ECLI:NL:RBNHO:2017:6737

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 augustus 2017
Publicatiedatum
8 augustus 2017
Zaaknummer
C/15/259998 / KG ZA 17-442
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Contactverbod en rectificatie in kort geding wegens onrechtmatige publicaties en auteursrechtinbreuk

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 7 augustus 2017 uitspraak gedaan in een kort geding waarin eiseres, de moeder van een vermoorde dochter, een contactverbod heeft gevorderd tegen gedaagde, die herhaaldelijk contact met haar heeft gezocht ondanks haar expliciete verzoeken om dit te staken. De rechtbank heeft vastgesteld dat gedaagde, ondanks sommaties, via e-mail en andere middelen contact heeft gezocht, wat heeft geleid tot een onrechtmatige inbreuk op de privacy van eiseres. De rechtbank heeft het contactverbod toegewezen, omdat gedaagde niet alleen de privacy van eiseres schond, maar ook pijnlijke en beledigende uitlatingen deed die haar confronteerden met de trieste gebeurtenissen uit het verleden.

Daarnaast heeft eiseres vorderingen ingesteld tot het verwijderen van artikelen van gedaagde's website, die inbreuk maakten op haar auteursrechten en die beschuldigingen bevatten die schadelijk waren voor haar reputatie. De rechtbank heeft geoordeeld dat de artikelen onrechtmatig waren en heeft gedaagde bevolen deze te verwijderen en verwijderd te houden. Tevens is gedaagde verboden om in de toekomst soortgelijke uitingen te doen die de suggestie wekken dat eiseres door haar familie wordt gechanteerd. De rechtbank heeft ook dwangsommen opgelegd voor het geval gedaagde niet aan de veroordelingen voldoet.

In reconventie heeft gedaagde een vordering tot opheffing van een executoriaal beslag ingesteld, dat was gelegd wegens verbeurde dwangsommen. De rechtbank heeft deze vordering gedeeltelijk toegewezen, waarbij het beslag is opgeheven voor het bedrag dat het maximum aan verbeurde dwangsommen overschreed. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling privaatrecht
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/259998 / KG ZA 17-442
Vonnis in kort geding van 7 augustus 2017
in de zaak van
[eiseres/verweerster],
wonende te [woonplaats],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
en
[eiser in conventie],
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie,
advocaat mr. Y. Moszkowicz te Utrecht,
tegen
[gedaagde/eiser],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. T.J. Stapel te Haarlem.
Partijen zullen hierna [eiseres/verweerster], [eiser in conventie] en [gedaagde/eiser] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 t/m 40
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van [eiseres/verweerster]
  • de pleitnota van [gedaagde/eiser] met producties 1 t/m 11
  • de eis in reconventie met prod 1 t/m 5
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres/verweerster] is de moeder van de op 1 mei 1999 vermoorde [A.]. [eiser in conventie] is de broer van [A.].
2.2.
[gedaagde/eiser] beheert de website [website] (hierna: de website). Op deze website schrijft [gedaagde/eiser] over geruchtmakende moordzaken waaronder de moord op John F. Kennedy, de Deventer moordzaak en de moord op [A.].
[gedaagde/eiser] houdt zich sinds 2009 bezig met onderzoek naar de moord op [A.].
2.3.
Na een DNA-onderzoek is in november 2012 [B.]. aangehouden voor de moord op [A.]. Hij heeft vervolgens een bekennende verklaring afgelegd en is bij onherroepelijk geworden vonnis van 19 april 2013 veroordeeld voor deze moord.
2.4.
In de periode voorafgaand aan de aanhouding van [B.]. heeft [eiseres/verweerster] contact onderhouden met [gedaagde/eiser] die zich inspande om de zaak op te lossen. Op enig moment heeft [eiseres/verweerster] het dagboek dat zij indertijd bijhield over de zaak van haar dochter aan een vriendin gegeven. Deze vriendin heeft het dagboek aan [gedaagde/eiser] gegeven.
2.5.
[gedaagde/eiser] is er – kort gezegd - van overtuigd dat [B.]. niet de moordenaar van [A.] is, maar dat deze moord is gepleegd door een asielzoeker. Volgens [gedaagde/eiser] was al kort na de moord bekend dat een asielzoeker de moord heeft gepleegd, maar hebben hooggeplaatste ambtenaren van justitie een doofpot gecreëerd en deze asielzoeker geholpen het land te ontvluchten.
2.6.
Op 20 november 2012 heeft [gedaagde/eiser] aan [eiseres/verweerster] een e-mail gestuurd met als onderwerp
‘[eiseres/verweerster], waarom [B.] niet de moordenaar KAN zijn. Laat je niet ringeloren door het OM’. In deze e-mail legt [gedaagde/eiser] aan [eiseres/verweerster] uit waarom in zijn visie [B.]. niet de moordenaar van [A.] is.
In antwoord op deze mail, afkomstig vanaf het e-mailadres van [eiseres/verweerster], staat te lezen:
‘Voor de laatste keer LAAT ME MET RUST, ik wil nooit GEEN contact meer met jou en je bende incl [C.]’.
2.7.
Eind 2013 heeft [gedaagde/eiser] aangekondigd het dagboek van [eiseres/verweerster] te publiceren. [eiseres/verweerster] heeft [gedaagde/eiser] gevraagd dit niet te doen. Op enig moment heeft zij [gedaagde/eiser] gezegd: ‘
Doe alsjeblieft niets met mijn dagboek want dat zou mijn doodsteek zijn.’
2.8.
Bij vonnis in kort geding van deze rechtbank van 18 december 2013 is het [gedaagde/eiser] verboden het dagboek te publiceren. In het vonnis staat – onder meer – het volgende:
‘(…)
4.10.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [eiseres/verweerster] geen toestemming verleend voor de door [gedaagde/eiser] c.s. gewenste publicatie van (passages uit) het dagboek. Indien en voor zover in de terbeschikkingstelling van het dagboek door [eiseres/verweerster] aan [C.] al een toestemming tot openbaarmaking daarvan zou liggen besloten, omvat die niet ook de toestemming tot publicatie daarvan in een boek. Daar komt bij dat [gedaagde/eiser] niet heeft bestreden dat hij in de uitzending van het radio-programma ‘Talk to Myra’ heeft laten weten dat [eiseres/verweerster] hem telefonisch gezegd heeft “Doe alsjeblieft niets met mijn dagboek want dat zou mijn doodsteek zijn”. Ter zitting hebben partijen getwist over de beweegreden van [eiseres/verweerster] voor die uitlating, maar die reden is voor de onderhavige beoordeling niet relevant. [eiseres/verweerster] heeft zoals gezegd immers het auteursrecht op het dagboek, op grond waarvan zij het uitsluitend recht heeft om te bepalen of zij – om welke reden dan ook – het dagboek al dan niet openbaar wil maken of wil verveelvoudigen. De door [gedaagde/eiser] aangehaalde uitlating van [eiseres/verweerster] kan moeilijk anders begrepen worden dan als een onthouding van die toestemming. De omstandigheid dat [eiseres/verweerster] daarmee meer gevolg geeft aan een wens van haar familie dan aan haar eigen wens, zoals [gedaagde/eiser] c.s. bij herhaling en met nadruk hebben betoogd, brengt niet mee dat de onthouding van toestemming die in de hiervoor weergegeven uitlating ligt besloten, niet of minder serieus zou moeten worden genomen.
Dat [eiseres/verweerster] niet zou hebben geprotesteerd tegen publicatie door [gedaagde/eiser] van (passages uit) het dagboek op de website kan onder de geschetste omstandigheden voor [gedaagde/eiser] c.s. evenmin (althans niet langer) grond vormen voor de aanname dat [eiseres/verweerster] (impliciet) toestemming heeft gegeven tot publicatie van (passages uit) het dagboek voor een geheel ander doel, te weten publicatie daarvan in een boek.
(…)
4.27.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiseres/verweerster] tegenover betwisting door [gedaagde/eiser] onvoldoende heeft aangevoerd om op dit moment een straat- en contactverbod te rechtvaardigen. In het bijzonder is tegenover die betwisting niet aannemelijk geworden dat [gedaagde/eiser] [eiseres/verweerster] de afgelopen maanden buiten het ene telefoongesprek heeft lastig gevallen. Verder is niet duidelijk wat er op de facebook-pagina ‘The Murder of [A.]’ staat, en waarom dat onrechtmatig jegens [eiseres/verweerster] zou zijn.
4.28.De mogelijk van weinig respect voor privacy getuigende wijze waarop [gedaagde/eiser] in het algemeen opereert om zijn denkbeelden wortel in de werkelijkheid te doen schieten is, mede gelet op het effect dat van de reeds besproken toewijzingen zal uitgaan, onvoldoende om nu een straat- en contactverbod op te leggen. Die vorderingen zijn dan ook niet toewijsbaar.
4.29.
[gedaagde/eiser] dient er bij het uitzetten van zijn verdere koers in de zaak-[A.] overigens wel rekening mee te houden dat het belang dat [eiseres/verweerster] (en de rest van de familie) erbij heeft dat de familie rust krijgt doordat ook de buitenwereld die zaak met de veroordeling van [B.]. als afgedaan beschouwt, door een in de toekomst mogelijk tot oordeel geroepen rechter zwaar zal worden gewogen.
(…)

