ECLI:NL:RBNHO:2017:5522

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 mei 2017
Publicatiedatum
3 juli 2017
Zaaknummer
15/800056-17 & 13/701038-15 (tul)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag door meervoudige geweldpleging in Purmerend

Op 18 mei 2017 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met medeverdachten betrokken was bij een poging tot doodslag. De zaak vond plaats op 22 januari 2017 in Purmerend, waar de verdachte en zijn medeverdachten het slachtoffer meermalen met kracht tegen het hoofd schopten terwijl hij op de grond lag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De rechtbank heeft de getuigenverklaringen van drie getuigen als betrouwbaar beoordeeld, die allen hebben waargenomen dat de verdachte en zijn medeverdachten geweld hebben toegepast tegen het slachtoffer. De rechtbank heeft het verweer van de verdediging verworpen, waarin werd betoogd dat niet met zekerheid kon worden vastgesteld dat de verdachte met kracht tegen het hoofd van het slachtoffer had geschopt. De rechtbank oordeelde dat de gedragingen van de verdachte een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer met zich meebrachten, wat leidde tot de conclusie dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood. De verdachte werd schuldig bevonden aan het primair ten laste gelegde feit van poging tot doodslag en kreeg een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. Daarnaast werd een taakstraf van 150 uren opgelegd. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer voor materiële en immateriële schade, en de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf toegewezen, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden had gehouden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/800056-17 & 13/701038-15 (tul) (P)
Uitspraakdatum: 18 mei 2017
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
4 mei 2017 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.M. Brugman en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. J.T.H.M. Mühren, advocaat te Purmerend, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
Primair:
hij op of omstreeks 22 januari 2017 in de gemeente Purmerend tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging, althans alleen, [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen (met kracht) tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft/hebben geschopt en/of getrapt, en/of meermalen (met kracht) op/tegen het lichaam van die [slachtoffer] geslagen en/of gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Subsidiair:
hij op of omstreeks 22 januari 2017 in de gemeente Purmerend tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf, tezamen en in vereniging, althans alleen, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen (met kracht) tegen het hoofd en/of elders tegen het lichaam van die [slachtoffer] heeft/hebben geschopt en/of getrapt, en/of meermalen (met kracht) op/tegen het lichaam van die [slachtoffer] heeft/hebben geslagen en/of gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Meer subsidiair:
hij op of omstreeks 22 januari 2017 in de gemeente Purmerend met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Nieuwstraat, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] , welk geweld bestond uit het schoppen en/of trappen tegen het hoofd en/of elders tegen het lichaam van die [slachtoffer] , en/of het slaan en/of stompen op/tegen het lichaam van die [slachtoffer] .

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdedigingTen aanzien van het ten laste gelegde merkt de raadsman van verdachte het volgende op.
Er is maar één getuige die in haar verklaring spreekt van het been omhoog heffen en vervolgens tegen of op het hoofd van het slachtoffer schoppen door medeverdachte. Het is daarmee twijfelachtig of er daadwerkelijk met kracht tegen het hoofd van het slachtoffer is geschopt. Die twijfel wordt gevoed door het gegeven dat het slachtoffer meermalen omhoog probeerde te komen terwijl hij werd geschopt. Voorts is de raadsman van mening dat het enkele keren tegen het hoofd schoppen - terwijl verdachte gympen aan heeft - onvoldoende is om tot een poging tot doodslag te komen.
3.3.
Bespreking van de op vrijspraak gerichte verweren
In verband met het door de raadsman ingenomen standpunt dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte daadwerkelijk met kracht tegen het hoofd van het slachtoffer heeft geschopt en diens betwisting dat het enkele schoppen tegen het hoofd met gympen als schoeisel zonder meer een poging tot doodslag oplevert, overweegt de rechtbank als volgt.
De getuigenverklaringen
Uit de getuigenverklaringen afgelegd door [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] komt naar voren dat zij allen hebben gezien dat verdachte met de twee anderen waarmee hij was buitensporig geweld heeft toegepast. Zo verklaart getuige [getuige 1] over de verdachten dat zij zag dat zij alle drie meermaals met kracht tegen het hoofd van het slachtoffer schopten terwijl deze op de grond lag. Getuige [getuige 2] verklaart dat het slachtoffer door alle drie de jongens flink werd geslagen en geschopt tegen zowel het hoofd als zijn lichaam. Getuige [getuige 3] verklaart tegenover de politie dat hij de drie mannen tegen het hoofd en lichaam van het slachtoffer zag slaan en schoppen, en flink ook.
