In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 14 juli 2017 uitspraak gedaan in een belastingkwestie waarbij eiser, wonende te [Z], beroep heeft ingesteld tegen de beslissingen van de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam. De zaak betreft de hoogte van vergrijpboetes die aan eiser zijn opgelegd voor de jaren 2005 tot en met 2010, in verband met aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen. Eiser heeft in bezwaar verzocht om vermindering van de boetes, die aanvankelijk waren vastgesteld op 100% van de verschuldigde belasting, en in sommige gevallen zelfs op 300%.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur de boetes heeft verminderd tot 50% van de verschuldigde belasting, en dat deze beslissing niet in strijd is met het gehanteerde beleid van de Belastingdienst. Eiser heeft zich beroepen op het gelijkheidsbeginsel, maar de rechtbank oordeelt dat hij geen concrete gevallen heeft aangedragen die zijn stelling onderbouwen. De rechtbank concludeert dat de inspecteur terecht de boetes heeft verminderd en dat er geen aanleiding is voor verdere matiging.
De rechtbank heeft ook overwogen dat de heffingsrente correct is toegepast door de Belastingdienst. Uiteindelijk heeft de rechtbank de beroepen van eiser ongegrond verklaard, en is er geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Amsterdam.