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
(…)
5.2.
Verbiedt [gedaagde/eiser] c.s. om de inhoud van het dagboek, danwel delen daarvan, op enigerlei wijze te openbaren, en beveelt om de reeds gepubliceerde kopieën van (passages uit) het dagboek van de website [website] te (doen) verwijderen en verwijderd te houden,
5.3.
beveelt [gedaagde/eiser] c.s. om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis ieder artikel, bericht of melding waaruit het voornemen blijkt om de inhoud van het dagboek, danwel delen daarvan, te openbaren van de website [website] te (doen) verwijderen en verwijderd te houden,
(…)
5.5.
Veroordeelt [gedaagde/eiser] c.s. om aan [eiseres/verweerster] een dwangsom te betalen van € 1.000,-- (zegge: éénduizend euro) voor iedere dag dat zij niet aan (één van) de in 5.1 tot en met 5.4 uitgesproken hoofdveroordelingen voldoen, tot een maximum van € 200.000,-- (zegge: tweehonderdduizend euro) is bereikt,
(…)’
2.9.
In zijn arrest van 17 maart 2015 heeft het Gerechtshof in Amsterdam in hoger beroep tegen voornoemd vonnis, bevestigd dat het dagboek van [eiseres/verweerster] een auteursrechtelijk beschermd werk is en voorts het volgende geoordeeld:
‘(…)
3.3.4.
Dat [eiseres/verweerster] aan [gedaagde/eiser] c.s. toestemming zou hebben gegeven voor de publicatie van een boek waarin haar dagboek is opgenomen wordt door [eiseres/verweerster] betwist en is door [gedaagde/eiser] c.s. in het licht daarvan onvoldoende aannemelijk gemaakt. Voor zover het dagboek aan [gedaagde/eiser] c.s. en anderen is verstrekt geschiedde dit in het kader van het onderzoek naar de (inmiddels gevonden en onherroepelijk berechtte) dader van de moord op [A.], zodat deze verstrekking geen toestemming door [eiseres/verweerster] impliceerde voor publicatie van (delen van) het dagboek op de website dan wel in het boek. Dat [gedaagde/eiser] dit ook heeft begrepen volgt uit zijn uitlating in het radioprogramma ‘Talk to Myra’ dat [eiseres/verweerster] hem telefonisch had gezegd “Doe alsjeblieft niets met mijn dagboek want dat zou mijn doodsteek zijn”.
(…)
Het hof:
rechtdoende in principaal en incidenteel appel
4.1
vernietigt het bestreden vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland van 18 december 2013, voor zover
(…)
- de vordering van [eiseres/verweerster] tot een verbod van publicatie van hoofdstuk 4 van het boek en vernietiging van reeds gedrukte exemplaren van hoofdstuk 4 van dit boek is afgewezen (gedeelte 5.9 bestreden vonnis);
(…)
4.2.
en opnieuw rechtdoende:
- wijst af de vorderingen van [eiseres/verweerster] voor zover deze in het bestreden vonnis waren toegewezen en de toewijzingen van deze vorderingen hierboven in rechtsoverweging 4.1 onder 1, 2 en 4 zijn vernietigd;- a) verbiedt [gedaagde/eiser] c.s. om hoofdstuk 4 (‘[eiseres/verweerster]’s dagboek’) van het boek te (doen) publiceren en (b) veroordeelt [gedaagde/eiser] c.s. om binnen vier weken na het wijzen van het onderhavige arrest alle reeds gedrukte exemplaren van het boek, indien en voor zover hoofdstuk 4 daarin voorkomt, op hun kosten te (doen) vernietigen onder afgifte aan (de advocaat van) [eiseres/verweerster] van een schriftelijke verklaring van de uitvoerende instantie dat tot volledige vernietiging is overgegaan, (c) veroordeelt [gedaagde/eiser] c.s. tot betaling aan [eiseres/verweerster] van een dwangsom van € 1.000,= voor iedere dag dat zij niet aan (één van) de onder a en b uitgesproken veroordelingen voldoen, tot een maximum van € 200.000,= is bereikt;(…)
4.3.
bekrachtigt voormeld bestreden vonnis voor het overige;
(…)’
2.10.
Op 10 juli 2015 heeft [gedaagde/eiser] één e-mail gestuurd aan onder meer eisers waarin [gedaagde/eiser] een artikel meestuurt waarin hij ‘doofpotpraktijken’ binnen justitie in de zaak van [A.] aan de kaak stelt en hij een onderbouwing geeft voor zijn theorie rond de moord.
2.11.
In reactie hierop heeft de advocaat van [eiseres/verweerster] en [eiser in conventie] op diezelfde dag aan de toenmalige advocaat van [gedaagde/eiser] een e-mail gestuurd waarin hij onder meer het volgende schrijft:
‘Op verzoek van (…) [eiser in conventie] en [eiseres/verweerster], (…) verzoek ik u om namens uw cliënt te bevestigen dat hij per direct staakt met het zoeken van contact op welke wijze dan ook, middellijk of middellijk(de voorzieningenrechter begrijpt: onmiddellijk).
Immers uw cliënt, de heer [gedaagde/eiser] heeft in de afgelopen weken maar zeker in de laatste paar dagen verschillende malen met name via de digitale weg, hen lastig gevallen. Cliënten vinden eufemistisch gezegd dit zeer vervelend en ervaren dit als belaging (…) Indien niet (…) door u namens uw cliënt (…) is bevestigd dat hij aan opgemeld verzoek voldoet dan zal (…) in een kort geding een contactverbod worden gevorderd.(…)’
2.12.
In antwoord daarop heeft [gedaagde/eiser] in een e-mail aan onder andere Moszkowicz en [eiseres/verweerster] gestuurd waarin hij betwist dat [eiseres/verweerster] Moszkowicz heeft ingehuurd. Op 11 juli 2015 heeft [gedaagde/eiser] laten weten dat een contactverbod niet nodig is omdat hij geen contact meer op zal nemen met de familie [A.]. [gedaagde/eiser] schrijft het volgende:
‘[D.],
Bij deze laat ik weten dat een contactverbod niet nodig zal zijn omdat ik de [A.]’s niet meer zal contacteren.(…) Ik leg me erbij neer dat zij definitief het hoofd in de schoot hebben gelegd van het monster dat zij 13 jaar lang bevochten. (…)’
2.13.
Op 16 april 2016 heeft [eiseres/verweerster] een met de hand geschreven brief opgesteld. In deze brief schrijft [eiseres/verweerster] het volgende:
‘Hierbij wil ik [eiseres/verweerster], voor eens en altijd duidelijk maken dat ik zelf mijn eigen advocaat Mr. Moszkowicz zonder druk van wie dan ook opdracht heb gegeven voor de zaken tegen [gedaagde/eiser]. Het is niet waar dat ik onder druk word gezet door mijn kinderen en mijn ex-man. Het is mijn wens geweest om het boek te verbieden. Omdat [gedaagde/eiser] zich niet aan de uitspraken van de rechters heeft gehouden moet hij de boetes betalen. Als ik hem daar niet aan zou houden zou hij nooit meer stoppen. ik wil dat hij mij met rust laat en accepteert dat ik zijn mening niet deel.Het is een leugen dat ik het eens zou zijn met zijn boek. ik heb het niet gelezen en wil het ook niet lezen. De reden dat ik niet bij de zittingen aanwezig ben geweest tot nu toe is dat ik op leeftijd ben, en het te moeilijk vind om zo’n rechtszaak mee te moeten maken, het brengt zoveel spanning mee, dat kan ik niet aan. Zeker als ik eraan denk dat [gedaagde/eiser] zoveel leugens en beschuldigingen verteld. Ik lees namelijk vaak zijn site, wat daar staat is vaak niet waar en dat raakt mij, ik wil dat [gedaagde/eiser] stopt en mij en m’n kinderen met rust laat, en ook niet alles maar op internet zet met foto’s en al erbij.Dit is nu de vierde keer dat ik een verklaring op papier zet voor de zaak tegen [gedaagde/eiser] en hoop dat hij me nu eindelijk met rust laat.’
2.14.
In het vonnis van deze rechtbank van 24 augustus 2016 in een tussen partijen gevoerde bodemprocedure, tegen welk vonnis hoger beroep is ingesteld, is, voor zover hier van belang, het volgende overwogen:
‘Auteursrecht
4.6.
Wat betreft de vorderingen gebaseerd op het auteursrecht overweegt de rechtbank als volgt.
[gedaagde/eiser] betwist niet dat het dagboek een auteursrechtelijk beschermd werk is. Op grond van vaste jurisprudentie dient een werk om in aanmerking te komen voor auteursrechtelijke bescherming een eigen, oorspronkelijk karakter en het persoonlijk stempel van de maker te dragen. Het dagboek van [eiseres/verweerster] is naar het oordeel van de rechtbank zonder meer een werk in de zin van in de zin van artikel 10 lid 1 sub 1 Auteurswet (hierna: Aw), en het dagboek geniet als zodanig auteursrechtelijke bescherming. Voorts staat onbetwist vast dat [eiseres/verweerster] de maker van het dagboek is en dat het auteursrecht haar toekomt.
4.7.
Vervolgens is aan de orde of het in mei 2014 gepubliceerde hoofdstuk 4 van het boek inbreuk maakt op voormeld auteursrecht. Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van inbreuk op een auteursrecht dient beoordeeld te worden in welke mate de totaalindrukken van het beweerdelijk inbreukmakende werk en het beweerdelijk bewerkte of nagebootste werk overeenstemmen.
4.8.
De rechtbank stelt vast dat het dagboek is geschreven in de eerste persoon enkelvoud en het hoofdstuk 4 uit het boek van [gedaagde/eiser] en [E.] in de derde persoon enkelvoud. De beschreven gebeurtenissen, personen, plaats en tijd komen echter overeen. Tussen de inhoud van het dagboek en hoofdstuk 4 bestaan zeer veel overeenkomsten. Het is meer dan een beschrijvende weergave van de strekking van het dagboek. Naar het oordeel van de rechtbank is bij hoofdstuk 4 van het boek sprake van een zodanige overeenstemming dat het dient te worden aangemerkt als een bewerking die niet als een nieuw oorspronkelijk werk kan worden aangemerkt.
4.9.
Gelet op het bepaalde in artikel 13 Aw is de publicatie van de bewerking van het dagboek aan te merken als een verveelvoudiging daarvan. [eiseres/verweerster] heeft, als auteursrechthebbende op het dagboek, het uitsluitend recht om te bepalen of zij het dagboek al dan niet wil openbaarmaken of wil verveelvoudigen.
4.10.
Het verweer van [gedaagde/eiser] dat [eiseres/verweerster] toestemming heeft verleend voor het gebruik van delen van haar dagboek en publicatie van het boek, wordt verworpen.
