ECLI:NL:RBNHO:2017:5958

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 juli 2017
Publicatiedatum
17 juli 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 5257
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verlaging WW-uitkering door fictieve inkomsten verrekening

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 21 juli 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. L. de Graaf, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres had een WW-uitkering ontvangen na het beëindigen van haar dienstverband bij V&D. De verweerder had op basis van de Werkloosheidswet (WW) een bedrag van € 208,50 in mindering gebracht op haar uitkering, omdat eiseres een vergoeding had ontvangen voor werkzaamheden als vrijwilliger bij een stembureau. Eiseres was van mening dat deze werkzaamheden als vrijwilligerswerk moesten worden aangemerkt en dat de vergoeding niet in mindering had mogen worden gebracht op haar uitkering.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de werkzaamheden van eiseres niet als vrijwilligerswerk konden worden gekwalificeerd, omdat zij meer dan € 4,50 per uur ontving. De rechtbank volgde de redenering van verweerder dat de werkzaamheden als 'overige niet-verzekeringsplichtige werkzaamheden' moesten worden aangemerkt, wat leidde tot een verlaging van de WW-uitkering. Eiseres had ook aangevoerd dat de wijze van inkomstenverrekening onjuist was en dat zij had mogen vertrouwen op de informatie van verweerder. De rechtbank oordeelde echter dat er geen sprake was van onjuiste voorlichting en dat de berekening van de WW-uitkering correct was uitgevoerd volgens de geldende wet- en regelgeving.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de regels omtrent de verrekening van inkomsten bij de WW-uitkering en de voorwaarden waaronder werkzaamheden als vrijwilligerswerk kunnen worden aangemerkt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 16/5257

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juli 2017 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. L. de Graaf),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: J. Knufman).

Procesverloop

Bij besluit van 5 juli 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van de Werkloosheidswet (WW) € 208,50 in mindering gebracht op het maandloon van eiseres in de maand april 2016, waardoor haar uitkering in die maand € 1.253,56 bedraagt.
Bij besluit van 13 oktober 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juni 2017. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich zoals vooraf bericht niet laten vertegenwoordigen.