Gelet op bovenstaande acht de rechtbank overtuigend bewezen dat verdachte wel degelijk meermalen met kracht tegen het hoofd en lichaam van het slachtoffer heeft geschopt en geslagen in nauwe en bewuste samenwerking met de andere verdachten die eveneens sloegen en schopten terwijl het slachtoffer op de grond lag. In het licht van de getuigenverklaringen verwerpt de rechtbank dan ook het verweer van de raadsman dat niet vastgesteld kan worden dat verdachte met kracht tegen het hoofd dan wel lichaam heeft geschopt en geslagen.
Kwalificatie van de gedraging
De rechtbank is van oordeel dat het (meerdere malen) met kracht schoppen tegen het hoofd van iemand die op de grond ligt de aanmerkelijke kans oplevert dat de dood intreedt. Het is een algemene ervaringsregel dat dit geweld kan leiden tot onder meer schedelfracturen, bloedingen onder de schedel en kwetsuren van het strottenhoofd of de nekwervels, die de dood kunnen veroorzaken. Dit is in deze zaak niet anders. Nu het een algemene ervaringsregel betreft, moet ook verdachte geacht worden hiervan op de hoogte te zijn. Door niettemin genoemd geweld uit te oefenen, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zijn gedragingen zouden leiden tot het overlijden van aangever. Aldus was bij verdachte sprake van voorwaardelijk opzet op de dood van aangever. Dat verdachte gympen aan had doet aan bovenstaande niets af. Dat het letsel uiteindelijk relatief gezien meeviel in die zin dat niet de dood is ingetreden, is te danken aan omstandigheden waarop verdachte zich niet kan beroepen.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit.
3.4.
Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op 22 januari 2017 lopen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] over de Nieuwstraat te Purmerend als zij een Smart met drie inzittenden de stoep nabij snackbar Babylon zien oprijden. Nadat zij iets zijn doorgelopen horen zij hard geschreeuw. [2]
Als getuige [getuige 1] zich omdraait ziet zij dat er drie mannen vechten tegen één andere man. Zij ziet dat het slachtoffer meermalen tegen de grond wordt geslagen en geschopt. Terwijl het slachtoffer op de grond ligt, ziet [getuige 1] dat hij meermalen met kracht tegen het hoofd en lichaam wordt geschopt door alle drie de mannen. Zij ziet een van de mannen, een negroïde jongen met dreadlocks, (
de rechtbank begrijpt: medeverdachte [medeverdachte]) met kracht meerdere keren schoppen en slaan tegen het hoofd van het slachtoffer, ook als het slachtoffer op de grond ligt. De overige twee mannen slaan en schoppen ook meermaals tegen het hoofd en lichaam van het slachtoffer. [3]
Ook getuige [getuige 2] ziet de vechtpartij. Zij ziet een man op de grond liggen op zijn zij terwijl hij zich niet kan verweren en drie mannen om hem heen staan en op hem in slaan en schoppen, waarbij het merendeel van de trappen gericht is tegen het hoofd van het slachtoffer. Het slachtoffer kan zich niet verweren en wordt steeds weer naar de grond gewerkt. Zij ziet een negroïde man met rastahaar, die zij beschrijft als het alfamannetje van de drie, heel gericht meermalen zijn been en knie omhoog brengen en vervolgens met veel kracht naar beneden trappen tegen het hoofd van het slachtoffer. Alle drie de mannen ziet zij met hun vuisten met veel kracht inslaan op alle lichaamsdelen van het slachtoffer. Ook trappen ze met veel kracht tegen het hoofd van het slachtoffer. [4]
De derde getuige [getuige 3] ziet dat drie mannen op een andere man aan het inslaan en schoppen zijn, waarbij de negroïde man met rastahaar het meest agressief is. Hij ziet dat het slachtoffer in eerste instantie een paar klappen krijgt van de drie mannen. Uiteindelijk wordt het slachtoffer naar de grond getrokken waarop hij door alle drie de mannen tegen zijn hoofd wordt geschopt, waarbij weer de man met rastahaar het meest agressief is. [5]
Het slachtoffer wordt overgebracht naar de afdeling spoedeisende hulp van het Waterlandziekenhuis waar een hersenschudding en zwellingen aan het gezicht worden geconstateerd. [6]
3.5.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
Primair
hij op 22 januari 2017 in de gemeente Purmerend tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen met kracht tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft geschopt en meermalen met kracht tegen het lichaam van die [slachtoffer] geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van poging tot doodslag.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Beroep op noodweerexces
Ter terechtzitting heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld uit noodweerexces, als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. Hij heeft gesteld dat verdachte, door gedragingen, weliswaar de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden, maar dat deze overschrijding het onmiddellijk gevolg is geweest van het agressieve handelen van het slachtoffer.
