ECLI:NL:RBNHO:2017:5516

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 april 2017
Publicatiedatum
3 juli 2017
Zaaknummer
15/820002-17
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke invoer van cocaïne te Schiphol met voorwaardelijk opzet

Op 1 januari 2017 heeft de verdachte, geboren in Peru en thans gedetineerd in Detentiecentrum Schiphol, opzettelijk een hoeveelheid cocaïne binnen het grondgebied van Nederland gebracht. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.G.C. Panhorst, en de verdediging door zijn raadsman, mr. B. Munneke. De tenlastelegging betrof de invoer van ongeveer 1 kilogram cocaïne, met een voorwaardelijk opzet op de invoer van ongeveer 11 kilogram. Tijdens de zitting op 27 maart 2017 heeft de verdachte bekend dat hij ongeveer 1 kilogram cocaïne had ingevoerd, maar stelde dat hij niet op de hoogte was van de extra cocaïne die in zijn bagage was verstopt.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van de verdachte en diverse proces-verbalen, in overweging genomen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich willens en wetens had blootgesteld aan de kans dat er meer cocaïne in zijn koffers zat dan hij dacht, en kwam tot de conclusie dat hij opzettelijk handelde in strijd met de Opiumwet.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, rekening houdend met de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de jeugdige leeftijd van de verdachte. De rechtbank heeft de straf gematigd ten opzichte van de eis van de officier van justitie, die een gevangenisstraf van 4 jaar had gevorderd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Rechtbank Noord-Holland, met de voorzitter mr. C.H. de Jonge van Ellemeet en de rechters mrs. D.D.M. Hazeu en J.J.M. Uitermark, en is uitgesproken op 10 april 2017.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/820002-17 (P)
Uitspraakdatum: 10 april 2017
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 27 maart 2017 in de zaak tegen:
[verdachte 1],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
zonder feitelijke bekende woon- of verblijfplaats hier te lande ,
thans gedetineerd in Detentiecentrum Schiphol, te Badhoevedorp.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.G.C. Panhorst en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. B. Munneke, advocaat te Beverwijk, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 01 januari 2017 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit. De officier van justitie gaat er vanuit dat bij verdachte sprake is geweest van volle opzet op de invoer van ongeveer 1 kilogram cocaïne en voorwaardelijk opzet op de invoer van ongeveer 11 kilogram cocaïne.
3.2.
Standpunt van de verdediging
Verdachte heeft bekend dat hij ongeveer 1 kilogram cocaïne (verstopt in twee jassen), opzettelijk heeft ingevoerd. Verdachte heeft verklaard dat hij niet wist dat de twee koffers waarmee hij reisde nog meer jassen bevatten, waarin cocaïne zat verstopt. De raadsman van verdachte heeft zich wat betreft de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aanhouding d.d. 1 januari 2017 (dossierpagina’s 12 en 13);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van Bevinding en Overdracht d.d. 1 januari 2017 (dossierpagina’s 14 en 15);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 2 januari 2017 (dossierpagina’s 42-57 en fotobijlage);
  • een schriftelijk bescheid, te weten een deskundigenrapport van het Douane Laboratorium te Amsterdam d.d. 4 januari 2017 met als kenmerk A065.7.000148 en laboratoriumnummer 35 X 17 (losse bijlage).
3.4.
Bewijsoverweging
De pakketten cocaïne waarmee verdachte is aangehouden, waren verstopt in een aantal leren jassen in twee koffers (een donkergrijze en een rode). Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat leden van een drugsorganisatie bij hem thuis in Peru zijn gekomen en dat verdachte een (grijze) koffer aan hen heeft gegeven en wat spullen van hemzelf voor in de koffer. De leden van de drugsorganisatie hebben aan verdachte twee jassen laten zien en zeiden dat er in ieder jasje een halve kilo cocaïne zat. Verdachte dacht daarom dat hij één koffer met daarin één kilogram cocaïne zou gaan vervoeren, waarvoor hij een beloning van
€ 5.000,- zou krijgen. Later gaven leden van de drugsorganisatie hem een tweede (rode) koffer. Verdachte werd door leden van de organisatie naar het vliegveld in Lima gebracht en begeleid tot aan de check-in balie. Er was volgens verdachte geen gelegenheid om de koffers open te maken om te zien wat daar precies in zat.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte, door de twee koffers die hij heeft meegekregen uit handen van leden van de drugsorganisatie niet te onderzoeken, zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat zich in die koffers een hoger gewicht aan verdovende middelen, zoals cocaïne, zou bevinden dan was afgesproken, zoals inderdaad het geval bleek te zijn. Aldus heeft verdachte het voorwaardelijk opzet gehad op het binnen het grondgebied van Nederland brengen van de overige bijna elf kilogram cocaïne die in de jassen in zijn bagage verborgen was.
3.5.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 1 januari 2017 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaren met aftrek van de periode die verdachte heeft doorgebracht in voorarrest.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft verzocht om aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen van 36 maanden met aftrek van voorarrest.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van ongeveer 11.892 gram van een materiaal bevattende cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid is zo groot, dat de cocaïne bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Op grond van de aard en de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat – uit een oogpunt van normhandhaving en preventie – alleen een vrijheidsbenemende straf in aanmerking komt. Volgens de oriëntatiepunten voor straftoemeting voor drugskoeriers van het LOVS is het uitgangspunt bij de invoer van een dergelijke hoeveelheid drugs een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden. De rechtbank houdt echter rekening met het feit dat, hoewel verdachte ruim 11 kilo cocaïne Nederland heeft binnengebracht en hij dit op zichzelf ook had kunnen constateren toen hij de rolkoffers tilde, niet kan worden gezegd dat hij, mede gelet op de in verhouding tot de hoeveelheid cocaïne geringe beloning die hij naar zijn zeggen kreeg, zich daadwerkelijk bewust was van de precieze hoeveelheid cocaïne die hij vervoerde. De rechtbank ziet hierin en gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte aanleiding ten voordele van verdachte af te wijken van de straf zoals door de officier van justitie is gevorderd en de op te leggen straf in aanzienlijke mate te matigen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
36 maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.H. de Jonge van Ellemeet, voorzitter,
mrs. D.D.M. Hazeu en J.J.M. Uitermark, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.S. Clements,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 april 2017.
Mr. D.D.M. Hazeu en mr. C.H. de Jonge van Ellemeet zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.