaal heeft gewijzigd. De onderbouwing van deze koerswijziging is summier en overtuigt de rechtbank niet.
Alles overziende is de rechtbank van oordeel dat thans niet geconcludeerd kan worden tot volledige ontoerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Wel is de rechtbank op grond van de rapporten en het verhandelde ter terechtzitting van oordeel dat de bewezen verklaarde feiten verdachte slechts in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

8.Motivering van de straf

Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft bij het uitlaten van zijn honden een confrontatie gehad met een medebewoner van zijn woonvoorziening. De honden van verdachte en de hond van aangever zijn met elkaar in gevecht geraakt. Verdachte heeft aangever vervolgens mishandeld door, terwijl aangever op zijn rug op de grond lag, bovenop hem te gaan zitten en met beide handen zijn keel vast te pakken.
Kort hierna wilde de politie verdachte in zijn woning aanhouden. Verdachte heeft de agenten die bij hem voor de deur stonden ernstig bedreigd, onder meer door te roepen dat hij zijn honden op hen af zou sturen als zij binnen zouden komen. De betreffende politieambtenaren wisten dat verdachte een getrainde politiehond bezat en dat hij eerder had gedreigd deze tegen de politie in te zetten. Bovendien had verdachte op dat moment ook nog twee pitbulls in zijn woning. De agenten vreesden daarom dat verdachte zijn dreigement ten uitvoer zou brengen en voelden zich zeer bedreigd. Verbale bedreiging van politiefunctionarissen in de uitoefening van hun functie is op zichzelf al een ernstig feit, waar zwaar aan getild wordt. Wanneer daarbij ook nog gedreigd wordt met het aanhitsen van een getrainde hond, wordt nog een extra grens overschreden. Het is immers algemeen bekend dat een getrainde hond ernstig letsel kan toebrengen.
Twee weken later heeft verdachte zijn overbuurman bedreigd door een mes ter hand te nemen en te roepen dat hij de buurman wel zou neersteken. Ook dit acht de rechtbank een ernstig feit.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd
26 juni 2017, waaruit blijkt dat verdachte eerder, zij het in een ver verleden (2003) ter zake van een geweldsdelict onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf is veroordeeld.
- het over verdachte uitgebrachte beknopt reclasseringsadvies d.d. 15 mei 2017 van mevrouw [reclasseringswerker] , reclasseringswerker werkzaam bij Reclassering Nederland;
- het over verdachte uitgebrachte psychiatrisch rapport van de psychiater [psychiater] d.d. 20 mei 2017;
- het over verdachte uitgebrachte (gedrags)neurologisch rapport van de (gedrags)neuroloog [neuroloog] d.d. 20 juli 2017;
- het over verdachte uitgebrachte aanvullend psychiatrisch rapport van de psychiater [psychiater] voornoemd d.d. 28 juli 2017
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot volledige ontoerekeningsvatbaarheid van verdachte. In het verlengde van deze conclusie heeft zij de rechtbank verzocht om aan verdachte op de voet van artikel 37 Sr de maatregel van plaatsing in psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar op te leggen. Aan de wettelijke vereisten daartoe is volgens de officier van justitie voldaan.
Zoals hiervoor in de rubriek ‘strafbaarheid van verdachte’ aangeduid, is de rechtbank van oordeel dat de bewezen verklaarde feiten verdachte wél, zij het in verminderde mate, kunnen worden toegerekend. Reeds hierom kan van oplegging van de maatregel als bedoeld in artikel 37 Sr geen sprake zijn.
Blijkens het rapport van 28 juli 2017 schat de psychiater de kans op recidive als hoog in. De hoge recidivekans hangt in hoge mate samen met de geringe medicatietrouw van verdachte. Depotmedicatie weigert hij. Zijn stemmingen zijn zo wisselend dat het erg onwaarschijnlijk is dat hij na ontslag op vrijwillige basis zal instemmen met het nemen van orale medicatie. Er was tijdens het onderzoeksgesprek op 28 juli 2017 nog steeds sprake van achterdocht bij verdachte. Te verwachten valt dat die achterdocht na ontslag snel zal toenemen, gezien de geringe medicatietrouw, zeker wanneer dit gepaard gaat met hernieuwd cannabisgebruik.
