Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.Het procesverloop
2.De feiten
‘Op dit moment ziet mevrouw [werkneemster] beperkte mogelijkheden in het re-integreren in haar formatieplaats; 1 dag groep 7 en 1 dag groep 8. Zij ervaart deze plaats als te intensief om voor haar gegronde redenen. Werkgever heeft hier een andere visie op. (…). In mijn functie van jobcoach kan ik mij goed vinden in de argumenten van die mevrouw [werkneemster] aandraagt. Tevens kan ik mij vinden in de visie die werkgever heeft op de nu geboden formatieplaats aan mevrouw [werkneemster] . (…)’
‘(...) De werkgever heeft werknemer een aanbod gedaan voor het schooljaar 2015-2016 voor werkzaamheden in 1 groep op 1 locatie. (…) Gezien de belastbaarheid die is vastgesteld door de bedrijfsarts zijn de aangeboden werkzaamheden passend. De werkgever heeft m.i. terecht een dwingende oproep gedaan aan werknemer om te starten met de re-integratie. De inzet van mediation in de vastgelopen situatie is adequaat. (…)’
15 december 2015 geoordeeld dat [werkgever] voldoet aan haar re-integratieverplichtingen en is de loonsanctie bekort tot en met 16 december 2015. Bij brief van 15 december 2015 heeft het UWV aan [werkneemster] meegedeeld dat de aanvraag voor een WIA-uitkering per 17 december 2015 alsnog in behandeling wordt genomen. [werkneemster] dient daartoe te verschijnen bij de verzekeringsarts.
Het bezwaar tegen de beslissing van 15 december 2015 inzake het herstel van de tekortkomingen van [werkgever] in de re-integratieverplichtingen en het opheffen van de loonsanctie is ongegrond verklaard. Die beslissing is gehandhaafd onder een gewijzigde motivering, namelijk dat er door het gewijzigde medische oordeel een nieuwe situatie is ontstaan, waarop de bezwaargronden niet van toepassing zijn. De loonsanctie is terecht bekort omdat [werkneemster] niet belastbaar wordt geacht en er valt voor [werkgever] niets meer te repareren inzake de re-integratie-inspanningen.
3.Het verzoek
4.Het verweer
5.De beoordeling
Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 34). Een dergelijke situatie doet zich naar het oordeel van de kantonrechter hier niet voor, gezien het volgende.
Uit de overgelegde factuur volgt dat de aangepaste stoel in december 2014 is aangeschaft.
Het is mogelijk dat een en ander wellicht sneller had gekund, doch daarmee staat nog niet vast dat dit aan [werkgever] te wijten is, in de zin dat zij ernstig verwijtbaar heeft gehandeld.
Het digibord is uiteindelijk niet aangeschaft, maar, zoals door [werkgever] onweersproken ter zitting is aangevoerd, dit bord zou worden aangeschaft als [werkneemster] daadwerkelijk weer voor de klas zou staan. Zo ver is het niet gekomen.
In 2016 is nogmaals een mediationtraject gestart. Dat dit traject door ernstig verwijtbaar handelen van [werkgever] is vastgelopen, is niet komen vast te staan.