2.2Indien, binnen een termijn van zes maanden na de bekendmaking van de beslissing
naar aanleiding van het vooroverleg, een aanvraag tot het verkrijgen van een
omgevingsvergunning voor een op basis van het vooroverleg uitgewerkte aanvraag
voor een omgevingsvergunning wordt ingediend, worden de daarvoor geheven
leges met deze leges verrekend.”
11. Artikel 3.1, vierde lid, van de Wro luidt als volgt:
“Indien niet voor het verstrijken van de periode van tien jaar, genoemd in het tweede of het derde lid, de raad onderscheidenlijk opnieuw een bestemmingsplan heeft vastgesteld dan wel een verlengingsbesluit heeft genomen, vervalt de bevoegdheid tot het invorderen van rechten terzake van na dat tijdstip door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten die verband houden met het bestemmingsplan.”
12. Niet in geschil is dat ten tijde van het indienen van het Formulier aanvraag vooroverleg omgevingsvergunning geen (nieuw) bestemmingsplan was vastgesteld dan wel een verlengingsbesluit was genomen als bedoeld in artikel 3.1, vierde lid, van de Wro. Dit betekent dat de vraag beantwoord dient te worden of het in behandeling nemen van een aanvraag om vooroverleg verband houdt met het bestemmingsplan als bedoeld in voormelde bepaling.
13. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat een vooroverleg vormvrij is, geen wettelijke basis in de Wro heeft en op zichzelf niet tot afgifte van enige vergunning kan leiden. Volgens verweerder brengt dit met zich dat daarom onvoldoende verband met het bestemmingsplan kan worden aangenomen. De rechtbank volgt dit standpunt niet. Uit de toelichting die verweerder ter zitting heeft gegeven en uit de informatie vermeld op de website van de gemeente Edam-Volendam leidt de rechtbank af dat de dienst van vooroverleg in het leven is geroepen om slechts een deel van de stappen die nodig zijn om een omgevingsvergunning te verkrijgen te doorlopen, zodat tijdig duidelijk wordt waar het in de aanvraag eventueel aan schort. Zo wordt voorkomen dat telkens opnieuw een volledig vergunningtraject moet worden doorlopen indien een bepaalde aanvraag wegens strijd met de voorschriften niet tot vergunningverlening kan leiden. In zoverre is er een duidelijk verband tussen de aanvraag om vooroverleg en de aanvraag tot het verkrijgen van een omgevingsvergunning. Bevestiging daarvan ziet de rechtbank ook in de structuur van onderdeel 2.2 van de Tarieventabel, waaruit volgt dat de leges voor beide diensten worden verrekend indien binnen zes maanden na een beslissing op een verzoek om vooroverleg een daarop gebaseerde aanvraag voor een omgevingsvergunning wordt ingediend. In het onderhavige geval volgt bovendien uit de brief van burgemeester en wethouders van 18 december 2015 en uit de toelichting in het verweerschrift dat niet alleen toetsing aan de na de ontvangst van de aanvraag om vooroverleg vastgestelde beheersverordening Buitengebied Edam-Volendam heeft plaatsgevonden, maar ook aan het vigerende planologische regime en dus aan het (oude) bestemmingsplan. Een en ander rechtvaardigt de conclusie dat het vooroverleg in het onderhavige geval zodanig veel verband houdt met dat bestemmingsplan dat van een verband daarmee in de zin van artikel 3.1, vierde lid van de Wro kan worden gesproken. Dat betekent dat het invorderingsverbod van toepassing is op de onderhavige kennisgeving leges.
14. Uit artikel 5 van de Verordening moet worden afgeleid dat de leges worden geheven op andere wijze als bedoeld in artikel 233 van de Gemeentewet. Op grond van artikel 249 van de Gemeentewet blijft artikel 8 van de Invorderingswet 1990 - dat bepaalt dat de aanslag door de ontvanger bekend wordt gemaakt - daarom bij de invordering buiten toepassing. Niettemin moet de bekendmaking van de kennisgeving leges in dit geval als eerste invorderingshandeling worden aangemerkt, aangezien daarin tevens om betaling binnen 30 dagen na dagtekening wordt verzocht. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat dit verzoek in strijd is met artikel 3.1, vierde lid van de Wro. Wanneer het - zoals in dit geval - zonneklaar is dat het doel van een beslissing van een bestuursorgaan in strijd is met de wet, staat het rechtszekerheidsbeginsel aan het onverkort handhaven van die beslissing in de weg. Indien verweerder om hem moverende redenen de vaststelling van een niet-invorderbare kennisgeving als de onderhavige bekend wil maken, brengen de voor het verkeer tussen burgers en bestuursorganen op grond van jurisprudentie geldende regels van fair play bovendien mee dat de niet-invorderbaarheid en de reden daarvan expliciet aangegeven dienen te worden. In de omstandigheid dat verweerder het tegendeel heeft gedaan, ziet de rechtbank aanleiding de kennisgeving leges te vernietigen.
15. Aan de overige door eiser naar vorengebrachte grieven komt de rechtbank niet toe, nu uit het vorenstaande reeds voortvloeit dat de leges voor het in behandeling nemen van een verzoek om vooroverleg aan eiser niet in rekening had mogen worden gebracht. Het beroep dient daarom gegrond te worden verklaard.
16. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495 en een wegingsfactor 1).