Verdachte heeft ter zitting te kennen gegeven en ook laten zien dat hij op dit moment medicatie neemt. Tegelijkertijd heeft verdachte laten blijken geen ziektebesef te hebben en heeft hij verklaard de medicatie niet nodig te hebben.
Het ‘interventieadvies’ in het psychiatrisch rapport van 28 juli 2017 houdt in dat verdachte aanvankelijk klinisch dient te worden opgenomen, waarna zou kunnen worden toegewerkt naar een begeleide woonvorm, waarbij meer toezicht op verdachte zou kunnen worden uitgeoefend om zijn sociale tekortkomingen te managen. Een dergelijk advies valt ook al te lezen in het rapport van de psychiater van 20 mei 2017. Het valt te betreuren dat hieraan vanuit het Openbaar Ministerie geen gevolg is gegeven. Met deze stand van zaken kan immers niet tot een klinische opname worden besloten, terwijl daar zeker aanwijzingen voor zijn blijkens de inhoud van het dossier en de diverse rapportages. Evenmin is gebleken dat mogelijkheden om verdachte aansluitend aan de detentie via een civielrechtelijke maatregel (BOPZ) te laten opnemen, zijn onderzocht.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er in de eerste plaats toe verdachte ervan te weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Daarnaast zal de rechtbank aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarde verbinden dat verdachte verplicht wordt zich gedurende de proeftijd onder behandeling te blijven stellen van de GGZ instelling (althans een soortgelijke instelling) alwaar hij thans reeds op vrijwillige basis onder behandeling is, teneinde zich te laten behandelen voor zijn stoornis en de hem voorgeschreven medicatie (psychofarmaca) op de voorgeschreven wijze zal innemen.
Voorts acht de rechtbank het, gelet op de inhoud van het dossier, vanuit een oogpunt van openbare orde en veiligheid en van dierenwelzijn van belang dat het verdachte wordt verboden om gedurende de proeftijd een hond of honden te houden. Een daartoe strekkende voorwaarde zal eveneens aan het voorwaardelijk strafdeel worden verbonden.
De reclassering heeft in eerder genoemd rapport aangegeven dat zij verdere bemoeienis door de reclassering niet haalbaar acht omdat verdachte niet gemotiveerd is voor een begeleidingstraject. Uit vorenstaande blijkt welke afweging de rechtbank heeft gemaakt en waarom zij met name het voortzetten van zijn behandeling noodzakelijk acht. Toezicht door de reclassering wordt daarbij onmisbaar geacht. De rechtbank zal daarom toch het toezicht op genoemde bijzondere voorwaarden aan de reclassering opdragen en voorts een meldplicht opleggen teneinde verdachte en de reclassering met elkaar in contact te brengen.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Zoals vastgesteld, is het van groot belang dat verdachte de voorgeschreven medicatie inneemt. Indien hij dit niet doet, schat de rechtbank evenals de rapporterend psychiater, de kans op recidive in als hoog. Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte in dat laatste geval wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, beveelt de rechtbank dat de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.

9.Bijkomende straf

De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven honden (een Mechelse herder en twee pitbulls) dienen te worden verbeurd verklaard en overweegt daartoe als volgt.
Onder 3 is bewezenverklaard dat verdachte een viertal politieambtenaren die hem in zijn woning wilden aanhouden, heeft bedreigd door onder meer tegen hen te roepen dat hij de honden op hen af zou sturen als zij binnen zouden komen, of woorden van gelijke dreigende aard of strekking. Op deze wijze heeft verdachte de in de woning aanwezige honden tot instrument van de bedreiging gemaakt, zodat gezegd kan worden dat het onder 3 bewezen verklaarde feit met behulp van deze honden, die aan verdachte toebehoren, is begaan.

