ECLI:NL:RBNHO:2017:6294

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 juli 2017
Publicatiedatum
25 juli 2017
Zaaknummer
C/15/261555 / HA RK 17/128
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van een rechter in een civiele procedure met eerdere betrokkenheid in kort geding

Op 12 juli 2017 heeft verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.J.J. van der Heiden, een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. M. van Rijn, de rechter in een aanhangige civiele procedure. Dit verzoek is behandeld op 20 juli 2017 door de wrakingskamer van de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar. Verzoeker stelde dat de rechter de schijn van vooringenomenheid had gewekt, omdat zij eerder in kort geding had geoordeeld over dezelfde geschilpunten die in de bodemprocedure aan de orde waren. Verzoeker voerde aan dat de rechter in het kort geding al vooruitliep op het oordeel dat in de bodemprocedure zou moeten worden gegeven, wat de objectieve vrees voor partijdigheid zou rechtvaardigen.

De rechter verweerde zich door te stellen dat er geen sprake was van vooringenomenheid en dat haar eerdere betrokkenheid in het kort geding slechts een ordemaatregel betrof zonder inhoudelijke beoordeling van de rechtsvragen. De wrakingskamer oordeelde dat de enkele omstandigheid dat een rechter eerder betrokken was bij een zaak niet voldoende is voor een wrakingsverzoek, maar dat in dit geval bijkomende omstandigheden aanwezig waren die de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd maakten. De wrakingskamer concludeerde dat de rechter in de bodemprocedure niet onbevangen kon oordelen, gezien haar eerdere uitspraak in het kort geding.

Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking toegewezen, wat betekent dat de rechter niet langer de zaak zal behandelen. De hoofdzaak zal worden overgedragen aan een andere rechter, om de onpartijdigheid van de rechtsgang te waarborgen.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Wrakingskamer, locatie Alkmaar
zaaknummer / rekestnummer: C/15/261555 / HA RK 17/128
Beslissing van 20 juli 2017
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
advocaat mr. A.J.J van der Heiden te Den Helder,
Het verzoek is gericht tegen:
mr. M. van Rijn,
hierna te noemen: de rechter.

1.Procesverloop

1.1.
Verzoeker heeft op 12 juli 2017 schriftelijk de wraking verzocht van de rechter in de bij deze rechtbank, afdeling privaatrecht, sectie kanton, locatie Alkmaar aanhangige zaak met als zaaknummer 5829443 CV EXPL 17-2643, hierna te noemen: de bodemprocedure.
1.2.
De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft schriftelijk op het verzoek gereageerd. De wederpartij in de bodemprocedure (hierna: de wederpartij) heeft niet schriftelijk gereageerd.
1.3.
Het verzoek is vervolgens behandeld ter openbare zitting van de wrakingskamer van 20 juli 2017. Verzoeker, de rechter en de wederpartij zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. De advocaat van verzoeker en de rechter zijn verschenen. De wederpartij heeft van de geboden gelegenheid geen gebruik gemaakt.

2.Het standpunt van verzoeker

2.1.
Verzoeker heeft ter onderbouwing van het verzoek – samengevat – het volgende aangevoerd. De rechter heeft bij hem de schijn van vooringenomenheid gewekt, nu zij omtrent de geschilpunten, zoals aan de orde in de bodemprocedure, reeds in kort geding heeft geoordeeld. Onder rechtsoverweging 6.4. van het op 17 februari 2017 uitgesproken vonnis in kort geding is de rechter al vooruitgelopen op het vermoedelijk oordeel van de rechter in de bodemprocedure. De rechter heeft de vordering in conventie van [verzoeker] in kort geding afgewezen en de vordering in reconventie van de wederpartij toegewezen. Daarbij is ze ervan uitgegaan dat er aan de zijde van [verzoeker] sprake was van een huurachterstand alsmede het niet betalen van huurpenningen dan wel een gebruiksvergoeding in januari en februari 2017.
Het enkele feit dat een rechter in hetzelfde geschil zowel in kort geding als in de bodemprocedure optreedt is weliswaar onvoldoende grond voor wraking, maar in dit geval is sprake van bijkomende omstandigheden die grond voor wraking opleveren. De rechter moet in dit geval in de bodemprocedure een oordeel uitspreken op basis van hetzelfde feitencomplex, zoals aan de orde in het kort geding. Daarnaast is het toetsingskader in het kort geding en in de bodemprocedure hetzelfde. Dat de rechter zowel in kort geding als in de bodemprocedure optreedt is voorts in strijd met aanbeveling 16 van de Leidraad Onpartijdigheid en Nevenfuncties in de rechtspraak van januari 2014.

3.Het standpunt van de rechter

3.1.
De rechter heeft tegen het verzoek aangevoerd dat bij haar geen sprake is van enige vooringenomenheid. Zij heeft in het kort geding slechts een ordemaatregel getroffen en geen inhoudelijk oordeel uitgesproken over relevante rechtsvragen. De vordering in conventie is niet inhoudelijk beoordeeld, maar afgewezen wegens gebrek aan belang en ten aanzien van de vordering in reconventie heeft de rechter zich slechts een voorlopig oordeel gevormd over de vraag of aannemelijk is dat in een bodemzaak zou worden geoordeeld dat ontruiming van het gehuurde in verband met een huurachterstand moest worden toegewezen. Deze benadering is inherent aan een kort geding.
De rechter heeft hieraan ter zitting toegevoegd dat er binnen de sector kanton geen beleid is dat een rechter die een kort geding heeft behandeld niet kan optreden als de behandelend rechter in een bodemprocedure over dezelfde zaak, dat de wraking een principieel karakter heeft en dat zij het wenselijk acht dat de wrakingskamer hierover een uitspraak doet. De rechter refereert zich dan ook aan het oordeel van de wrakingskamer.
De rechter merkt verder op dat niet de schijn moet ontstaan dat een rechtszoekende kan ''forumshoppen'' door voor de zitting te vragen om een andere rechter. Dat zou spanning opleveren met de neutrale zaakstoedeling aan rechters die binnen de rechtbank als uitgangspunt wordt genomen.