Overwegingen

1.1.
Eiseres was laatstelijk werkzaam bij V&D. Daarnaast helpt zij reeds geruime tijd als vrijwilliger bij het stembureau, waarvoor zij per keer een vergoeding ontvangt. Aan eiseres is wegens het beëindigen van haar dienstverband bij besluit van 16 februari 2016 per 17 februari 2016 een WW-uitkering toegekend. Na telefonisch contact met verweerder heeft eiseres op 2 mei 2016 op haar inkomstenformulier onder het kopje “inkomsten uit overige niet-verzekeringsplichtige werkzaamheden” aangegeven dat zij van de gemeente [woonplaats] vanwege ‘verkiezingen referendum van 6 april 2016’ een vergoeding van € 135,- heeft gekregen voor 15 uur werk bij het stembureau.
1.2.
Bij het primaire besluit heeft verweerder eiseres laten weten dat haar WW-uitkering over de periode van 1 april 2016 tot en met 30 april 2016 tot een lager bedrag is uitbetaald wegens de vergoeding die eiseres heeft ontvangen voor haar werkzaamheden bij het stembureau. Verweerder heeft deze werkzaamheden aangemerkt als niet-verzekeringsplichtige werkzaamheden. Verweerder heeft een fictief bedrag aan inkomen berekend op basis van het dagloon en het aantal uren dat eiseres in die maand gewerkt heeft. Het fictieve inkomen bedraagt in het geval van eiseres 15 x € 88,96 / 6,4 = € 208,50. Dit bedrag heeft verweerder in mindering gebracht op haar maandloon, resteert een maanduitkering ter hoogte van € 1.253,56. Hiertegen heeft eiseres bezwaar gemaakt.
1.3.
Verweerder heeft het primaire besluit bij het bestreden besluit gehandhaafd. Volgens verweerder is - onder verwijzing naar de werkwijze van de Belastingdienst - in het geval van eiseres sprake geweest van overige niet-verzekeringsplichtige werkzaamheden, en niet van vrijwilligerswerk. Deze overige niet-verzekeringsplichtige werkzaamheden kunnen volgens verweerder bij de berekening van de uitkering niet buiten beschouwing gelaten worden. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt volgens verweerder niet. Informatie met betrekking tot de vrijwilligersvergoeding en een WW-uitkering is te vinden op de website van het UWV en de Belastingdienst. Er is niet gebleken van onjuiste voorlichting aan eiseres met betrekking tot de hoogte van de vrijwilligersvergoeding.
1.4.
In het verweerschrift heeft verweerder toegelicht dat de wet- en regelgeving geen mogelijkheid tot het buiten beschouwing laten van de door eiseres uitgevoerde werkzaamheden biedt. Op grond van de artikelen 1b en 47 van de WW dienen de inkomsten van eiseres te worden verrekend zoals thans door verweerder is gedaan. De wetgever heeft het in het geval van niet-verzekeringsplichtige werkzaamheden niet wenselijk geacht om de werkelijke inkomsten in mindering te brengen op de uitkering. De uren waarop eiseres als gevolg van de werkzaamheden de hoedanigheid van werknemer verliest dienen te worden omgezet in een fictief inkomen. Er is geen mogelijkheid hiervan af te wijken. Ook voor maximering van het aantal uren op 8 is geen steun te vinden in de wettelijke bepalingen. Op grond van artikel 1b, vijfde lid, van de WW dient verrekening op grond van het aantal gewerkte uren plaats te vinden, aldus verweerder.
2. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat de vergoeding voor het verrichten van werkzaamheden bij het stembureau [woonplaats] op 6 april 2016 ten onrechte heeft geleid tot verlaging van haar WW-uitkering in de maand april 2016. Eiseres stelt dat de werkzaamheden buiten beschouwing hadden moeten worden gelaten, ongeacht de omstandigheid dat deze niet zijn verricht in de 26 weken voorafgaande aan het ontstaan van het WW-recht. De werkzaamheden werden bij alle voorkomende verkiezingen verricht. De periodes tussen verkiezingen bedragen meestal meer dan 26 weken. De werkzaamheden betreffen vrijwilligerswerk.
Daarnaast is eiseres van mening dat - voor zover er al had mogen worden verrekend - de wijze van inkomstenverrekening onjuist is. Voor zover de verzekerde niet wordt aangemerkt als werknemer wordt onder inkomen uit arbeid voor de inkomstenverrekening verstaan belastbaar loon of belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden. Gelet op het Algemeen inkomstenbesluit sociale zekerheidswetten valt de vergoeding van eiseres onder inkomen, te weten het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden, voor zover de uitkeringsgerechtigde geen werknemer is. Dit in aanmerking te nemen belastbare loon dient vervolgens te worden verrekend met de WW. Verweerder heeft verder niet onderbouwd waarom uitgegaan moet worden van 15 uur in plaats van 8 uur. Eiseres is maximaal 8 uur niet beschikbaar geweest voor arbeid. De overige 7 uur werden in de avonduren verricht. Eiseres is derhalve hooguit één dag niet beschikbaar geweest. Daarbij komt dat eiseres nooit werkte op woensdag, wat zij ook bij haar aanvraag voor de WW-uitkering heeft gemeld.