De uitlatingen van [eiseres/verweerster] waar [gedaagde/eiser] de toestemming aan ontleent, zijn niet op te vatten als een toestemming voor publicatie van delen van het dagboek in een boek. Daarbij is van belang dat een groot deel van de uitlatingen dateren van vóór de veroordeling van de dader in 2013 , in welke periode [eiseres/verweerster] in het kader van het onderzoek naar de (toen nog niet gevonden) dader van de moord de publiciteit opzocht. Voor zover [gedaagde/eiser] ook in dit verband aanvoert dat [eiseres/verweerster] wel degelijk achter de publicatie van het boek staat en geen bezwaar maakt tegen openbaarmaking van haar dagboek en dat zij onder druk staat van haar familie, wordt dit betoog verworpen. De gesprekken met [eiseres/verweerster] waar [gedaagde/eiser] zijn stellingen op dit punt op baseert, leiden naar het oordeel van de rechtbank niet tot een andere conclusie. Uit het door [gedaagde/eiser] overgelegde verslag van een telefoongesprek tussen [eiseres/verweerster] en [F.] op 22 november 2012 blijkt dat [eiseres/verweerster] nergens in betrokken wil worden, heeft zij gezegd dat het genoeg is geweest en heeft zij gevraagd haar met rust te laten. Het door [gedaagde/eiser] overgelegde verslag van een gesprek op 30 mei 2014 van [E.] met [eiseres/verweerster] , door [gedaagde/eiser] aangeduid als ‘het campingverslag’, is opgesteld door [E.] en bevat een beschrijving door [E.] van het verloop van een bezoek dat [E.] aan [eiseres/verweerster] heeft gebracht. Daaruit valt niets af te leiden over al dan niet verleende toestemming door [eiseres/verweerster] .
4.11.
Het in dit verband aangevoerde verweer dat [eiseres/verweerster] geen belang heeft bij haar vorderingen omdat de inhoud van het dagboek al op straat ligt, inmiddels algemeen bekend is en door anderen naar buiten is gebracht, kan [gedaagde/eiser] niet baten. Hoewel vast staat dat het dagboek van [eiseres/verweerster] ook is te raadplegen via andere websites, is gesteld noch gebleken dat op die andere websites sprake is van rechtmatige openbaarmakingen van het dagboek. Dat [eiseres/verweerster] de beheerders van die websites niet heeft aangesproken op onrechtmatige publicatie – voor zover dat al juist zou zijn – kan daaraan niet afdoen. Dat [eiseres/verweerster] andere partijen die eveneens delen van haar dagboek hebben gepubliceerd (vooralsnog) niet in rechte daarop aanspreekt, kan haar niet worden tegengeworpen. Het staat een partij vrij om ervoor te kiezen wie zij aanspreekt op inbreuk op haar auteursrechten. Niet onbegrijpelijk is dat [eiseres/verweerster] in dit geval ervoor heeft gekozen om die partij aan te spreken die de inhoud van haar dagboek op internet openbaar maakt en een bewerking daarvan in boekvorm publiceert.
(…)
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde/eiser] c.s. door de publicatie van het boek met de titel Het verboden dagboek van [eiseres/verweerster] [A.]. De schokkende onthulling van de werkelijke daders van de moord op [A.] , met daarin het hoofdstuk 4 getiteld [eiseres/verweerster]’s dagboek, een inbreuk hebben gemaakt op het auteursrecht van [eiseres/verweerster] , te weten het auteursrechtelijk beschermde dagboek van [eiseres/verweerster] ,
5.2
beveelt [gedaagde/eiser] c.s. om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis het dagboek en alle bij [gedaagde/eiser] in bezit zijnde (papieren en digitale) versies van het dagboek, althans de documenten, waaronder maar niet uitsluitend het digitale en papieren manuscript van het boek welke de inhoud van het auteursrecht van [eiseres/verweerster] bevatten, aan (de raadsman van) [eiseres/verweerster] te overhandigen onder afgifte van een ontvangstbewijs, en verbiedt [gedaagde/eiser] c.s. documenten, kopieën of afdrukken bevattende (delen van) het dagboek en/of de inhoud daarvan te behouden,
5.3.
verbiedt [gedaagde/eiser] c.s. om de inhoud van het dagboek, dan wel delen daarvan, op digitale dan wel analoge dan wel enigerlei wijze te publiceren en/of openbaar te maken en/of te vermenigvuldigen en/of te verspreiden, en beveelt [gedaagde/eiser] de reeds gepubliceerde
kopieën van (passages uit) het werk van [eiseres/verweerster] van de website [website] te (doen) verwijderen en verwijderd te houden, althans de publicatie ongedaan te maken,
(…)
5.5.
veroordeelt [gedaagde/eiser] c.s. om aan [eiseres/verweerster] een dwangsom te betalen van € 1.000,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de in 5.2 en 5.3 uitgesproken hoofdveroordeling voldoen, en [E.] voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij niet aan de in 5.4 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 200.000,- is bereikt,
(…)
5.8.
verklaart dit vonnis wat de veroordelingen betreft, uitvoerbaar bij voorraad,
(…)’
Tegen dit vonnis heeft [gedaagde/eiser] beroep ingesteld.
2.15.
Op 8 november 2016 heeft de advocaat van [eiseres/verweerster] [gedaagde/eiser], via zijn advocaat, opnieuw gesommeerd om [eiseres/verweerster] niet meer (telefonisch) lastig te vallen.
2.16.
Op 22 april 2017 schrijft [gedaagde/eiser] in een e-mail aan [eiseres/verweerster] en Moszkowicz het volgende:
‘Zeg [eiseres/verweerster], Jij was toch niet de moslima die zich de les liet lezen? Jij was toch de sterke vrouw die zei van het OM: Zij hebben de macht! Hij was toch de vrouw die zei dat [G.] jullie dochter met de ergste leugen heeft begraven? Wat klets je nou, [eiseres/verweerster]? JIJ hebt veel meer macht dan je denkt! Wie heeft hier de macht? Die zogenaamde advocaat van jou, [D.], kan ik allang onder de zoden stoppen. [eiseres/verweerster], als je werkelijk de sterke vrouw bent die ik denk dat je bent, dan zeg jij tegen [D.]: Nu is het genoeg! Nu ga jij mij en [gedaagde/eiser] even helpen om te bewijzen dat mijn dochter door asielzoekers is vermoord. En als je dat niet wilt of durft, [D.], dan ben een enorme charlatan! Denk je nu echt dat ik geloof dat mijn dochter door [B.] is vermoord? Beste [D.], vraag mij dan maar weer even een handgeschreven briefje waarin ik dat bevestig!
Mvg
[gedaagde/eiser]’
2.17.
Op 11 mei 2017 schrijft [gedaagde/eiser] in een e-mail aan de advocaat van [eiseres/verweerster], welke mail tevens aan [eiseres/verweerster] wordt gestuurd, het volgende:
‘[D.], [eiseres/verweerster] en [G.],
(…)[D.], als je [eiseres/verweerster] en [G.] niet echt wilt ondersteunen, dan ga je er helemaal aan. Niet alleen schrap ik je van het tableau, maar ook breng ik [eiseres/verweerster] tot de afgrond. Ik heb al gewonnen, jij hebt verloren! En het hoger beroep wordt de kill. Snap je dat nog niet, [D.]? Door jouw onrechtmatige acties, zogenaamd uit naam van [eiseres/verweerster], kan ik formeel [eiseres/verweerster] aansprakelijk stellen voor alle schade die ik heb opgelopen. Dat snap je toch wel, [D.]? Jij zegt toch dat [eiseres/verweerster] verantwoordelijk is? Is een gotspe, maar je zegt het wel!
(…)’
2.18.
Ook op 14 mei 2017, 17 mei 2017, 19 mei 2017 en 22 mei 2017 heeft [gedaagde/eiser] e-mails gestuurd aan [eiseres/verweerster] en haar advocaat en waarvan sommige ook aan leden van de Tweede Kamer, officieren van justitie en journalisten. Deze e-mails handelen telkens over het feit dat [B.]. de moord op [A.] niet heeft gepleegd, dat een asielzoeker de werkelijke dader is en dat ambtenaren van justitie deze asielzoeker kort na de moord naar het buitenland hebben laten gaan.
2.19.
De advocaat van [eiseres/verweerster] heeft [gedaagde/eiser] hierop wederom gesommeerd zijn contacten te staken en verhinderdata voor een aanhangig te maken kort geding gevraagd. In reactie hierop heeft [gedaagde/eiser] op 23 mei 2017 de volgende e-mail gestuurd aan zijn advocaat:
‘(…) maar een KG is niet nodig. Als mevrouw [eiseres/verweerster] aangeeft geen emails meer van mij te willen ontvangen, dan zal ik uitsluitend Moszkowicz als aanspreekpunt gebruiken, zonder haar daarop te kopiëren, maar met het verzoek om zijn cliënt deelgenoot te maken van de informatie. De paar emails die ik de afgelopen maanden aan [eiseres/verweerster] heb gestuurd zijn ook CC aan YM gegaan. (…)’
2.20.
Op 7 mei 2017 heeft [gedaagde/eiser] het volgende artikel op zijn website geplaatst, met daarbij een foto van [eiser in conventie]:
‘ Tekst is verwijderd omdat deze moeilijk te anonimiseren is. (…)
2.21.
Op 28 juni 2017 heeft [gedaagde/eiser] het volgende artikel op zijn website geplaatst:
‘ Tekst is verwijderd omdat deze moeilijk te anonimiseren is. (…)
2.22.
Op 29 juni 2017 heeft [gedaagde/eiser] het volgende artikel op zijn website geplaatst:
‘ Tekst is verwijderd omdat deze moeilijk te anonimiseren is. (…)
‘ Tekst is verwijderd omdat deze moeilijk te anonimiseren is. (…)
2.23.
In een e-mail van 29 juni 2017 schrijft [eiseres/verweerster] het volgende aan haar advocaat:
‘met verontwaardiging gelezen wat [gedaagde/eiser] op zijn website heeft staan, en dat op mijn naam, onvoorstelbaar waar die man toe in staat is. Ik heb geen enkele mail naar hem gestuurd en ook geen contact gehad, en dan net doen dat ik dat heb geschreven, te walgelijk voor woorden, het heb ik dan ook geen woorden voor, mag dit zomaar? Vele mensen die dit lezen denken nu toch dat het mijn woorden zijn, hoe gek kun je zijn om dit te bedenken uit naam van een ander, maar het raakt mij wel, dit moet stoppen, het maakt mij kapot’
2.24.
Op 4 juli 2017 is in opdracht van [eiseres/verweerster] het eerder vermelde vonnis van deze rechtbank van 24 augustus 2016 aan [gedaagde/eiser] betekend en het bevel gegeven binnen twee dagen over te gaan tot betaling van € 59.000,-. In het deurwaardersexploot staat voor zover hier van belang het volgende:
‘Betekend
De grosse van een vonnis van 24-08-2016 in de zaak tussen rekwirant(e) en gerekwireerde, waarvan de inhoud hier als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd.(…)Bevel gedaan
Om onmiddellijk (om derdenbeslag te voorkomen), althans binnen twee dagen na heden (ter voorkoming van overige executiemaatregelen) aan onder meer de inhoud van de ten deze betekende titel te voldoen en mitsdien aan mij, (toegevoegd) gerechtsdeurwaarder, tegen bewijs van kwijting te betalen:
Hoofdsom (verbeurde dwangsommen vanaf 7 mei
2017 tot en met heden, derhalve 59 dagen x € 1.000,--) € 59000,00
(…)’
2.25.
Op 6 juli 2017 is onder meer executoriaal derdenbeslag gelegd onder de Rabobank op een bankrekening van [gedaagde/eiser] tot een bedrag van € 59.000,-.
2.26.
Per 6 juli 2017 zijn de artikelen van de website verwijderd.

