Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Ingenieursbureau I.O.B. B.V.
1.Het procesverloop
2.De feiten
“Ik zie een rekening binnen komen van IOB voor de begeleiding op 10 februari. Deze kosten bedragen € 7422,82. Volgens mij heb ik ook nog zo’n soortgelijk bedrag aan IOB te betalen uit 2010. Ik weet dat dit bedrag toen bewust opgedreven is om de kosten bij de Nijs te verhalen. Met andere woorden daar zat wisselgeld in voor de toen nog lopende zaak bij de RvA. Hoe moet ik dit factuur nu plaatsen Jaap? Beide facturen opgeteld praten we inmiddels over een kleine € 15.000,-.”
“De factuur die in de voorbereiding al was voorzien was ter dekking van maar 1 zitting en de nodige voorbereiding daarvoor. Die uren zijn inmiddels op (ruim overschreden in 2010). Daar heb ik tot een streep onder gezet en dat niet doorberekend. Wat ik in 2011 gedaan heb voor de 2e zitting dat zouden we factureren. Ik moet daarbij opmerken dat wij dat dus niet goed gedaan hebben. Die factuur lijkt me niet goed en ik zal die laten crediteren en laten corrigeren. Excuses voor het ongemak.”
€ 75,00 per maand kon betalen. [gedaagde] is nadien feitelijk € 75,00 per maand gaan betalen.
“De met u in 2012 afgesproken betalingsregeling ad € 75 per maand trekken wij hierbij in”.
3.De vordering
€ 21.343,77, waarop [gedaagde] door middel van een betalingsregeling € 4.500,00 is betaald, zodat nog een bedrag van € 16.843,77 openstaat. Verder maakt I.O.B. aanspraak op
€ 4.132,63 aan rente en € 948,85 aan buitengerechtelijke incassokosten.
4.Het verweer
5.De beoordeling
“Richard [gedaagde] ”, zonder dat duidelijk is aan welk e-mailadres dit bericht is gericht. Gelet op het voorgaande is er ook geen reden om I.O.B. in de gelegenheid te stellen om nader bewijs te leveren. Daarbij weegt mee dat I.O.B. in de dagvaarding in strijd met de artikelen 21 en 111 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) niet alle van belang zijnde feiten volledig heeft aangevoerd en geen melding heeft gemaakt van het verweer van [gedaagde] . In de dagvaarding is immers geen melding gemaakt van de uitgebreide voorgeschiedenis van de zaak en van het al bekende verweer van [gedaagde] .
“Die factuur lijkt me niet goed en ik zal die laten crediteren en laten corrigeren.”Voor zover I.O.B. het standpunt inneemt dat [x] op een andere factuur doelde, kan zij daarin niet worden gevolgd, omdat daarvoor geen steun is te vinden in die e-mailcorrespondentie en de stukken. Op de zitting heeft I.O.B., daarnaar gevraagd, in dit verband ook geen nadere uitleg of toelichting kunnen geven, anders dan dat [x] niet meer bij I.O.B. werkzaam is en kennelijk niet bereid is om informatie te geven. Dat komt voor rekening en risico van I.O.B. Dat betekent dat als vaststaand moet worden aangenomen dat [gedaagde] de factuur van 9 oktober 2009 niet verschuldigd is.