Eiseres doet verder een beroep op het vertrouwensbeginsel. Gelet op de tijdens de telefoongesprekken door verweerder gegeven informatie had eiseres erop mogen vertrouwen dat de werkzaamheden geen gevolgen zouden hebben voor haar WW-uitkering. Eiseres is door verweerder geholpen bij het invullen van haar inkomstenformulier. Als gevolg hiervan heeft zij de werkzaamheden onder ‘inkomsten uit overige niet-verzekeringsplichtige werkzaamheden’ met de vermelding van € 135,- en 15 uur geplaatst. Door de handelswijze van verweerder is zij in een slechtere financiële positie komen te verkeren, die met een juiste voorlichting voorkomen had kunnen worden.
Eiseres heeft tot slot ter zitting een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Zij stelt dat bij een collega-medewerker van het stembureau wel de werkelijk genoten inkomsten (€ 135,-) en niet een fictief inkomen in mindering zijn gebracht op de WW-uitkering.
3. De rechtbank ziet zich geplaatst voor de vraag of verweerder de WW-uitkering van eiseres in de maand april 2016 terecht heeft verlaagd als gevolg van de door haar verrichte werkzaamheden en zo ja, of dit op de juiste wijze is gebeurd. Ter beantwoording van deze vraag acht de rechtbank de volgende wet- en regelgeving van belang.
4. Uit artikel 1b, eerste, tweede, en vierde lid, van de WW volgt wat voor de berekening van de hoogte van de WW-uitkering als dagloon wordt beschouwd en wat het maandloon in een kalendermaand en het inkomen in een kalendermaand bedraagt.
Artikel 1b, vijfde lid, van de WW, bepaalt - voor zover van belang - dat wanneer de werknemer de hoedanigheid van werknemer bedoeld in artikel 8, eerste lid, verliest of heeft verloren, anders dan door het verrichten van werkzaamheden als bedoeld in artikel 8, vierde lid onder zijn inkomen in een kalendermaand verstaan wordt:
(A+B) x C / D hierbij staat:
A voor het aantal uren in een kalendermaand waarover de werknemer de hoedanigheid van werknemer verliest of heeft verloren als bedoeld in artikel 8, voor zover het uren betreft op dagen waarop recht op uitkering bestaat;
B voor het aantal arbeidsuren in een kalendermaand dat de werknemer minder beschikbaar is voor arbeid wegens andere omstandigheden dan ziekte, arbeidsongeschiktheid of omdat hij deelneemt dan wel gaat deelnemen aan een naar het oordeel van het UWV noodzakelijke opleiding of scholing als bedoeld in artikel 76;
C voor het dagloon waarnaar de uitkering zou zijn berekend indien dat niet gemaximeerd zou zijn […] en;
D voor het gemiddeld aantal arbeidsuren, bedoeld in artikel 16, tweede en zesde lid, gedeeld door 5.
Op grond van artikel 8, eerste lid, van de WW behoudt een persoon wiens dienstbetrekking geheel of gedeeltelijk is geëindigd de hoedanigheid van werknemer, voor zover hij geen werkzaamheden verricht uit hoofde waarvan hij op grond van deze wet niet als werknemer wordt beschouwd, behalve als die werkzaamheden worden aangemerkt als vrijwilligerswerk.
Het tweede lid bepaalt dat in afwijking van het eerste lid een persoon de hoedanigheid van werknemer behoudt voor zover het aantal uren in een kalenderweek waarop hij de werkzaamheden uit hoofde waarvan hij op grond van deze wet niet als werknemer wordt beschouwd, verricht niet hoger is dan het gemiddeld aantal uren per kalenderweek waarop hij deze werkzaamheden verrichtte in de 26 kalenderweken onmiddellijk voorafgaande aan het moment waarop de werkzaamheden in dienstbetrekking, waaruit de werknemer werkloos is geworden, eindigden.
Uit artikel 1, van de Regeling vrijwilligerswerk in de WW (de Regeling), volgt - voor zover van belang - dat onder onbetaalde arbeid wordt verstaan werkzaamheden waar geen vergoedingen of verstrekking tegenover staan die hoger zijn dan € 4,50 per uur.
Ingevolge artikel 2, eerste lid van de Regeling is - voor zover van belang - sprake van vrijwilligerswerk als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de WW indien sprake is van onbetaalde arbeid.
Ingevolge artikel 2, tweede lid, van de Regeling wordt als vrijwilligerswerk tevens aangemerkt onbetaalde arbeid die de persoon, die recht heeft op een uitkering op grond van de WW, reeds voor zijn eerste werkloosheidsdag verrichte, voor zover de werkzaamheden niet wijzigen en de omvang niet wordt uitgebreid.
Artikel 47, eerste lid, van de WW, regelt wat de uitkering op grond van de WW per kalendermaand bedraagt.