3.3. Het geschil in conventie

3.1.
[eiseres/verweerster] en [eiser in conventie] vorderen: bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut en alle dagen en uren,
(Contactverbod)
1. Het gedaagde te verbieden om in persoon, telefonisch, per post, per e-mail, of ander (elektronisch) medium, of op welke wijze dan ook, in contact te (doen) treden met eiseres 1, zulks op straffe van een dwangsom van € 20.000,- per overtreding tot een maximum van € 500.000,-, althans een zodanige voorziening te treffen zoals U E.A. in goede justitie mag vernemen te behoren,
2. Het gedaagde te verbieden om in persoon, telefonisch, per post, per e-mail, of ander (elektronisch) medium, of op welke wijze dan ook, in contact te (doen) treden met eiser 2, zulks op straffe van een dwangsom van € 20.000,- per overtreding tot een maximum van € 500.000,-, althans een zodanige voorziening te treffen zoals U E.A. in goede justitie mag vernemen te behoren,
(verwijderen & verwijderd houden)
3. Gedaagde te gelasten het artikel ‘[artikel]’ van zijn website [website] en facebookpagina te verwijderen en verwijderd te houden en het gedaagde te verbieden dit artikel of delen daaruit op enigerlei wijze te (doen) publiceren, zulks op een straffe van een dwangsom van € 20.000,- per overtreding tot een maximum van € 500.000,-, althans een zodanige voorziening te treffen zoals U E.A. Heer/Vrouwe Voorzieningenrechter in goede justitie zal bepalen, alsmede eiseres ex art 3:299 BW te machtigen om op kosten van gedaagde, zelf te verrichten waartoe gedaagde is gehouden indien deze ondanks executie van de dwangsom het gebod niet ten uitvoer legt, althans een zodanige voorziening te treffen zoals U E.A. in goede justitie mag vermenen te behoren;
4. Gedaagde te gelasten het artikel ‘Brief van [eiseres/verweerster], de moeder van [A.]’ van zijn website [website] en facebookpagina te verwijderen en verwijderd te houden en het gedaagde te verbieden dit artikel of delen daaruit op enigerlei wijze te (doen) publiceren, zulks op een straffe van een dwangsom van € 20.000,- per overtreding tot een maximum van € 500.000,-, althans een zodanige voorziening te treffen zoals U E.A. Heer/Vrouwe Voorzieningenrechter in goede justitie zal bepalen, alsmede eiseres ex art 3:299 BW te machtigen om op kosten van gedaagde, zelf te verrichten waartoe gedaagde is gehouden indien deze ondanks executie van de dwangsom het gebod niet ten uitvoer legt, althans een zodanige voorziening te treffen zoals U E.A. in goede justitie mag vermenen te behoren;
5. Gedaagde te gelasten het artikel ‘Brief van [eiseres/verweerster], de moeder van [A.] (2)’ van zijn website [website] en facebookpagina te verwijderen en verwijderd te houden en het gedaagde te verbieden dit artikel of delen daaruit op enigerlei wijze te (doen) publiceren, zulks op een straffe van een dwangsom van € 20.000,- per overtreding tot een maximum van € 500.000,-, althans een zodanige voorziening te treffen zoals U E.A. Heer/Vrouwe Voorzieningenrechter in goede justitie zal bepalen, alsmede eiseres ex art 3:299 BW te machtigen om op kosten van gedaagde, zelf te verrichten waartoe gedaagde is gehouden indien deze ondanks executie van de dwangsom het gebod niet ten uitvoer legt, althans een zodanige voorziening te treffen zoals U E.A. in goede justitie mag vermenen te behoren;
(Rectificatie)
6. Gedaagde te gelasten om binnen twee dagen na betekening van het te dezen te wijzen vonnis, bovenaan de ‘homepage’ van de website [website], met lettertype New Times Roman een rectificatie te plaatsen in tenminste 12 punts lettertype met de volgende inhoud:
‘RECTIFICATIE
Op 28 juni 2017 heb ik op deze plaats het artikel ‘Brief van [eiseres/verweerster], moeder van [A.]’ gepubliceerd. In dit artikel heb ik ten onrechte gesuggereerd dat [eiseres/verweerster] [A.] mij middels een brief haar excuses heeft aangeboden, meent dat mijn hypothese over de moord op [A.] de juiste is, ermee instemt dat ik of derden haar dagboek publice(e)r(en), meent dat haar familie door het Openbaar Ministerie gehersenspoeld is en zij door familie onder druk gezet zou worden om zich tegen mijn acties te verzetten, dat haar advocaat zonder haar medeweten of opdracht zo handelt, dat zij geen contactverbod met mij zou wensen, dat zij tot de Islam bekeerd zou zijn en dat zij zou genieten van één of meer van mijn schrijfsels. Het artikel suggereert dat [eiseres/verweerster] [A.] mij een brief met de voornoemde inhoud zou hebben geschreven. Dat is niet juist. De tekst van deze brief en ook de daarin opgenomen lofprijzingen aan mijn adres zijn in werkelijkheid door mijzelf verzonnen en opgeschreven’
Althans door uw rechtbank in goede justitie te bepalen bewoordingen, zulks op een straffe van een dwangsom van € 20.000,- per overtreding tot een maximum van € 500.000,-, althans een zodanige voorziening te treffen zoals U E.A. in goede justitie mag vermenen te behoren;
7. Gedaagde te gelasten om binnen twee dagen na betekening van het te dezen te wijzen vonnis, bovenaan de ‘homepage’ van de website [website], met lettertype New Times Roman een rectificatie te plaatsen in tenminste 12 punts lettertype met de volgende inhoud:
‘RECTIFICATIE
Op 29 juni 2017 heb ik op deze plaats het artikel ‘Brief van [eiseres/verweerster], moeder van [A.] (2)’ gepubliceerd. In dit artikel heb ik ten onrechte gesuggereerd dat [eiseres/verweerster] [A.] mij middels een brief haar excuses heeft aangeboden, meent dat mijn hypothese over de moord op [A.] de juiste is, ermee instemt dat ik of derden haar dagboek publice(e)r(en), meent dat haar familie door het Openbaar Ministerie gehersenspoeld is en zij door familie onder druk gezet zou worden om zich tegen mijn acties te verzetten, dat haar advocaat zonder haar medeweten of opdracht zo handelt, dat zij geen contactverbod met mij zou wensen en meent dat het door mijzelf opgestelde ‘campingverslag’ juist is, zij meent dat ik mijn burgerplicht doe en dat ik niet kierewiet ben. Het artikel suggereert dat [eiseres/verweerster] [A.] mij een brief met de voornoemde inhoud zou hebben geschreven. Dat is niet juist. De tekst van deze brief en ook de daarin opgenomen lofprijzingen aan mijn adres zijn in werkelijkheid door mijzelf verzonnen en opgeschreven’
Althans door uw rechtbank in goede justitie te bepalen bewoordingen, zulks op een straffe van een dwangsom van € 20.000,- per overtreding tot een maximum van € 500.000,-, althans een zodanige voorziening te treffen zoals U E.A. in goede justitie mag vermenen te behoren;
8. Gedaagde te gelasten om binnen twee dagen na betekening van het te dezen te wijzen vonnis, bovenaan de ‘homepage’ van de website [website], met lettertype New Times Roman een rectificatie te plaatsen in tenminste 12 punts lettertype met de volgende inhoud:
‘Op diverse plaatsen op deze website heb ik gesuggereerd dat [eiseres/verweerster] [A.] emotioneel of anderszins gechanteerd wordt door haar familie. Deze suggestie is onjuist’
Althans door uw rechtbank in goede justitie te bepalen bewoordingen, zulks op een straffe van een dwangsom van € 20.000,- per overtreding tot een maximum van € 500.000,-, althans een zodanige voorziening te treffen zoals U E.A. in goede justitie mag vermenen te behoren;
(verbod onjuiste suggestieve/diffameren/onjuist citeren)
9. Het gedaagde te verbieden om in woord of geschrift enige uiting te publiceren via welk medium dan ook, waarin gesteld wordt dat eiseres 1 door haar familie gechanteerd wordt, zulks op een straffe van een dwangsom van € 20.000,- per overtreding tot een maximum van € 500.000,-, althans een zodanige voorziening te treffen zoals U E.A. in goede justitie mag vermenen te behoren;
10. Voorts (primair) het gedaagde te verbieden om in woord of geschrift enige uiting te publiceren via welk medium dan ook, waarin hij eisers en/of [A.] citeert of lijkt te citeren, dan wel woorden van eisers en/of [A.] gebruikt die niet letterlijk uit verifieerbare bron overgenomen zijn, zulks op een straffe van een dwangsom van € 20.000,- per overtreding tot een maximum van € 500.000,-, althans een zodanige voorziening te treffen zoals U E.A. in goede justitie mag vermenen te behoren;
(Subsidiair) gedaagde te gelasten om in iedere uiting, in woord of geschrift, waarin hij woorden van eisers en/of [A.] gebruikt die niet letterlijk uit verifieerbare bron overgenomen zijn, uitdrukkelijk bovenaan het artikel te vermelden dat het aan gedaagdes eigen fantasie ontsproten woorden betreft, zulks op een straffe van een dwangsom van € 20.000,00 per dag met een maximum van € 500.000,00, althans een zodanige voorziening te treffen zoals U E.A. in goede justitie mag vermenen te behoren.
(schadevergoeding)
11. Gedaagde op gronden vermeld onder randnummer 6.1 dezes, te veroordelen tot betaling van een voorschot op de schadevergoeding aan eiseres 1 ten bedrage van € 8000,-, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding althans een zodanig bedrag met wettelijke rente vanaf een zodanige datum als uw rechtbank in goede zal vermenen te behoren
12. Gedaagde op gronden vermeld onder randnummer 6.2 en 6.3 dezes, te veroordelen tot betaling aan eiser 2 van een voorschot op de schadevergoeding van € 5.000,- althans een zodanig bedrag met wettelijke rente vanaf een zodanige datum als uw rechtbank in goede zal vermenen te behoren.
13. Gedaagde op gronden vermeld onder randnummer 6.4 dezes, te veroordelen tot aan eisers van een voorschot op de schadevergoeding van € 8.000,- te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding althans een zodanig bedrag met wettelijke rente vanaf een zodanige datum als uw rechtbank in
goede zal vermenen te behoren.
(proceskosten)
14. Gedaagde te veroordelen in de reële proceskosten ex 1019h RV, van € 15.000,-, vermeerderd met wettelijke rente althans in de proceskosten waaronder het salaris van de advocaat en de nakosten te bepalen op € 350,- alsmede deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.’
3.2.
[gedaagde/eiser] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
[gedaagde/eiser] vordert:
I. Primair: [eiseres/verweerster] te veroordelen tot opheffing van het in haar opdracht gelegde beslag terzake een bedrag van € 59.000,00 althans € 29.500,00 aan door [gedaagde/eiser] verbeurde dwangsommen, vermeerderd met daarover door [eiseres/verweerster] berekende executie- en explootkosten;
Subsidiair: (voor het geval dat bedrag aan dwangsommen ten tijde van de zitting in kort geding reeds zou zijn geïnd) tot terugbetaling van € 59.000,-, althans € 29.500,00 aan door [gedaagde/eiser] verbeurde dwangsommen, vermeerderd met daarover door [eiseres/verweerster] berekende executie- en explootkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over het ten onrechte geïnde bedrag vanaf de dag van deze eis in reconventie tot aan de dag der terugbetaling
II. [eiseres/verweerster] te veroordelen in de kosten van deze procedure in reconventie, inclusief de kosten van betekening van deze eis in reconventie
4.2.
[eiseres/verweerster] voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie

Verplaatsing zitting

5.1.
Bij brief van 17 juli 2017 heeft mr. Stapel verzocht de behandeling van onderhavig kort geding uit te stellen tot een nader te bepalen datum. Ter onderbouwing van dit verzoek heeft mr. Stapel aangevoerd dat mr. Moszkowicz hem een conceptdagvaarding van slechts 5 pagina’s heeft gestuurd waarin enkel een vordering tot een contactverbod was opgenomen. Op basis van deze conceptdagvaarding is op 8 juni 2017 door de rechtbank 24 juli 2017 als zittingsdatum bepaald. Op 14 juli 2017, de laatste dag binnen de wettelijke dagvaardingstermijn, is door mr. Moszkowicz de dagvaarding uitgebracht. Deze dagvaarding ziet niet alleen op een contactverbod, maar behelst een groot aantal andere vorderingen waaronder vorderingen tot rectificatie van publicaties en schadevergoedingen. Bovendien is de dagvaarding omvangrijk en bevat een zeer groot aantal, vele pagina’s tellende, producties. Aangezien [gedaagde/eiser] en zijn advocaat uit zijn gegaan van de beperkte conceptdagvaarding en zij overrompeld zijn door de omvangrijke dagvaarding, hebben zij onvoldoende tijd gehad de zaak voor te bereiden.
5.2.
De voorzieningenrechter heeft op 18 juli 2017 al de advocaat laten weten dat er geen klemmende reden zijn voor verplaatsing van de geplande zitting. Op 21 juli 2017 is het verzoek om verplaatsing herhaald. Opnieuw is beslist dat geen klemmende reden voor verplaatsing is. Ter zitting is het verzoek tot verplaatsing herhaald.
5.3.
De voorzieningenrechter heeft ter zitting het verzoek tot verplaatsing andermaal afgewezen. Redengevend daarvoor is allereerst dat [eiseres/verweerster] en [eiser in conventie] [gedaagde/eiser] op 14 juli 2017 hebben gedagvaard tegen 24 juli 2017. Daarmee is de wettelijke dagvaardingstermijn in acht genomen. Het Landelijk Procesreglement Kort Gedingen sector handel/familie bepaalt in artikel 10.2 dat verplaatsing van een zitting – voor zover hier van belang - alleen mogelijk is als daar een klemmende reden voor bestaat. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het bestaan van een klemmende reden niet gebleken. Weliswaar is de uitgebrachte dagvaarding aanzienlijk uitgebreider dan de conceptdagvaarding en is door de eisende partijen een flinke stapel producties in het geding gebracht, maar dat neemt niet weg dat de kern van de vordering nog steeds een contactverbod is. Daar komt bij dat de overgelegde producties vrijwel allemaal ofwel van de hand van gedaagde zijn, ofwel e-mails aan hem gericht, betreffen, dan wel eerdere vonnissen tussen eiseres en gedaagde. Deze stukken moeten dus bijna alle bij gedaagde bekend zijn. Een deel van de vorderingen heeft bovendien betrekking op ruim na de indiening van de concept-dagvaarding door [gedaagde/eiser] eind juni jl. gepubliceerde artikelen.
Ontvankelijkheid van de vorderingen
5.4.
[gedaagde/eiser] heeft als meest verstrekkende verweer naar voren gebracht dat het spoedeisend belang aan de vorderingen ontbreekt. Ter onderbouwing van dit verweer heeft [gedaagde/eiser] aangevoerd dat hij naar aanleiding van het verzoek van mr. Moszkowicz al heeft aangegeven dat hij geen contact met [eiseres/verweerster] zal opnemen waardoor een voorziening in kort geding niet meer nodig is. Ten aanzien van de overige vorderingen stelt [gedaagde/eiser] dat hij rauwelijks is gedagvaard aangezien voorafgaand aan het uitbrengen van de dagvaarding nooit is verzocht om vergoeding van schade, rectificatie of het verwijderen van artikelen van de website. Daarnaast is aangevoerd dat de vorderingen zich niet lenen voor behandeling in kort geding omdat deze te ingewikkeldheid zijn en het kort geding zich niet leent voor het uitwisselen van argumenten in dergelijke zaken zodat ook om die reden eisers niet-ontvankelijk zijn in hun vorderingen.
5.5.
Wat betreft de vordering [gedaagde/eiser] te verbieden met eisers in contact te treden overweegt de voorzieningenrechter dat het spoedeisend belang uit de aard van de vordering voortvloeit. De voorzieningenrechter overweegt verder het volgende.
De vraag of eisers kunnen worden ontvangen in hun overige vorderingen en of sprake is van een spoedeisend belang bij de daarbij gevraagde voorzieningen, komt in dit geval feitelijk neer op beantwoording van de vraag of de stellingen van eisers voldoende aannemelijk zijn en zo ja, of dat aanleiding vormt voor het treffen van een voorlopige maatregel.
Contactverbod
5.6.
Eisers leggen aan de vorderingen tot het opleggen van de contactverboden ten grondslag dat [gedaagde/eiser] hun privacybelangen schaadt en daarmee onrechtmatig jegens hen handelt. Ondanks het feit dat [gedaagde/eiser] bij herhaling is verzocht geen contact op te nemen, blijft hij [eiseres/verweerster] e-mails sturen en blijft hij artikelen schrijven die een inbreuk maken op de privacy van eisers. Niet alleen probeert hij met de artikelen en mails de steun van eisers te krijgen voor de vermeende misstand die hij aan de kaak wil stellen, maar bovenal zijn de mails en artikelen hinderlijk, pijnlijk en vaak aanstootgevend en beledigend voor eisers, zo hebben eisers gesteld. Bovendien vormt volgens eisers een contactverbod geen noemenswaardige inperking van de rechten van [gedaagde/eiser] nu het hem vrij blijft staan over de zaak van [A.] te publiceren. Echter, gedaagden wensen verschoond te blijven van dit soort contacten waarin [gedaagde/eiser] probeert af te dwingen dat de familie zijn ideeën bevestigt.
5.7.
Het standpunt van [gedaagde/eiser] komt er in de eerste plaats op neer dat [eiseres/verweerster] helemaal geen contact verbod wenst omdat zij achter de bevindingen van [gedaagde/eiser] is blijven staan. Slechts door het feit dat haar kinderen haar chanteren houdt zij het contact af. Ter onderbouwing van deze stelling heeft [gedaagde/eiser] verklaringen van derden en enkele e-mails uit 2013 en 2014 overgelegd waaruit volgens hem blijkt dat [eiseres/verweerster] aangeeft wel degelijk contact met hem te wensen. Bovendien stelt [gedaagde/eiser] dat [eiseres/verweerster] helemaal niet de opdracht heeft gegeven tot het eisen van een contactverbod en dat mr. Moszkowicz in werkelijkheid helemaal niet optreedt voor [eiseres/verweerster] maar slechts voor haar kinderen. Daarnaast heeft [gedaagde/eiser] gesteld dat het meest recente contact dat hij heeft gezocht volstrekt legitiem was omdat hij een minnelijke regeling heeft aangeboden. Bovendien is het volgens [gedaagde/eiser] zijn plicht om [eiseres/verweerster] de verklaringen die onderbouwen dat asielzoekers de moord op [A.] hebben gepleegd, te sturen, te meer omdat zij nog altijd achter [gedaagde/eiser] staat, zo stelt [gedaagde/eiser]. Ten slotte heeft [gedaagde/eiser] aangegeven dat hij desalniettemin via zijn advocaat kenbaar heeft gemaakt geen contact met [eiseres/verweerster] op te zullen nemen omdat contact met haar niet nodig is om zijn gelijk te bewijzen, zodat een contactverbod ook niet nodig is.
Met betrekking tot het door [eiser in conventie] gevorderde contactverbod heeft [gedaagde/eiser] aangevoerd dat de enige contacten die hij met [eiser in conventie] heeft gehad zijn voortgekomen uit het daartoe door [eiser in conventie] genomen initiatief.
5.8.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat toewijzing van de gevorderde verboden een inbreuk vormt op het grondrecht van [gedaagde/eiser] om vrijelijk contact op te nemen met de buitenwereld. Daartegenover staat het grondrecht van [eiseres/verweerster] op eerbiediging van haar persoonlijke levenssfeer. Een contactverbod is een ingrijpend middel dat met terughoudendheid moet worden toegepast. Onderzocht moet worden of het gestelde handelen en de onrechtmatigheid ervan in hoge mate aannemelijk is geworden en de vrees voor toekomstig onrechtmatig handelen dient reëel te zijn. De vraag of de verboden zoals verzocht noodzakelijk zijn dient te worden beantwoord met inachtneming van de belangen van beide partijen.
5.9.
Allereerst is in dit geding geenszins aannemelijk geworden, zoals [gedaagde/eiser] stelt in zijn verweer, dat [eiseres/verweerster] helemaal geen contactverbod wenst en dat mr. Moskowicz alleen optreedt voor haar familie. De voorzieningenrechter overweegt dat uitgangspunt is dat een advocaat die zich presenteert als procesvertegenwoordiger van een partij geacht wordt een toereikende volmacht te hebben. Daar komt de hiervoor onder 2.13 geciteerde handgeschreven brief van [eiseres/verweerster] van 16 april 2016, waarin zij onder meer schrijft persoonlijk voor alle zaken de opdracht aan haar advocaat te hebben gegeven, nog bij.
5.10.
[gedaagde/eiser] betwist niet dat hij in de afgelopen periode meermaals contact met [eiseres/verweerster] heeft gezocht, maar stelt dat de hiervoor onder 2.6 geciteerde mail d.d. 20 november 2012 van de mailbox [eiseres/verweerster] niet daadwerkelijk van haar afkomstig is, en dat hij dus niet wist dat zij geen contact met hem wenste. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Zelfs als er vanuit gegaan zou moeten worden dat die mail niet door haar, maar door een familielid is gestuurd, dan nog moet in dit geding ervan uitgegaan worden dat [eiseres/verweerster] in elk geval vanaf eind 2013 op niet mis te verstane wijze onder meer ook via het aanspannen van rechtszaken heeft te kennen gegeven geen contact met [gedaagde/eiser] te willen hebben.
Niet betwist is verder dat [gedaagde/eiser] na het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 17 maart 2015, waarbij in hoger beroep de afwijzing van de vordering tot contactverbod door de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland is gehandhaafd, al in ieder geval op 10 juli 2015 twee e-mails aan eiseres heeft gestuurd waarin hij melding maakt van ‘doofpotpraktijken’ van justitie in de zaak [A.] en zijn theorieën daarover en waarin hij aan [eiseres/verweerster] opnieuw zijn ongeloof uit dat Moszkowicz haar advocaat is. Nadat de advocaat van eisers hem daarop heeft gedreigd met een kort geding heeft hij geantwoord dat hij geen contact meer zal opnemen met de familie [A.]. Ìn het onderhavig geding is verder niet betwist dat [gedaagde/eiser] in elk geval opnieuw in 2016 telefonisch contact heeft gezocht met [eiseres/verweerster] en dat de advocaat van eisers [gedaagde/eiser] op 8 november 2016 heeft gesommeerd zulks te staken. Vervolgens is [gedaagde/eiser] opnieuw gaan mailen op 22 april 2017 en daarna op 11,14,17,19, en 21 mei 2017, (zie hierboven onder 2.16).