4.De beoordeling

4.1.
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert (zogenaamde subjectieve toets).
Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid (zogenaamde objectieve toets). Het subjectieve oordeel van verzoeker is voor de beoordeling van beide toetsen wel belangrijk maar niet doorslaggevend.
4.2.
Ter zitting heeft de advocaat van verzoeker verklaard dat het in deze zaak niet gaat om vooringenomenheid van de rechter jegens verzoeker. De door [verzoeker] aangevoerde aanwijzingen van partijdigheid houden geen verband met de persoonlijke instelling van de rechter, maar met vrees voor partijdigheid door haar eerdere betrokkenheid in het kort geding tussen [verzoeker] en de wederpartij. Aan de orde is daarom de vraag of er sprake is van omstandigheden die grond geven voor het oordeel dat vrees voor onpartijdigheid objectief gerechtvaardigd is.
4.3.
De wrakingskamer stelt daarbij het volgende voorop. Bij de beoordeling van het verzoek is het uitgangspunt dat de enkele omstandigheid dat een rechter al eerder als rechter bemoeienis heeft gehad met een zaak onvoldoende is om – objectief gezien – de vrees voor partijdigheid te rechtvaardigen. Van belang zijn de
scope and naturevan de eerdere bemoeienis. Wanneer het gaat om eerdere bemoeienis als zittingsrechter, zullen bijkomende, uitzonderlijke omstandigheden vereist zijn om schending van het onpartijdigheidsvereiste te kunnen aannemen.
4.4.
Naar het oordeel van de wrakingskamer is in dit geval sprake van dergelijke bijkomende, uitzonderlijke omstandigheden. Het kort geding met rolnummer 5640142 KG EXPL 17-3 en de bodemprocedure tussen [verzoeker] en de wederpartij betreffen hetzelfde geschilpunt, namelijk de vraag of er tot en met februari 2017 sprake is van een zodanige huurachterstand aan de zijde van [verzoeker] dat ontruiming door zijn wederpartij gerechtvaardigd is. De rechter heeft in het vonnis in kort geding vastgesteld dat sprake was van een toerekenbare tekortkoming aan de zijde van [verzoeker] , mede gelet op de omvang van de huurachterstand, waarbij werd meegewogen dat voor de maanden januari en februari 2017 geen huur/gebruiksvergoeding was betaald. Dat heeft geleid tot toewijzing van de vordering tot ontruiming, waarbij is overwogen dat rekening werd gehouden met de vermoedelijke beslissing in de bodemprocedure:
“Naar het oordeel van de kantonrechter is vanwege de omvang van de huurachterstand – waarbij ook wordt meegewogen dat voor de maanden januari en februari 2017 geen huur/gebruiksvergoeding door [verzoeker] is betaald – sprake van een toerekenbare tekortkoming aan de zijde van [verzoeker] , welke tekortkoming dermate ernstig is dat zij de ontruiming van het gehuurd rechtvaardigt. Rekening houdend met de vermoedelijke beslissing in de bodemzaak zal de tegenvordering daarom worden toegewezen, als na te melden.”
4.5.
De rechter heeft in kort geding – op zichzelf volkomen juist – als toets de maatstaf aangelegd wat de bodemrechter vermoedelijk zal beslissen. Hoewel de rechter in de bodemprocedure niet gehouden is aan deze beslissing in kort geding, kan in een dergelijke situatie bij verzoeker als de rechtzoekende wel een objectief gerechtvaardigde twijfel bestaan dat de rechter zich niet vrij zal achten om in de bodemprocedure tot een ander standpunt te komen dan eerder door haar ingenomen.
4.6.
De wrakingskamer merkt in dit verband nog op dat een van de in de bodemzaak ingestelde vorderingen zodanig is geformuleerd dat de facto sprake lijkt te zijn van een verkapt hoger beroep van het vonnis in kort geding. Het betreft de vordering, strekkende tot het verkrijgen van een ''verklaring voor recht dat Willemsoord op basis van het vonnis van de voorzieningenrechter op goede gronden tot ontruiming van het gehuurde is overgegaan''. Beoordeling van deze vordering zou ertoe leiden dat de rechter in de bodemprocedure feitelijk de juistheid van een door haar zelf in kort geding genomen beslissing zou moeten toetsen, terwijl de rechter in kort geding al rekening heeft gehouden met de vermoedelijke beslissing in de bodemprocedure.
4.7.
De wrakingskamer is van oordeel dat er onder deze omstandigheden bij [verzoeker] de objectief gerechtvaardigde vrees is ontstaan dat de beoordeling in kort geding, ook al heeft dit een voorlopig karakter, in de weg staat aan een onbevangen beoordeling van de bodemzaak.
4.8.
Gelet op het voorgaande zal het verzoek tot wraking worden toegewezen.

5.Beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst het verzoek om wraking toe.
5.2.
beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de rechter en de wederpartij in de hoofdzaak een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden.
5.3.
bepaalt dat de hoofdzaak verder zal worden behandeld door een andere rechter en beveelt dat die zaak daartoe in handen wordt gesteld van de voorzitter van het team Kanton, locatie Alkmaar van deze rechtbank.
Deze beslissing is gegeven door mr. L.J. Saarloos, voorzitter, mr. S.M. Jongkind-Jonker en mr. H.E.C. de Wit, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Bruijn, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2017.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.