In deze zaak vordert de pachter, [eiser sub 1], dat zijn zoon, [eiser sub 2], als medepachter wordt aangemerkt in de bestaande pachtovereenkomst met [gedaagde]. De pachtovereenkomst is oorspronkelijk gesloten voor zes jaar, met een verlenging van zes jaar op basis van artikel 7:325 lid 5 van het Burgerlijk Wetboek. De pachtkamer heeft op 11 januari 2017 de zaak behandeld, waarbij [eiser sub 1] en [eiser sub 2] in persoon aanwezig waren, vergezeld door hun gemachtigde, mr. J.M.A.H. van der Ploeg. [gedaagde] is niet verschenen, ondanks een deugdelijke oproep.
De pachtkamer heeft vastgesteld dat [eiser sub 1] op 8 januari 2016 een verzoek heeft ingediend om zijn zoon als medepachter op te nemen in de pachtovereenkomst. [eiser sub 1] heeft zijn zoon opgeleid in de agrarische sector en heeft ervaring in de melkveehouderij. De pachtkamer heeft de argumenten van [gedaagde] verworpen, die stelde dat [eiser sub 2] niet in staat zou zijn om het bedrijf te runnen. De pachtkamer oordeelt dat [eiser sub 2] voldoende kwaliteiten heeft op basis van zijn opleiding en werkervaring.
De vordering van [eiser sub 1] wordt toegewezen, en [eiser sub 2] wordt als medepachter in de pachtovereenkomst opgenomen. [gedaagde] wordt veroordeeld in de proceskosten van [eiser sub 1]. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad en het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.