5.11.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter staat op grond van het voorgaande voldoende vast dat [gedaagde/eiser] in de afgelopen jaren ondanks sommaties van de kant van [eiseres/verweerster] om daarmee op te houden vooral door middel van mailberichten contact met haar heeft gezocht. [eiseres/verweerster] heeft bij herhaling aangegeven dat zij geen contact wil, geen enkel contact op geen enkele manier. Daaronder valt dus ook het doen van een voorstel om tot een minnelijke regeling te komen (dat kan via de advocaat), alsmede het ongevraagd confronteren met zijn theorieën. Het patroon dat zich daarmee ook recent aftekent is dat [gedaagde/eiser] na daartoe te zijn gesommeerd het contact tijdelijk staakt. Dit blijkt echter telkens van korte duur. In 2013, respectievelijk 2015 oordeelden de voorzieningenrechter van deze rechtbank en het gerechtshof Amsterdam in hoger beroep nog dat een contactverbod op dat moment niet aan de orde was. In het eerstgenoemde vonnis is [gedaagde/eiser] echter wel een duidelijke waarschuwing gegeven voor toekomstig gedrag.
De in het geding gebrachte mails van [gedaagde/eiser] en vooral ook die uit april en mei j.l. behelzen naast het opdringen aan [eiseres/verweerster] van zijn theorieën over de moord op [A.] en van vermeende misstanden bij justitie, op zijn minst pijnlijke, verwijtende, beledigende en/of denigrerende uitlatingen aan het adres van [eiseres/verweerster] die daardoor telkens geconfronteerd wordt met de trieste gebeurtenissen uit het verleden. De passage in de mail van 11 mei waar [gedaagde/eiser] aangeeft dat, indien Moszkowicz niet wil doen wat hij zegt, hij ‘[eiseres/verweerster] tot de afgrond’ zal brengen, is bovendien als bedreigend aan te merken. [eiseres/verweerster] wordt daardoor tegen haar uitdrukkelijke wil bovendien steeds opnieuw geconfronteerd met de complottheorieën van [gedaagde/eiser] en zijn beroep aan haar om zich aan zijn zijde te scharen.
De voorzieningenrechter acht de handelwijze van [gedaagde/eiser] onder die omstandigheden een ongerechtvaardigde inbreuk op haar privacy en dus onrechtmatig.
5.12.
Gelet op het hiervoor geschetste patroon erop neerkomend dat [gedaagde/eiser] ondanks sommaties zijn pogingen tot contact te staken en ondanks zijn toezeggingen daartoe, telkens opnieuw contact opneemt en gelet op het feit dat bij [gedaagde/eiser], moet worden gevreesd dat [gedaagde/eiser] ook in de toekomst onrechtmatig zal handelen.
[gedaagde/eiser] heeft ter zitting in zijn pleidooi aangegeven dat hij voor het ontmantelen van de doofpot die hij heeft ontdekt geen contact met [eiseres/verweerster] nodig heeft en haar steun daarbij evenmin. Daaruit leidt de voorzieningenrechter af dat een contactverbod hem ook niet op relevante wijze in de uitoefening van zijn recht op vrijelijk contacten leggen zal treffen. Het gevorderde contact zal dan ook als hierna vermeld worden toegewezen.
5.13.
Ten aanzien van de vordering van [eiser in conventie] ligt dit echter anders. Daar waar [eiseres/verweerster] met de gewraakte e-mails heeft aangetoond dat [gedaagde/eiser] keer op keer contact met haar zoekt, is een dergelijke onderbouwing voor de vordering van [eiser in conventie] achterwege gebleven. Namens [eiser in conventie] is slechts gesteld dat [gedaagde/eiser] hem midden in de nacht heeft gebeld. [gedaagde/eiser] heeft dit betwist en gesteld dat juist [eiser in conventie] hem midden in de nacht belde. Daar komt bij dat [gedaagde/eiser] verschillende voorbeelden heeft aangehaald waaruit kan volgen dat [eiser in conventie] juist contact met hem opneemt. Tegenover de gemotiveerde betwisting van zijn stelling heeft [eiser in conventie] nagelaten voldoende gemotiveerd uiteen te zetten waarom op dit moment een contactverbod nodig is. Overigens verdient het in dit verband opmerking dat [eiser in conventie] met zijn vordering op niet mis te verstane wijze duidelijk heeft gemaakt dat hij geen contact met [gedaagde/eiser] wenst. Het feit dat de voorzieningenrechter het gevorderde contactverbod niet zal opleggen, vormt dan ook niet zonder meer een vrijbrief voor [gedaagde/eiser] om alsnog contact met [eiser in conventie] op te nemen.
Het verwijderen en verwijderd houden van artikelen van de website
5.14.
[eiseres/verweerster] en [eiser in conventie] vorderen dat [gedaagde/eiser] de artikelen ‘[artikel]’, ‘Brief van [eiseres/verweerster], moeder van [A.]’ en ‘Brief van [eiseres/verweerster], moeder van [A.] (2), van zijn website verwijdert en verwijderd houdt. Aan de vordering met betrekking tot het artikel ‘[artikel]’ wordt ten grondslag gelegd dat door de inhoud van dit artikel de eer en goede naam van [eiser in conventie] en de nagedachtenis aan [A.] worden aangetast en daarmee onrechtmatig is. Ter onderbouwing van deze vordering is aangevoerd dat de inhoud van het artikel uiterst pijnlijk is, niet in de laatste plaats omdat [gedaagde/eiser] het op enig moment in het artikel doet voorkomen alsof [A.] spreekt tot haar broer en allerlei verwensingen in zijn richting uit. De handelwijze van [gedaagde/eiser] heeft slechts tot doel leed toe te brengen en voegt inhoudelijk niets toe aan het doel dat [gedaagde/eiser] stelt na te streven. Daarnaast laat [gedaagde/eiser] niet na zonder enige noodzaak onterende details rond het misdrijf te publiceren, zo stellen eisers. Voor [eiseres/verweerster] geldt bovendien dat in het artikel een deel van haar dagboek is opgenomen waardoor opnieuw in strijd wordt gehandeld met het haar toekomende auteursrecht. Ten aanzien van de artikelen ‘Brief van [eiseres/verweerster], moeder van [A.]’ en ‘Brief van [eiseres/verweerster], moeder van [A.] (2)’ wordt aan de vordering ten grondslag gelegd dat [gedaagde/eiser] onrechtmatig handelt doordat hij een eigen fantasie presenteert alsof [eiseres/verweerster] dit heeft gezegd en haar allerlei beweringen in de mond legt waarvan hij weet dat zij deze niet heeft gedaan. Daar komt nog bij dat in het artikel passages uit het dagboek zijn opgenomen waardoor inbreuk wordt gemaakt op het aan [eiseres/verweerster] toekomende auteursrecht.
5.15.
[gedaagde/eiser] heeft aangevoerd dat de artikelen al van de website zijn verwijderd.
5.16.
De gevorderde verboden en ook de hierna te bespreken vorderingen tot rectificatie leveren inperkingen op van de grondwettelijk en verdragsrechtelijk gewaarborgde vrijheid van meningsuiting van [gedaagde/eiser] om gedachten en gevoelens van welke inhoud dan ook te uiten. Dat recht om vrijelijk zijn mening te uiten vindt zijn begrenzing in het geval daarmee iemands eer en goede naam op onrechtmatige wijze wordt aangetast.
5.17.
Bij de beoordeling van deze vordering en de overige vorderingen die op de publicaties van [gedaagde/eiser] betrekking hebben, dient voorop te worden gesteld dat twee hoogwaardige rechten tegenover elkaar staan, te weten enerzijds het recht van [eiseres/verweerster] en [eiser in conventie] op bescherming van de goede naam tegen kwetsende uitingen en lichtvaardig gepubliceerde beschuldigingen en anderzijds de vrijheid van [gedaagde/eiser] om zijn mening te uiten over hetgeen hij in de maatschappij waarneemt. Welke van deze rechten in dit geval de doorslag behoort te geven, hangt af van de in onderling verband te beschouwen omstandigheden, waaronder de aard van de publicaties, de ernst van de te verwachten gevolgen voor degene op wie de publicatie betrekking heeft, de ernst van de misstand welke de publicatie aan de kaak beoogt te stellen, de mate waarin ten tijde van de publicatie de betreffende uitingen steun vonden in het toen beschikbare feitenmateriaal en de inkleding van de feiten. (vgl. Hoge Raad 5 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9230).
5.18.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat tegen de stelling van eisers dat [gedaagde/eiser] in het artikel ‘[artikel]’ delen uit dagboek van [A.] zijn gepubliceerd die auteursrechtelijk beschermd zijn, geen verweer is gevoerd. Het onrechtmatige van de publicatie jegens [eiseres/verweerster] is daarmee gegeven. Het artikel is inmiddels verwijderd. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de inhoud van het artikel ‘[artikel]’ beschuldigend is en daarmee slechts leedtoevoeging kan zijn bedoeld. Het behoeft immers geen betoog dat het voor [eiser in conventie] uiterst pijnlijk moet zijn om te worden geconfronteerd met ernstige verwijten aan zijn adres waarbij bovendien de suggestie wordt gewekt dat zijn zus deze naar hem uit. Niet valt in te zien hoe een dergelijk artikel kan bijdragen aan het maatschappelijk debat dan wel aan de misstand die [gedaagde/eiser] meent te gaan bewijzen. Het gebod zal worden toegewezen als hierna vermeld.
5.19.
Namens [gedaagde/eiser] is ook ten aanzien van de artikelen ‘Brief van [eiseres/verweerster], moeder van [A.]’ en ‘Brief van [eiseres/verweerster], moeder van [A.] (2) geen verweer gevoerd tegen de stelling dat delen van het dagboek van [eiseres/verweerster] in de artikelen zijn opgenomen. Daardoor is in strijd gehandeld met het [eiseres/verweerster] toekomende auteursrecht. Tenslotte is het betoog dat in de artikelen ‘Brief van [eiseres/verweerster], moeder van [A.]’ en ‘Brief van [eiseres/verweerster], moeder van [A.] (2)’ ten onrechte de suggestie wordt gewekt dat [eiseres/verweerster] deze brieven heeft geschreven en dat haar woorden in de mond worden gelegd die zij niet heeft gezegd, en die grievend voor haar zijn, niet betwist. Het onrechtmatige van beide artikelen is daarmee gegeven.
5.20.
Voor zover namens [gedaagde/eiser] is bedoeld nogmaals verweer te voeren tegen het betoog dat een inbreuk is gemaakt op het auteursrecht van [eiseres/verweerster] omdat het dagboek inmiddels een openbare bron is geworden doordat het op diverse websites is te vinden, overweegt de voorzieningenrechter dat in het vonnis van de rechtbank van 24 augustus 2016 in de tussen partijen gevoerde bodemzaak is geoordeeld dat het feit dat het dagboek ook op andere websites is te vinden, aan een schending van het aan [eiseres/verweerster] toekomende auteursrecht niet in de weg staat. De voorzieningenrechter sluit zich bij dat oordeel aan. Ook dat verweer wordt dus verworpen.