Ter onderbouwing voert de raadsman van verdachte aan dat het van belang is te zien hoe het gevecht is begonnen. Uit de verklaringen van beide verdachten valt, aldus de raadsman, op te maken dat het slachtoffer de persoon is geweest die begonnen is met het uitoefenen van geweld richting verdachte door hem uit het niets in zijn gezicht te slaan. Als gevolg van deze aanval waren beide verdachten gerechtvaardigd zich te verdedigen tegen het slachtoffer omdat sprake was van een noodweersituatie.
Op enig moment gaat het slachtoffer naar de grond en gaan verdachten verder met het uitoefenen van geweld jegens het slachtoffer. De reden dat beide verdachten geweld blijven uitoefenen is gelegen in het feit dat het slachtoffer zich gewelddadig bleef gedragen en beide verdachten bekend zijn met het feit dat het slachtoffer een ervaren kickbokser is. Hierdoor ontstond bij verdachten een dermate hevige gemoedstoestand dat zij beiden te ver zijn gegaan in hun gerechtvaardigde verdediging.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank acht de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten
grondslag heeft gelegd, niet aannemelijk geworden. De door de verdediging ter terechtzitting gegeven lezing van de gebeurtenissen vindt geen steun in de voorhanden stukken in het dossier. Door de getuigen wordt immers gezien dat verdachte met twee anderen in een Smartcar komt aanrijden die haperend op de stoep tot stilstand komt, waarbij de getuigen bijna worden aangereden. Zeer kort daarop horen zij geschreeuw en zien zij dat drie jongens op het slachtoffer inslaan en schoppen, waarbij het slachtoffer kansloos op de grond ligt. De rechtbank leidt hieruit af dat het veeleer verdachte en medeverdachten waren die de confrontatie zochten en acht het in dat verband onaannemelijk dat het slachtoffer in zijn eentje de aanval zou hebben gekozen door verdachte een klap te geven, terwijl deze in het gezelschap is van twee vrienden. Ook is er geen letsel bij [verdachte] geconstateerd, dan wel gebleken dat hij een doktersbezoek moest afleggen.
Nu er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is geweest van een situatie waarin verdachte zich moest verdedigen, komt hem niet een beroep op noodweerexces toe.
Het verweer wordt verworpen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden met aftrek van het reeds ondergane voorarrest, waarvan 7 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en de oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd. De officier heeft voorts gevorderd dat de dadelijke uitvoerbaarheid van die voorwaarden zal worden bevolen.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het primair ten laste gelegde feit nu de gedragingen niet gekwalificeerd kunnen worden als poging tot doodslag. Overigens is de raadsman van mening dat, indien wordt voorbij gegaan aan het noodweerexces-verweer, de strafeis van de officier van justitie veel te hoog is. Ook meent de raadsman dat een langdurige gevangenisstraf niet opportuun is in het kader van het terugdringen van recidive.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich onder invloed van alcohol schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag. Dit is een buitengewoon ernstig feit. Verdachte heeft, terwijl het slachtoffer op de grond lag, samen met twee anderen, meermalen met kracht tegen het hoofd en het lichaam van het slachtoffer geschopt en geslagen. Het slachtoffer is, zoals ook uit de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt zeer geschrokken van dit voorval, waarbij hem tevens pijn en letsel zijn bezorgd. Dat het niet nog slechter is afgelopen met het slachtoffer is niet aan verdachte te danken.
Los van de gevolgen die de gedragingen van verdachte hebben gehad voor het slachtoffer, leveren dergelijke geweldsincidenten, gepleegd na een avond stappen, een bijdrage aan reeds bestaande gevoelens van onveiligheid, met name onder jongeren in het uitgaansleven. Dit rekent de rechtbank verdachte dan ook zwaar aan.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 5 april 2017, waaruit blijkt dat verdachte veelvuldig eerder ter zake van geweldsdelicten onherroepelijk tot vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld. Verdachte liep bovendien in een proeftijd, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden andermaal een strafbaar feit te begaan.
- het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 30 maart 2017 van
mevrouw [reclasseringswerkster] , als reclasseringswerkster verbonden aan Reclassering Nederland.