10.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij L. [benadeelde partij] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 300,00 ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van verdachtes handelen zou hebben geleden.
Uit de toelichting op de vordering blijkt dat deze betrekking heeft op gedragingen van verdachte die in deze zaak niet aan hem zijn ten laste gelegd. Nu de schade dus niet
rechtstreeks voortvloeit uit enig in deze zaak ten laste van verdachte bewezen verklaard feit, kan de benadeelde partij niet in de vordering worden ontvangen.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 57, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht zijn van toepassing.

12.Beslissing

De rechtbank:
 Verklaart
niet bewezenwat aan verdachte onder
2 primairis ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
 Verklaart
bewezendat verdachte de onder
1, 2 subsidiair en 3ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 5. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 6. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
 Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
7 (zeven) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 1
(één) maand nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als
algemene voorwaardendat de veroordeelde:
-zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
-ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
-medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als
bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
- dat veroordeelde zich (uiterlijk) op vrijdag 18 augustus 2017 meldt bij Reclassering Nederland, Drechterwaard 102, 1824 DX Alkmaar en zich daarna gedurende de proeftijd en op door de reclassering te bepalen locatie en tijdstippen dient te blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zo lang die instelling dat noodzakelijk acht.
- dat veroordeelde gedurende de proeftijd zich onder behandeling zal blijven stellen van de GGZ instelling (althans een soortgelijke instelling) alwaar hij thans reeds op vrijwillige basis onder behandeling is, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor zijn stoornis en de hem voorgeschreven medicatie (psychofarmaca) op de voorgeschreven wijze zal innemen, zolang de reclassering dit in overleg met de GGZ-behandela(a)r(en) nodig acht;
- gedurende de proeftijd geen hond(en) zal houden.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht).
Beveelt dat de op grond van artikel 14c gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
 Verklaart verbeurd:
  • 1 Mechelse herder
  • 2 pitbulls
 Verklaart de benadeelde partij
[benadeelde partij]niet-ontvankelijk in de vordering.
 Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van die voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf.

Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum

Dit vonnis is gewezen door
mr. D.D.M. Hazeu, voorzitter,
mr. H.H.E. Boomgaart en mr. G.A.M. van Dijk, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier A. Helder,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 augustus 2017.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE
DE BEWIJSMIDDELEN
De bewijsmiddelen bevinden zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
De bewijsmiddelen worden slechts gebruikt ten aanzien van het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
Ten aanzien van feit 1
Het proces-verbaal van aangifte met nummer PL1100-2017033002-1 d.d. 15 februari 2017, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1] , dossierpagina’s 37 t/m 39
Ik ben woonachtig aan de [adres 2] . Ik woon daar samen met mijn vriendin [getuige 2] . Aan de overkant van mijn woning staat een flatgebouw. Daar woont een man die ik ken als [verdachte] , Vandaag, 15 februari 2017, kwam mijn broertje, [broer] , naar mijn woning toe. Mijn broertje stond bij een open raam. [verdachte] stond op dat moment op zijn balkon en begon naar mijn broertje te schreeuwen. [broer] en ik zijn naar buiten gegaan om de auto te gaan repareren. [verdachte] begon tegen [broer] te schreeuwen waar hij zich mee bemoeide en vroeg aan hem wat hij nou moest. Ik heb tegen [verdachte] gezegd dat hij naar binnen moest gaan. Ik zag dat [verdachte] zijn woning inging en kort daarna weer naar buiten kwam met een mes in zijn linkerhand, een keukenmes. Ik hoorde dat [verdachte] tegen mij zei: ‘Wat jij niet waar kan maken, kan ik wel en ik steek je gewoon.’ [broer] en ook ik zeiden tegen [verdachte] dat hij maar even naar beneden moest komen. Hij is toen naar beneden gekomen en bleef staan bij de centrale toegangsdeur van zijn wooncomplex. Ik zag dat hij het mes nog steeds vast had en hoorde dat hij riep: “ik maak je dood”. Omdat ik [verdachte] heel erg onberekenbaar [vind] ben ik bang dat hij echt in staat is om mij of mijn vriendin iets aan te doen.