5. De rechtbank is van oordeel dat in het geval van eiseres geen sprake is geweest van vrijwilligerswerk en kan de motivering die verweerder hiervoor heeft gegeven volgen. Er is geen sprake van vrijwilligerswerk, zoals bedoeld in de Regeling, reeds omdat eiseres voor haar werkzaamheden meer dan € 4,50 per uur heeft ontvangen. Daarvoor maakt het overigens geen verschil of van (hooguit) 8 uur of 15 uur wordt uitgegaan. In beide gevallen is immers sprake van een aanmerkelijk hoger bedrag dan € 4,50 per uur. De werkzaamheden van eiseres zijn door verweerder, gelet op artikel 8, eerste lid, van de WW, in samenhang met artikel 2, van de Regeling, dan ook terecht aangemerkt als ‘overige niet-verzekeringsplichtige werkzaamheden’. Dit betekent dat eiseres haar hoedanigheid als werknemer in de zin van de WW wegens de door haar verrichte werkzaamheden heeft verloren.
Dat deze werkzaamheden vrijgesteld zouden moeten worden, zoals eiseres voor ogen heeft, kan de rechtbank niet volgen. Eiseres heeft de werkzaamheden ten tijde van de toekenning van de WW en in de 26 weken voorafgaand aan de eerste werkloosheidsdag niet verricht. De omstandigheid dat eiseres deze werkzaamheden altijd verrichtte wanneer er gestemd kon worden en dat dit nu eenmaal niet met korte tussenpozen het geval is, maakt niet dat deze werkzaamheden om die reden hadden moeten worden vrijgesteld. De werkzaamheden kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet als doorlopend aangemerkt worden. Van een situatie als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de WW is dan ook geen sprake en voor een ruimere uitleg van die bepaling, zoals eiseres lijkt te betogen, bestaat geen ruimte.
6. Anders dan eiseres meent is het Algemeen inkomensbesluit sociale zekerheidswetten in het onderhavige geval niet van toepassing. De wetgever heeft ervoor gekozen om in situaties als deze uit te gaan van een fictief inkomen en niet van de feitelijke verdiensten. Dit brengt met zich dat het inkomen van eiseres in de maand april 2016 berekend dient te worden op de manier zoals is beschreven in artikel 1b, vijfde lid, van de WW. De rechtbank ziet daarbij geen aanleiding voor twijfel aan de door verweerder gemaakte berekening. Het standpunt van eiseres dat verweerder als factor A 8 uur had dienen te nemen in plaats van 15 uur volgt de rechtbank niet. Gelet op artikel 8 en artikel 1b van de WW gaat het om het aantal gewerkte uren in een kalendermaand/kalenderweek. In het geval van eiseres is dit 15 uur geweest. De rechtbank heeft in de wet noch in de memorie van toelichting hierop steun gevonden voor het standpunt dat uitgegaan dient te worden van een maximaal aantal werkuren per dag van 8 uur. De feitelijke beschikbaarheid dan wel het (oude) arbeidspatroon van eiseres is bij de vaststelling van factor A dan ook niet van belang.
7. Gelet op het voorgaande is het maandloon van eiseres in de maand april 2016 op juiste wijze berekend. De rechtbank heeft verder geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de door verweerder op grond van artikel 47 van de WW uitgevoerde berekening van de hoogte van de uitkering over de maand april 2016.
8. Hoewel het er feitelijk op neer komt dat eiseres meer gekort wordt op haar WW-uitkering dan dat zij aan vergoeding ontvangen heeft voor haar werkzaamheden, heeft verweerder, nu de WW op dit punt dwingend recht betreft, geen ruimte om anders te besluiten.
9. Het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet. Zoals door eiseres ter zitting is verklaard is met de betreffende medewerker van verweerder besproken dat zou worden uitgezocht welke invloed de werkzaamheden van eiseres op haar WW-uitkering zouden hebben. Niet is gebleken van een ondubbelzinnige en ongeclausuleerde toezegging van een daartoe bevoegde medewerker dat de werkzaamheden van eiseres geen gevolgen zouden hebben voor haar WW-uitkering of dat verrekening zou plaatsvinden door alleen de vergoeding op de uitkering in mindering te brengen. Dat verweerder eiseres onjuist zou hebben voorgelicht is de rechtbank evenmin gebleken.
10. Het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel slaagt reeds niet, omdat niet is gebleken dat sprake is geweest van gelijke gevallen. Eiseres heeft haar - eerst ter zitting gedane - beroep op het gelijkheidsbeginsel niet onderbouwd.
11. Gelet op al het voorgaande kan het bestreden besluit stand houden. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Evenmin bestaat gelet hierop grond voor vergoeding van schade.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Slijkhuis, rechter, in aanwezigheid van F. Voskamp, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.