Hierin wordt gesteld dat er veel zorgen zijn over verdachte, in die zin dat hij geen dagbesteding heeft, verkeerde vrienden waarvan hij geen afstand neemt en een agressieregulatieprobleem, waarbij alcohol een negatieve invloed heeft. Er is mede in het kader van de eerdere oplegging van een voorwaardelijke PIJ-maatregel al veel behandeling ingezet, maar verdachte toonde zich onvoldoende gemotiveerd om hiervan te kunnen profiteren. Een behandeling bij onder meer de Waag is daardoor niet van de grond gekomen. Dit is des te zorgelijker omdat verdachte regelmatig met justitie in aanraking komt vanwege geweldsdelicten. Verdachte lijkt nu enige motivatie te tonen voor behandeling, zodat het van belang is dat dit wordt ingekaderd in een straf. Er wordt geadviseerd een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Als bijzondere voorwaarden adviseert de reclassering een meldplicht, een ambulante behandelverplichting bij De Waag of een soortgelijke instelling en andere voorwaarden het gedrag betreffende. Hieronder wordt begrepen het verlenen van medewerking aan begeleiding vanuit Clup Welzijn Purmerend of soortgelijke instelling gericht op praktische zaken zoals het vinden van een dagbesteding, hulp bij schulden en huisvesting.
De rechtbank kan zich verenigen met bovenstaand advies.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van drie jaren en de oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat naast de deels voorwaardelijke gevangenisstraf een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van het na te noemen aantal uren moet worden opgelegd.
Omdat er – gezien de eerdere veroordelingen ter zake van geweldsdelicten – ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zal de rechtbank bevelen dat de aan het voorwaardelijke deel van de straf te verbinden voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
Nu de voorlopige hechtenis van verdachte is geschorst tot het moment van de uitspraak van dit vonnis, zal de tenuitvoerlegging van de voorlopige hechtenis vanaf genoemd moment kunnen worden hervat.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 3.276,77 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit € 385 wegens het aanspreken van het eigen risico, € 96,82 tandartskosten, € 85 wegens een beschadigde broek, € 950 wegens beschadigingen aan zijn scooter, € 9,95 wegens beschadigingen aan zijn helm en € 1.750 aan smartengeld.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 481,82 rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. De gevorderde schade ten aanzien van de broek, scooter en helm zijn naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd of hebben geen rechtstreeks verband met de bewezenverklaring.
Tevens komt de rechtbank vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van
€ 1.000 billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 januari 2017 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank verklaart de vordering voor het overige niet-ontvankelijk.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 1 april 2015 in de zaak met parketnummer 13/701038-15 heeft de rechtbank te Amsterdam verdachte ter zake van diefstal door twee of meer verenigde personen door middel van braak, medeplegen vernieling en medeplegen beschadiging veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes weken. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op drie jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 15 januari 2016 aan verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 13 januari 2016 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 14e, 22c, 22d, 36f, 45, 47, 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5 weergegeven.
Bepaalt dat het onder 3.5 bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
TIEN [10] MAANDEN.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot vijf [5] maanden
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van drie jaren.
Stelt als algemene voorwaarden dat veroordeelde:
-zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
-ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
-medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
-zich meldt bij Reclassering Nederland op het adres Vincent van Goghweg 73, 1506 JB Zaandam, zodra hij opgeroepen wordt voor een gesprek. Hierna moet hij zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
-zijn medewerking verleent aan diagnostisch onderzoek en zich laat behandelen gericht op agressieregulatie in combinatie met alcoholgebruik en delictpreventie bij De Waag of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
-meewerkt aan de begeleiding vanuit Clup Welzijn Purmerend, of soortgelijke instelling, zolang de reclassering dat noodzakelijk acht, gericht op zijn praktische zaken zoals dagbesteding, schulden en huisvesting.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
HONDERDVIJFTIG [150] URENtaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 75 dagen hechtenis.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 1.481,82bestaande uit € 481,82 voor de materiële en
€ 1.000 voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 januari 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting. Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.481,82, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 januari 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
24 dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13/701038-15 en gelast de tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde gevangenisstraf voor de duur van zes weken, opgelegd bij vonnis van de rechtbank Amsterdam d.d. 1 april 2015.
Bepaalt ten aanzien van de voorlopige hechtenis dat de schorsing daarvan is geëindigd met het uitspreken van dit vonnis en dat de tenuitvoerlegging daarvan derhalve zal worden hervat.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.G. Hijink, voorzitter,
mr. M.J.M. Verpalen en mr. B.C. Swier, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.J. Meuldijk,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 mei 2017.
mr. F.G. Hijink en mr. B.C. Swier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 26 januari 2017 (dossierpagina 21).
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 26 januari 2017 (dossierpagina 21 - 22).
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] d.d. 26 januari 2017 (dossierpagina 24 – 26).
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] d.d. 15 februari 2017 (dossierpagina 30).
6.Brief dd 22 januari 2017 van het Waterlandziekenhuis aan de huisarts van het slachtoffer (los in dossier).