Het proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL1100-2017033002-3 d.d. 15 februari 2017, inhoudende de verklaring van [getuige 2] , dossierpagina’s 40/41
Ik woon op de [adres 2] . Ik woon daar met mijn vriend [slachtoffer 1] . Vandaag, 15 februari 2017, waren wij thuis en er was een vriend, [broer] . Wij zagen [verdachte] op zijn balkon staan en wij hoorden hem schreeuwen. Zijn geschreeuw was op ons gericht. Ik hoorde [verdachte] schreeuwen tegen [slachtoffer 1] : “jouw tijd komt nog wel” en “ik zal je wel neersteken”. [slachtoffer 1] en [broer] gingen naar beneden. Ik zag toen dat [verdachte] ook beneden stond. Ik zag dat hij een mes in zijn hand had. Ik zag dat dit een mes was met een kartelrand. Hij hield het mes in zijn hand.
De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 28 juli 2017
[slachtoffer 1] en [broer] kwamen met zijn tweeën op mij af. Ik ben naar binnen gegaan en heb twee messen gepakt, een vleesmes en een broodmes.
Ten aanzien van feit 2 subsidiair
Het proces-verbaal van aangifte met nummer PL1100-2017023135-1 d.d. 1 februari 2017, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2] , dossierpagina’s 58/59
Ik woon op de [adres 3] . Ik zag (op 1 februari 2017) dat mijn buurman [verdachte] voor zijn voordeur stond. Ik zag dat [verdachte] ineens hard op mij af kwam rennen. Ik zag dat de twee pitbulls van [verdachte] mijn hond [hond] pakten. Ik ben tussen de honden gesprongen. Ineens lag ik op mijn rug. Ik zag dat [verdachte] op mij zat. Ik voelde dat de handen van [verdachte] om mijn keel heen zaten. Ik voelde dat zijn handen op mijn keel drukten. Ik zag dat een begeleider hem van mij af trok.
Het proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1100-2017023135-31 d.d. 16 februari 2017, dossierpagina 69
[slachtoffer 2] vertelde mij dat hij door [verdachte] bij zijn keel gegrepen was. Dit zou met twee handen en met kracht gebeurd zijn. Na het voorval heeft [slachtoffer 2] een paar dagen een gevoelige keel gehad en een aantal dagen pijn met slikken gehad.
Het proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL1100-2017023135-2 d.d.
1 februari 2017, inhoudende de verklaring van [getuige 1] , dossierpagina 70
Vandaag, 1 februari 2017, was ik aan het werk bij [locatie] op de [adres 1] . Ik liep door de gang op de eerste verdieping. Ik zag dat op nummer [adres 1] de deur open stond. Hier woont [verdachte]
(de rechtbank begrijpt: verdachte). Hij gaf aan dat er onrust was tussen hem en [broer]
(de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 2] ). [broer] woont op nummer [adres 3] . Op dat moment kwam [broer] met zijn hond naar buiten. Ik hoorde dat zij woorden met elkaar kregen. [verdachte] kwam zijn huis uit met zijn drie honden. [verdachte] schreeuwde heel hard tegen [broer] . [verdachte] smeet [broer] op de grond. De honden gingen toen met elkaar vechten. Ik zag dat [verdachte] op [broer] ging zitten. Ik zag dat [broer] met twee handen de nek van [broer] vastpakte en zijn keel dicht kneep. Ik zag dat hij hard kneep in de nek van [broer] .
De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 28 juli 2017
Op 1 februari 2017 te Den Helder, ging ik achter [broer] [slachtoffer 2] aan. Ik heb hem omgedraaid op zijn rug en bij zijn nek gevat met twee handen.