5.21.
Het feit dat de artikelen al van de website zijn verwijderd staat niet aan toewijzing van de vordering in de weg. Immers, ter zitting is namens eisers onbetwist gesteld dat de artikelen weliswaar op enig moment zijn verwijderd maar dat deze, verwerkt in andere artikelen, met regelmaat weer opduiken op de website. Daarnaast is namens eisers terecht gesteld dat de vordering ook inhoudt dat [gedaagde/eiser] de artikelen verwijderd houdt. Dit leidt tot de conclusie dat de vorderingen onder 3, 4 en 5 moeten worden toegewezen.
Rectificatie artikelen ‘Brief van [eiseres/verweerster], moeder van [A.]’ en ‘Brief van [eiseres/verweerster], moeder van [A.] (2)’
5.22.
[eiseres/verweerster] en [eiser in conventie] vorderen rectificatie op de website van [gedaagde/eiser] van de hiervoor genoemde artikelen ‘Brief van [eiseres/verweerster], moeder van [A.]’ en ‘Brief van [eiseres/verweerster], moeder van [A.] (2)’.
5.23.
[gedaagde/eiser] heeft aangevoerd dat het hem als columnist vrijstaat gebruik te maken van de stijlfiguur waarbij de schrijver de suggestie wekt dat het werk door een ander is geschreven. Rectificatie is volgens [gedaagde/eiser] niet nodig omdat voor iedere lezer duidelijk was dat de brieven niet door [eiseres/verweerster] zijn geschreven.
5.24.
De voorzieningenrechter volgt [gedaagde/eiser] hierin niet. Niet in geschil is dat [gedaagde/eiser] artikelen op zijn website heeft geplaatst waarmee de suggestie wordt gewekt dat [eiseres/verweerster] de brieven heeft geschreven. Deze brieven, waar de naam van [eiseres/verweerster] onder staat vermeld, zijn gericht aan [gedaagde/eiser] en in de ‘ik’-vorm opgesteld. Onder die omstandigheden valt niet in te zien dat het voor een ieder duidelijk moest zijn dat de brieven in werkelijkheid niet door [eiseres/verweerster] zijn opgesteld. Voor zover al zou moeten worden aangenomen dat [gedaagde/eiser] als columnist moet worden aangemerkt, betekent dit niet zonder meer dat hij in een column niet aan grenzen is gebonden. Deze grenzen kunnen bijvoorbeeld overschreden worden indien de uitingen zijn gedaan met de bedoeling de ander te kwetsen of de bewoordingen met het oog op het te dienen belang nodeloos grievend zijn. Daarnaast is sprake van overschrijding van grenzen wanneer columnisten bij het uiten van hun persoonlijke mening kwalificaties bezigen of vergelijkingen treffen waartoe de feiten in redelijkheid geen aanleiding geven.
5.25.
[gedaagde/eiser] publiceert op zijn website artikelen over onder meer onopgeloste moordzaken en beoogt daarmee zich te mengen in het publieke debat om zo door hem gesignaleerde misstanden aan de kaak te stellen. Zonder nadere toelichting die ontbreekt, is echter niet naar voren gekomen op welke wijze de artikelen ‘Brief van [eiseres/verweerster], moeder van [A.]’ en ‘Brief van [eiseres/verweerster], moeder van [A.] (2)’ een bijdrage kunnen leveren aan het door [gedaagde/eiser] beoogde doel. Dat de artikelen voor [eiseres/verweerster] kwetsend zijn en nodeloos grievend blijkt echter wel uit de inhoud. [gedaagde/eiser] heeft de grenzen overschreden. Dat brengt mee dat de gevorderde rectificaties zullen worden toegewezen.
Rectificatie chantage
5.26.
Eisers vorderen dat [gedaagde/eiser] op zijn website een rectificatie plaatst waarin hij aangeeft dat hij op diverse plaatsen op de website heeft gesuggereerd dat [eiseres/verweerster] emotioneel of anderszins wordt gechanteerd door haar familie terwijl dit niet is aangetoond. Deze vordering ligt voor toewijzing gereed nu daartegen geen verweer is gevoerd en deze ook overigens niet ongegrond of onrechtmatig voorkomt. Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter dat ook deze beschuldigingen onnodig grievend zijn, en hiervoor volstrekt onvoldoende aanwijzingen bestaan terwijl de uitlatingen op geen enkele wijze bijdragen aan het voor het voetlicht brengen van de misstand die [gedaagde/eiser] op het spoor stelt te zijn. De voorzieningenrechter zal de vordering dan ook toewijzen.
Het onder 9 en 10 gevorderde
5.27.
Onder 9 vorderen eisers dat het [gedaagde/eiser] wordt verboden uitingen te publiceren waarin wordt gesteld dat [eiseres/verweerster] door haar familie gechanteerd wordt.
5.28.
[gedaagde/eiser] heeft op zijn website en daarmee voor iedereen beschikbaar, gesteld dat [eiseres/verweerster] door haar familie wordt gechanteerd door een brief te plaatsen waarvan de suggestie uitgaat dat deze brief door [eiseres/verweerster] is geschreven. Dat dit voor [eiseres/verweerster] en de rest van de familie minst genomen een ernstige beschuldiging is, behoeft geen betoog. Aangenomen moet worden dat lezers van het artikel waarin deze suggestie wordt gewekt, deze voor waar aannemen. Tegen die achtergrond moet worden aangenomen dat een dergelijke beschuldiging ongewenste consequenties voor [eiseres/verweerster] en de familie [A.] kan hebben. Daar tegenover staat dat [gedaagde/eiser] met zijn publicaties aan de kaak wil stellen dat de moord op [A.] door een ander dan de veroordeelde [B.]. is begaan. Echter, niet valt in te zien dat het uiten van dergelijke beschuldigingen een bijdrage kan leveren aan het aan de kaak stellen van deze ‘misstand’. Daar komt bij dat niet is gebleken dat deze beschuldiging steun vond in het toen beschikbare feitenmateriaal. Geoordeeld moet dan ook worden dat het recht van [eiseres/verweerster] om beschermd te worden tegen lichtvaardige beschuldigingen in dit geval zwaarder weegt dan het recht van [gedaagde/eiser] om zijn mening op deze wijze te uiten en dat het gevorderde verbod zal worden toegewezen.
5.29.
Onder 10 vorderen eisers primair [gedaagde/eiser] een verbod op te leggen om uitingen te publiceren waarin hij eisers en/of [A.] citeert of lijkt te citeren. Hoewel tegen deze vordering geen verweer is gevoerd, voert een dergelijk verbod naar het oordeel van de voorzieningenrechter te ver. Voor zover het gevraagde verbod ziet op publicaties staat het [gedaagde/eiser] in beginsel vrij daaruit te citeren wanneer deze publicaties rechtmatig zijn geopenbaard. Voor zover het gevraagde verbod ziet op delen van het dagboek van [eiseres/verweerster] is reeds in een bodemzaak uitvoerbaar bij voorraad een dergelijk verbod afgegeven. Voor het overige is de vordering zo algemeen geformuleerd dat deze niet voor toewijzing in aanmerking komt. Een dergelijk verbod zou immers betekenen dat [gedaagde/eiser] nooit eisers zou mogen citeren, ook niet op juiste wijze. Zonder onderbouwing valt niet in te zien dat [gedaagde/eiser] door ieder citaat onrechtmatig zou handelen jegens eisers. Dat neemt niet weg dat er gevallen denkbaar zijn dat het citeren van eisers naar de inhoud van het citaat of de wijze waarop dit wordt gepresenteerd in dat specifieke geval wel onrechtmatig kan zijn. De primaire vordering wordt afgewezen.
5.30.
Onder 10 subsidiair vorderen eisers [gedaagde/eiser] te gelasten om bij iedere uiting, in woord en geschrift waarin hij woorden van eisers en/of [A.] gebruikt die niet letterlijk uit verifieerbare bron overgenomen zijn, uitdrukkelijk bovenaan het artikel vermeldt dat de inhoud van het artikel aan de eigen fantasie van [gedaagde/eiser] is ontsproten. Tegen deze vordering is geen verweer gevoerd. De voorzieningenrechter ziet gelet op de aard en de inhoud van de artikelen ‘[artikel]’, ‘Brief van [eiseres/verweerster], moeder van [A.]’ en ‘Brief van [eiseres/verweerster], moeder van [A.] (2)’ waarvan de gemiddelde, niet van de werkwijze van [gedaagde/eiser] bij de publicatie van dit soort teksten geheel op de hoogte zijnde, lezer niet direct behoeft te begrijpen dat het hier om dit fantasieën gaat, aanleiding om de vordering toe te wijzen op de wijze zoals hierna vermeld.
Voorschot schadevergoeding
5.31.
Onder 11, 12 en 13 vorderen [eiseres/verweerster] en [eiser in conventie] een voorschot op een schadevergoeding. Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening. Deze vordering zal worden afgewezen.
5.32.
Nu onvoldoende is gemotiveerd waarom in dit geval een onmiddellijke voorziening is vereist en een eventueel oordeel van de bodemrechter daaromtrent niet zou kunnen worden afgewacht, wordt deze vordering afgewezen
5.33.
Het voorgaande brengt met zich dat de vorderingen onder 1, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9 en 10 subsidiair zullen worden toegewezen.
5.34.
Eisers hebben gevorderd aan ieder onderdeel van de vordering een dwangsom te verbinden van € 20.000,- per dag tot een maximum van € 500.000,-. Namens [gedaagde/eiser] is aangevoerd dat de gevorderde dwangsommen exorbitant zijn. De voorzieningenrechter volgt [gedaagde/eiser] hierin niet. Gebleken is dat het verbeuren van eerdere dwangsommen tot een maximum van € 200.000,- [gedaagde/eiser] er niet van hebben weerhouden toch te handelen in strijd met zijn veroordelingen. Dat betekent dus dat deze dwangsommen onvoldoende prikkel tot nakoming hebben gevormd. Bij die stand van zaken resteert geen andere optie dan de dwangsommen aanzienlijk te verhogen, als gevorderd.
5.35.
De voorzieningenrechter zal [gedaagde/eiser] als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de kosten van deze procedure. Eisers hebben verzocht [gedaagde/eiser] op grond van artikel 1019h RV in de reële proceskosten van € 15.000,- te veroordelen. De voorzieningenrechter volgt eisers hierin niet. Op zichzelf beschouwd kan in een zaak als onderhavige waarin schending van een auteursrecht wordt aangenomen, op grond van artikel 1019h RV aanleiding bestaan voor een veroordeling in de reële proceskosten. Echter, een specificatie van het gevorderde bedrag ontbreekt. Bovendien geldt dat in het geval ook andere vorderingen zijn ingesteld dan ter handhaving van – zoals in dit geval – auteursrechten, het de vraag is welk gedeelte van de in rekening gebrachte kosten betrekking hebben die handhaving (HR 20 februari 2015, ECLI: NL:HR:2015:397). Die vraag laten eisers onbeantwoord. Slechts aan enkele van de vele vorderingen is schending van het auteursrecht mede ten grondslag gelegd. Bovendien komt aan [eiser in conventie] geen auteursrechtelijke bescherming toe.
De kosten aan de zijde van eisers worden begroot op:
- dagvaarding € 97,31
- griffierecht € 287,00
- salaris advocaat
€ 816,00
Totaal € 1.200,31