Ten aanzien van feit 3
Het proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1100-2017023135-7 d.d. 1 februari 2017, inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant] , dossierpagina’s 7/8.
Op 1 februari 2017 omstreeks 15:37 uur ontvingen collega’s [verbalisant] , [slachtoffer 5] , [verbalisant] en [verbalisant] de melding van een vechtpartij aan de [adres 1] . Ik deed dienst met collega [slachtoffer 3] . Wij besloten ook ter plaatse te gaan. Ik zag dat collega [verbalisant] een aangifte opnam van [slachtoffer 2] . Na de verklaring van [slachtoffer 2] bleek de verdachte [verdachte] te zijn. Het operationeel centrum kwam met de informatie over [verdachte] dat hij in het verleden een hond heeft ingezet tegen politiecollega’s. Zijn hond zou een oude getrainde politiehond zijn. Uit de verklaring van [slachtoffer 2] bleek dat [verdachte] nog twee pitbulls in zijn bezit had. De verdachte was inmiddels zijn woning weer ingegaan, op de [adres 1] . Omstreeks 16:10 uur, was hondengeleider [slachtoffer 4] ter plaatse. Hierop zijn wij met alle ter plaatse gekomen collega’s naar de woning van [verdachte] gegaan. [slachtoffer 4] en [slachtoffer 6] maakten verbaal contact met verdachte. De verdachte opende de deur op een kier. Ik hoorde de verdachte vervolgens schreeuwen: “ik ga niet mee. Ik kom niet naar buiten. Jullie kennen maar de halve waarheid”. Ik zag dat de verdachte de deur vervolgens weer dicht deed. Ik hoorde de verdachte schreeuwen: “ik ga niet zonder slag of stoot mee. Ik heb een getrainde hond en die ga ik gebruiken. Als jullie naar binnen willen dan moeten jullie eerst langs mijn hond, want die zet ik op mijn buik”.
Het proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1100-2017023135-8 d.d. 1 februari 2017, inhoudende het relaas van verbalisant [slachtoffer 3] , dossierpagina’s 9/10
Op 1 februari 2017 omstreeks 15.39 uur hoorde ik, verbalisant, brigadier van politie, Eenheid Noord-Holland, de melding betreffende een vechtpartij aan de [adres 1] . Aanrijdend hoorden wij de naam [verdachte] als betrokkene aan de vechtpartij. [verdachte] is mij ambtshalve bekend van een eerder incident waarbij hij aangehouden was ter zake geweld en het opzetten van een herdershond tegen de politie. Ter plaatse hoorde ik de collega’s aan mij verklaren dat [slachtoffer 2] en zijn hond aangevallen waren door [verdachte] en
2 van zijn honden. De verdachte [verdachte] was naar zijn woning [adres 1] gegaan en was nog in zijn woning. Ik ben tezamen met de collega van politie [slachtoffer 5] naar de woning gegaan. Ik hoorde dat een manspersoon in de woning [adres 1] luid schreeuwde. Ik hoorde de manspersoon roepen dat de politiehond eraan zou gaan en dat hij er wel voor zou zorgen dat wij eraan gingen als wij naar binnen zouden komen. Wij hebben [verdachte] aangeroepen. Ik hoorde [verdachte] roepen dat hij niet met ons ging praten. Uiteindelijk deed hij de deur op een kier. Ik hoorde dat [verdachte] erg boos klonk en bleef schreeuwen. Ik zag dat hij kwaad keek en rood aangelopen was. Zijn ogen stonden wijd open. Uiteindelijk gooide hij de deur weer dicht. Ik hoorde [verdachte] roepen dat hij zijn honden tegen ons zou gaan gebruiken en dat hij op bed ging liggen met zijn zwangere herdershond op zijn buik. We moesten dan maar eens zien hoe we hem mee gingen krijgen. Hij had de herdershond getraind als wapen en de 2 pitbulls waren niet van hem en had hij toch niet onder controle.
Het proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1100-2017023135-8 d.d. 1 februari 2017, inhoudende het relaas van verbalisant [slachtoffer 4] , dossierpagina 14
Op 1 februari omstreeks 15.35 uur werd gemeld dat een tweetal mannen aan het vechten waren op de [adres 1] . Ik, verbalisant, brigadier van politie, Eenheid Noord-Holland, ben in mijn functie als hondengeleider ter plaatse gegaan. Tijdens het aanrijden hoorde ik dat de verdachte was genaamd [verdachte] . Deze persoon staat bekend als verzetpleger en zou een getrainde politiehond hebben, waar hij de collega’s in het verleden mee had bedreigd om de hond op hen af te sturen. Ook zou hij nu twee pitbulls hebben in de woning. Ter plaatse zijn we met een aantal collega’s naar de woning gelopen om verdachte [verdachte] aan te houden. Bij de deur van de woning heb ik met de verdachte gesproken. Hij opende de voordeur van zijn appartement en ik hoorde dat hij met luide stem riep dat als wij binnen kwamen, de honden ons zouden grijpen. Vervolgens gooide hij de deur in het slot. In de woning hoorde ik een aantal honden blaffen. Vervolgens bleef de verdachte roepen dat hij de honden op ons af zou sturen als wij
toch binnen kwamen. Dit herhaalde hij een aantal maal.
Het proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1100-2017023135-18 d.d. 1 februari 2017, inhoudende het relaas van verbalisant [slachtoffer 5] , dossierpagina’s 15/16
Op 1 februari 2016
(de rechtbank leest: 2017)omstreeks 15.37 uur kreeg ik, verbalisant, hoofdagent van politie Eenheid Noord-Holland de melding te gaan naar de [adres 1] , alwaar twee mannen zouden vechten. Tijdens het aanrijden hoorde ik van de meldkamer dat het de bewoner van [adres 1] betrof, genaamd [verdachte] . [verdachte] staat bekend als verzetpleger en zou een getrainde politiehond hebben. In het verleden heeft hij collega’s bedreigd om de hond op hen af te sturen. Ik hoorde dat er nu ook twee pitbulls in zijn woning zouden zitten. Ik ben tezamen met de collega van politie [slachtoffer 3] naar de woning
(de rechtbank begrijpt: van verdachte)gegaan. Ik hoorde dat een manspersoon in de woning [adres 1] hard aan het schreeuwen was. Ik hoorde deze manspersoon roepen dat de politiehond eraan zou gaan en dat hij er wel voor zou zorgen dat wij eraan gingen als wij naar binnen zouden komen. Nadat ter plaatse gekomen hondengeleider was bij gesproken zijn wij met een aantal collega’s naar de woning gegaan om verdachte aan te houden. Bij de voordeur van de perceel 111 werd de verdachte aangesproken door de hondengeleider. De verdachte opende de voordeur van zijn appartement en ik hoorde dat hij met harde en luide stem tegen ons riep: “als je binnen komt dan grijpen mijn honden je”. Vervolgens gooide hij de deur in het slot. In de woning hoorde ik meerdere honden blaffen. Ik hoorde dat de verdachte maar bleef roepen dat hij de honden op ons af zou sturen als wij binnen zouden komen. Hij herhaalde dit een aantal keren achter elkaar.
Het proces-verbaal van aangifte met nummer PL1100-2017023933-1 d.d. 2 februari 2017, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 6] , dossierpagina’s 74 t/m 76
Op 1 februari 2017 was ik aan het werk als politieagent. Ik kreeg het verzoek om een machtiging tot binnentreden af te geven bij de collega’s die zich bevonden bij de [adres 1] alwaar [verdachte] verbleef die aangehouden moest worden in verband met een mishandeling. Voordat ik naar de [adres 1] reed vertelde collega [verbalisant] mij dat [verdachte] een afgerichte herdershond in huis heeft die hij vorig jaar tegen de collega’s opgezet heeft. Ook vertelde [verbalisant] mij dat [verdachte] twee pitbull terriërs in de woning zou hebben die hij ook aan het trainen was om personen te bijten. Toen ik aankwam op de [adres 1] zag ik dat er 8 collega’s naast het dienstvoertuig van de hondengeleider stonden. Ik ben daar direct heen gelopen en ik heb gevraagd of ze mijn assistentie konden gebruiken bij de aanhouding van [verdachte] . Ik ben werkzaam geweest als politie surveillancehondengeleider en als pakwerker. Ik hoorde dat de hondengeleider mij vroeg om de bijtmouw te gebruiken. Als pakwerker weet ik wat een aanval van een hond kan doen. Ik weet uit ervaring dat een beet van een hond zeer pijnlijk kan zijn zelfs als je beschermende kleding draagt. Ik weet uit ervaring wat voor letsel een bijtende hond kan toebrengen. Terwijl wij naar de woning toe liepen bedacht ik mij dat één hond al een gevaarlijke situatie op zou kunnen leveren, laat staan drie honden. Terwijl wij naar de ingang van de flat liepen werden wij door twee verschillende buurtbewoners gewaarschuwd voor de honden van [verdachte] . Er werd ons verteld dat de honden gevaarlijk waren. Ik zag dat [verdachte] op de eerste verdieping van een flat woonde en dat er voor zijn deur langs een gang liep waar wij niet veel werkruimte hadden, de gang is nog geen twee meter breed. De hondengeleider klopte op de deur en vroeg [verdachte] om naar buiten te komen. Ik zag dat [verdachte] de deur op een kiertje deed en ik hoorde hem schreeuwen: “ik heb hier drie honden in de woning en jullie zullen wel iets mee maken als jullie binnen durven te komen, ik ga met mijn hond op het bed liggen, ik leg de hond op mijn buik en als jullie in de buurt komen, dan moet je zien wat er gebeurt” (of woorden van gelijke strekking) . Ik zag dat [verdachte] de deur vervolgens dicht gooide en ik hoorde hem van achter de deur onder andere het volgende schreeuwen:
- Als jullie binnen komen wees dan zeker van je zaak want de honden grijpen jullie;
- Ik heb hier drie honden in de woning, die ga ik tegen jullie gebruiken;
- Ik heb een zwangere teef in de woning, probeer maar binnen komen dan zullen jullie
iets mee maken. Of woorden van gelijke strekking.
Gezien de geschiedenis van [verdachte] had ik de overtuiging dat hij de bedreigingen die hij uitte zou uitvoeren. Ik had in mijn hoofd zitten dat [verdachte] misschien wel op ieder moment de deur open zou kunnen doen en dat de honden dan op ons af zouden kunnen komen. Ik en mijn collega’s hadden dan eigenlijk geen kant op gekund. Dit alles kwam op mij bedreigend over. Ik hoorde de hondengeleider vragen of [verdachte] naar buiten wilde komen. Ik zag dat [verdachte] de voordeur opende en met ontbloot bovenlijf in de deuropening kwam staan. Ik zag dat hij een woeste blik in zijn ogen had en voelde dat er daadwerkelijk een gevaarlijke situatie zou kunnen ontstaan. Ik had het gevoel dat wij in de problemen zouden kunnen komen als de honden door de deur naar buiten zouden komen terwijl [verdachte] daar stond te schreeuwen in de smalle gang. Ik was ambtshalve op de hoogte van de eerdere bedreiging met de hond dus ik wist dat [verdachte] in staat was om de honden daadwerkelijk tegen ons in te zetten.
De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 28 juli 2017
Ik voelde op 1 februari 2017 wel aan dat ik gearresteerd zou worden. Ik was erg over de zeik toen ik al die politiewagens zag. Ik heb inderdaad tegen de politie gezegd dat de honden hen kwaad zouden doen als zij binnen zouden komen.