6.De beoordeling in reconventie

6.1.
[gedaagde/eiser] vordert – kort gezegd – opheffing van het op 6 juli 2017 gelegde executoriaal derden beslag onder de Rabobank op zijn bankrekening ter hoogte van € 59.000,- in verband met, volgens [eiseres/verweerster] verbeurde dwangsommen uit hoofde van het vonnis van deze rechtbank van 24 augustus 2016. [gedaagde/eiser] legt aan deze vordering primair ten grondslag dat het beslag dient te worden opgeheven omdat het beslag op onjuiste wijze is aangezegd omdat onvoldoende duidelijk is welk verbod uit genoemd vonnis door [gedaagde/eiser] is overtreden. In de door de deurwaarder afgegeven aanzegging van het beslag, is slechts te lezen dat vanaf 7 mei 2017 dwangsommen zijn verbeurd van € 1.000,- per dag. Ook uit de processen-verbaal van beslaglegging volgt niet welk verbod door [gedaagde/eiser] is overtreden.
6.2.
Namens [eiseres/verweerster] is aangevoerd dat opheffing van het gelegde beslag en dus staking van de executie, slechts aan de orde is indien zou blijken dat zij geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van haar bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust, indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard of als sprake is van andere feiten of omstandigheden die maken dat [eiseres/verweerster] in redelijkheid geen gebruik mag maken van haar recht tot tenuitvoerlegging. [gedaagde/eiser] heeft echter niet gesteld dat sprake is van klaarblijkelijke feitelijke of juridische misslag in het vonnis van 24 augustus 2016 of dat tenuitvoerlegging tot een noodtoestand bij [gedaagde/eiser] zal leiden, zodat [eiseres/verweerster] tot tenuitvoerlegging daarvan kan overgaan.
6.3.
De voorzieningenrechter overweegt het volgende. Uitgangspunt is dat de persoon tegen wie een vonnis geëxecuteerd wordt, uiterlijk op het moment van de executie moet kunnen beoordelen of het zinvol is tegen de executie op te komen en welke feiten hij in dat geval aan zijn verzet ten grondslag moet leggen. Het ligt daarom op de weg van de (aanstaande) executant met rechtstreekse en precieze bewoordingen aan de veroordeelde kenbaar te maken waarop hij zijn standpunt baseert dat aan de voorwaarden waaronder de dwangsom verschuldigd is geworden, is voldaan. Van de veroordeelde kan niet worden gevergd dat hij door middel van studie en interpretatie moet zien te begrijpen waarop de executant het oog heeft. De enkele verwijzing naar het vonnis van 24 augustus 2016, waarin diverse veroordelingen aan het adres van [gedaagde/eiser] zijn uitgesproken, is dan ook op zichzelf beschouwd niet voldoende. De voorzieningenrechter volgt [gedaagde/eiser] echter niet in zijn stelling dat het beslag om die reden op onjuiste wijze is gelegd. Ter zitting is immers duidelijk geworden dat [gedaagde/eiser] precies wist om welke overtreding het gaat. [gedaagde/eiser] heeft ter zitting immers verklaard dat hij op 7 mei 2017 één artikel op zijn website heeft geplaatst en dat hij dit heel bewust heeft gedaan om te bezien wat er met de dwangsommen zou gebeuren. Tegen die achtergrond is de aanzegging van het beslag voldoende duidelijk, nu daarin gesproken wordt over het verbeuren van dwangsommen per 7 mei 2017. [gedaagde/eiser] kon aldus beoordelen of het zinvol was tegen de executie op te komen en welke feiten hij in dat geval aan zijn verzet ten grondslag moest leggen.
6.4.
[gedaagde/eiser] heeft subsidiair aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat hij met het plaatsen van een artikel waarin delen van het dagboek van [eiseres/verweerster] staan vermeld, geen dwangsommen kan verbeuren omdat een inbreuk op het auteursrecht van [eiseres/verweerster] feitelijk niet mogelijk is. Ter onderbouwing van deze stelling heeft [gedaagde/eiser] aangevoerd dat het dagboek inmiddels een openbare bron is geworden nu het op diverse websites is terug te vinden. Het aan [gedaagde/eiser] opgelegde verbod beoogt het auteursrecht van [eiseres/verweerster] te beschermen. Dat recht is echter niet meer te beschermen waardoor [eiseres/verweerster] geen belang meer heeft bij het executeren van het vonnis waardoor het leggen van beslag terzake het verbeuren van dwangsommen onrechtmatig is.
6.5.
De voorzieningenrechter stelt vast dat reeds in de tussen partijen gevoerde bodemprocedure de vraag of [gedaagde/eiser] een inbreuk maakt op het auteursrecht van [eiseres/verweerster] door delen van het dagboek op internet te plaatsen, terwijl het dagboek op andere websites is terug te vinden, reeds is beantwoord en hiervoor onder 2.10 (r.o. 4.11 van deze rechtbank) weergegeven. De voorzieningenrechter sluit zich bij dit oordeel aan.
6.6.
Meer subsidiair heeft [gedaagde/eiser] aangevoerd dat er op basis van het vonnis van 24 augustus 2016 geen dwangsommen kunnen zijn verbeurd nu dit vonnis geen nieuwe veroordeling van [gedaagde/eiser] met nieuwe te verbeuren dwangsommen, inhoudt. Ter onderbouwing heeft [gedaagde/eiser] aangevoerd dat het vonnis in de bodemprocedure van 24 augustus 2016 slechts een bevestiging vormde van het vonnis in kort geding van 18 december 2013 en van het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 17 maart 2015 waarin reeds dwangsommen waren opgelegd. Dit volgt onder meer uit het feit dat in het arrest is bepaald dat de voorlopige voorziening na zes maanden vervalt indien geen bodemprocedure aanhangig is gemaakt. In september 2015 is de dagvaarding in de bodemprocedure uitgebracht. Op basis van het vonnis van de rechtbank van 18 december 2013 is door [eiseres/verweerster] in juli 2015 al voor het maximum aan verbeurde dwangsommen, te weten € 200.000,-, executoriaal beslag gelegd. Aangezien het maximum aan te verbeuren dwangsommen dus al twee jaar geleden was bereikt, kan in juli 2017 niet opnieuw beslag worden gelegd, zo is namens [gedaagde/eiser] aangevoerd.
6.7.
De voorzieningenrechter overweegt dat met het vonnis in kort geding van 18 december 2013 en het arrest van 17 maart 2015 voorlopige voorzieningen zijn getroffen die naar het oordeel van de voorzieningenrechter en het gerechtshof indertijd noodzakelijk bleken. Anders dan [gedaagde/eiser] kennelijk meent vormt de vervolgens gevoerde bodemprocedure en de daarin uitgesproken veroordelingen niet een bevestiging van de eerder opgelegde voorlopige voorzieningen. De bodemrechter heeft op 24 augustus 2016 [gedaagde/eiser] opnieuw en ten gronde veroordeeld, op basis van de informatie en de omstandigheden die de rechtbank op dat moment bekend waren. De bodemprocedure vormt dan ook niet een verkapt hoger beroep tegen het oordeel in kort geding, maar is een op zichzelf staande beoordeling ex nunc. De overtredingen van de in kort geding opgelegde verboden door [gedaagde/eiser] hebben kennelijk aanleiding gevormd om wederom te oordelen aan [gedaagde/eiser] verboden op te leggen en daar wederom dwangsommen aan te verbinden. Daarbij is van belang dat de rechtbank indertijd heeft meegewogen dat [eiseres/verweerster] voor € 200.000,-, het maximum aan te verbeuren dwangsommen, executiemaatregelen had getroffen. Dat heeft voor de rechtbank geen aanleiding gevormd om van het opleggen van dwangsommen in de bodemprocedure af te zien. Onder die omstandigheden moet worden geoordeeld dat [eiseres/verweerster] executiemaatregelen kon treffen op basis van het, uitvoerbaar bij voorraad verklaarde, vonnis van 24 augustus 2016.
6.8.
Als meest subsidiaire standpunt heeft [gedaagde/eiser] naar voren gebracht dat hooguit tot een bedrag van € 29.500,- beslag kan worden gelegd. Ter onderbouwing hiervan heeft [gedaagde/eiser] gesteld dat de rechtbank in haar vonnis van 24 augustus 2016 heeft geoordeeld dat de dwangsommen die zij aan [gedaagde/eiser] en zijn medegedaagde [E.] oplegt, deelbaar zijn waardoor niet voor het gehele bedrag beslag kon worden gelegd, maar slechts voor de helft daarvan.
6.9.
Namens [eiseres/verweerster] is in dit verband naar voren gebracht dat het bevel onder 5.3 van het vonnis, om gepubliceerde delen van het dagboek van de website te verwijderen aan [gedaagde/eiser] alleen is opgelegd.
6.10.
De voorzieningenrechter overweegt het volgende. In het dictum van dit vonnis is onder 5.3 opgenomen dat [gedaagde/eiser] en [E.] ([gedaagde/eiser] c.s.) wordt verboden om delen van het dagboek van [eiseres/verweerster] te publiceren en het [gedaagde/eiser] (hij alleen) wordt bevolen om reeds geplaatste passage uit het dagboek te verwijderen. In 5.5. worden zij gezamenlijk veroordeeld om aan [eiseres/verweerster] een dwangsom te betalen van € 1.000,- per dag als zij dit toch doen. In het dictum staat geen hoofdelijke veroordeling opgenomen. De verbeurde dwangsommen zijn het gevolg van het feit dat [gedaagde/eiser] op 7 mei 2017 een artikel op zijn website heeft geplaatst waarmee hij in strijd handelt met het verbod om delen uit het dagboek te publiceren. Dat betekent dat vanaf dat moment tot 4 juli 2017 en dus voor 59 dagen een dwangsom van € 1.000,- per dag is verbeurd, terzake waarvan een vordering bestaat van € 59.000,- Het betreft hier een overtreding van een verbod aan [gedaagde/eiser] c.s. en niet aan [gedaagde/eiser] alleen. Verder moet in aanmerking worden genomen dat de verplichting tot het betalen van een dwangsom deelbaar is en dat de hoofdregel van artikel 6:6 BW geldt. [gedaagde/eiser] is dus slechts voor de helft aansprakelijk voor het bedrag aan verbeurde dwangsommen en het beslag dus ook alleen tot dat bedrag kan worden gelegd. Voor zover het beslag voor een hoger bedrag is gelegd zal de voorzieningenrechter dit opheffen.
6.11.
Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk wordt gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.

7.De beslissing

De voorzieningenrechter
In conventie
7.1.
verbiedt [gedaagde/eiser] om in persoon, telefonisch, per post, per e-mail, of ander (elektronisch) medium, of op welke wijze dan ook, in contact te (doen) treden met [eiseres/verweerster],
7.2.
gelast [gedaagde/eiser] het artikel ‘[artikel]’ van zijn website [website] en facebookpagina te verwijderen en verwijderd te houden en verbiedt [gedaagde/eiser] dit artikel of delen daaruit op enigerlei wijze te (doen) publiceren;
7.3.
gelast [gedaagde/eiser] het artikel ‘Brief van [eiseres/verweerster], de moeder van [A.]’ van zijn website [website] en facebookpagina te verwijderen en verwijderd te houden en verbiedt [gedaagde/eiser] dit artikel of delen daaruit op enigerlei wijze te (doen) publiceren;
7.4.
gelast [gedaagde/eiser] het artikel ‘Brief van [eiseres/verweerster], de moeder van [A.] (2)’ van zijn website [website] en facebookpagina te verwijderen en verwijderd te houden en verbiedt [gedaagde/eiser] dit artikel of delen daaruit op enigerlei wijze te (doen) publiceren;
7.5.
gelast [gedaagde/eiser] om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis en tot in elk geval drie maanden daarna , bovenaan de ‘homepage’ van de website [website], met lettertype Times New Roman een rectificatie te plaatsen in tenminste lettergrootte 12 met de volgende inhoud:
‘RECTIFICATIE
Op 28 juni 2017 heb ik op deze plaats het artikel ‘Brief van [eiseres/verweerster], moeder van [A.]’ gepubliceerd. In dit artikel heb ik ten onrechte gesuggereerd dat [eiseres/verweerster] [A.] mij middels een brief haar excuses heeft aangeboden, meent dat mijn hypothese over de moord op [A.] de juiste is, ermee instemt dat ik of derden haar dagboek publice(e)r(en), meent dat haar familie door het Openbaar Ministerie gehersenspoeld is en zij door familie onder druk gezet zou worden om zich tegen mijn acties te verzetten, dat haar advocaat zonder haar medeweten of opdracht zo handelt, dat zij geen contactverbod met mij zou wensen, dat zij tot de Islam bekeerd zou zijn en dat zij zou genieten van één of meer van mijn schrijfsels. Het artikel suggereert dat [eiseres/verweerster] [A.] mij een brief met de voornoemde inhoud zou hebben geschreven. Dat is niet juist. De tekst van deze brief en ook de daarin opgenomen lofprijzingen aan mijn adres zijn in werkelijkheid door mijzelf verzonnen en opgeschreven’
7.6.
gelast [gedaagde/eiser] om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis en tot in elk geval drie maanden daarna, bovenaan de ‘homepage’ van de website [website], met lettertype Times New Roman een rectificatie te plaatsen in tenminste lettergrootte 12 met de volgende inhoud:
‘RECTIFICATIE
Op 29 juni 2017 heb ik op deze plaats het artikel ‘Brief van [eiseres/verweerster], moeder van [A.] (2)’ gepubliceerd. In dit artikel heb ik ten onrechte gesuggereerd dat [eiseres/verweerster] [A.] mij middels een brief haar excuses heeft aangeboden, meent dat mijn hypothese over de moord op [A.] de juiste is, ermee instemt dat ik of derden haar dagboek publice(e)r(en), meent dat haar familie door het Openbaar Ministerie gehersenspoeld is en zij door familie onder druk gezet zou worden om zich tegen mijn acties te verzetten, dat haar advocaat zonder haar medeweten of opdracht zo handelt, dat zij geen contactverbod met mij zou wensen en meent dat het door mijzelf opgestelde ‘campingverslag’ juist is, zij meent dat ik mijn burgerplicht doe en dat ik niet kierewiet ben. Het artikel suggereert dat [eiseres/verweerster] [A.] mij een brief met de voornoemde inhoud zou hebben geschreven. Dat is niet juist. De tekst van deze brief en ook de daarin opgenomen lofprijzingen aan mijn adres zijn in werkelijkheid door mijzelf verzonnen en opgeschreven’
7.7.
gelast [gedaagde/eiser] om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis en tot in elk geval drie maanden daarna, bovenaan de ‘homepage’ van de website [website], met lettertype Times New Roman een rectificatie te plaatsen in tenminste lettergrootte 12 met de volgende inhoud:
‘Op diverse plaatsen op deze website heb ik gesuggereerd dat [eiseres/verweerster] [A.] emotioneel of anderszins gechanteerd wordt door haar familie. Deze suggestie is onjuist’
7.8.
verbiedt [gedaagde/eiser] om in woord of geschrift enig uiting te doen via welk medium dan ook, waarin gesteld wordt dat [eiseres/verweerster] door haar familie wordt gechanteerd;
7.9.
gelast [gedaagde/eiser] om in iedere uiting, in woord of geschrift, waarin hij woorden van eisers en/of [A.] gebruikt die niet letterlijk uit verifieerbare bron overgenomen zijn, uitdrukkelijk bovenaan het artikel te vermelden dat het aan [gedaagde/eiser]’s eigen fantasie ontsproten woorden betreft;
7.10.
veroordeelt [gedaagde/eiser] om aan eisers een dwangsom te betalen van € 20.000,- per dag voor iedere overtreding van de hiervoor onder 7.1 tot en met 7.9 uitgesproken veroordelingen tot een maximum van € 500.000,- is bereikt;
7.11.
machtigt eisers ex artikel 3:299 BW om op kosten van gedaagde, zelf te verrichten waartoe [gedaagde/eiser], op grond van hetgeen onder 7.2, 7.3 en 7.4 is gehouden indien hij ondanks executie van de dwangsom het gebod niet ten uitvoer legt;
7.12.
veroordeelt [gedaagde/eiser] in de proceskosten, aan de zijde van eisers tot op heden begroot op € 1.200,31,
7.13.
veroordeelt [gedaagde/eiser] in de nakosten ten bedrage van respectievelijk € 131,- zonder betekening en € 199,- met betekening;
7.14.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
7.15.
wijst het meer of anders gevorderde af.
In reconventie
7.16.
veroordeelt [eiseres/verweerster] tot opheffing van het in haar opdracht op 6 juli 2017 gelegde executoriaal beslag voor zover dit het bedrag van € 29.500,- te boven gaat;
7.17.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
7.18.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
7.19.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Smit en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.P. de Klerk op 7 augustus 2017. [1]

Voetnoten

1.Conc.: