ECLI:NL:RBNHO:2017:5413

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 juli 2017
Publicatiedatum
28 juni 2017
Zaaknummer
5969362 \ KG EXPL 17-62
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot wedertewerkstelling in kort geding na afwijzing ontbinding arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft eiseres, [eiseres], een kort geding aangespannen tegen Stichting Woonwaard Noord-Kennemerland, hierna te noemen Woonwaard, met als doel wedertewerkstelling. Eiseres was sinds 1 oktober 1998 in dienst bij Woonwaard en vervulde de functie van medewerkster bij het Klant Contact Centrum. Na een aantal incidenten met haar leidinggevende, [x], werd eiseres op 10 oktober 2016 vrijgesteld van haar werkzaamheden. Woonwaard had een onderzoek laten uitvoeren naar deze incidenten, waaruit bleek dat eiseres zich niet respectvol had gedragen. Eiseres ontkende echter de beschuldigingen en stelde dat er onvoldoende gronden waren voor haar vrijstelling.

De kantonrechter heeft op 3 juli 2017 uitspraak gedaan in deze zaak. De rechter oordeelde dat de vordering tot wedertewerkstelling moest worden toegewezen, maar met een termijn van drie maanden. Dit volgde uit de eerdere beschikking waarin het verzoek van Woonwaard om ontbinding van de arbeidsovereenkomst was afgewezen. De rechter benadrukte dat, hoewel de vordering werd toegewezen, er nog steeds problemen tussen partijen bestonden die opgelost moesten worden, zoals gesprekken en mogelijk coaching. De rechter legde een dwangsom op van € 250,00 per dag indien Woonwaard niet aan de uitspraak voldeed, met een maximum van € 50.000,00. Tevens werd bepaald dat iedere partij de eigen proceskosten droeg.

De uitspraak benadrukt het belang van wederzijds respect en communicatie in de arbeidsrelatie, en dat een werkgever niet zomaar kan overgaan tot vrijstelling van een werknemer zonder voldoende gronden. De rechter heeft hiermee een voorlopige voorziening getroffen, waarbij de belangen van beide partijen in overweging zijn genomen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 5969362 \ KG EXPL 17-62
Uitspraakdatum: 3 juli 2017
Vonnis in kort geding in de zaak van:
[naam eiser]
wonende te [plaats]
eiseres
verder te noemen: [eiseres]
gemachtigde: mr. J.R. Holterman
tegen
de stichting
Stichting Woonwaard Noord-Kennemerland
gevestigd te Alkmaar
gedaagde
verder te noemen: Woonwaard
gemachtigde: mr. J.H. Plantenga

1.Het procesverloop

1.1.
[eiseres] heeft Woonwaard op 30 mei 2017 gedagvaard.
1.2.
Op 19 juni 2017 heeft een zitting plaatsgevonden. De zaak is behandeld gezamenlijk met een verzoek van Woonwaard om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden (zaaknummer 5977241 AO VERZ 17-44). De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen, mede aan de hand van pleitaantekeningen, ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft [eiseres] bij brief van 14 juni 2017 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] , geboren 5 juni 1965, is op 1 oktober 1998 in dienst getreden bij Woonwaard. De laatste functie die [eiseres] vervulde, is die van medewerkster van de afdeling Klant Contact Centrum (hierna: KCC), met een salaris van € 2.032,34 bruto per maand.
2.2.
Op 6 oktober 2016 heeft een tweetal incidenten plaatsgevonden tussen [eiseres] en haar leidinggevende, [X] (hierna: [x] ). De directeur-bestuurder van Woonwaard, [Y 1] (hierna: [y 1] ) en [Y 2] , P&O-adviseur (hierna: [y 2]) hebben over het incident afzonderlijk gesprekken gevoerd met [x] en [eiseres] . [x] heeft verklaard dat [eiseres] zich bij haar in felle en luide bewoordingen had beklaagd over het feit dat om 16.30 uur en na werktijd een werkoverleg was gepland, en dat [eiseres] zich in een kort daarop volgend gesprek heeft opgesteld op een wijze die [x] als dreigend heeft ervaren. Daarbij is volgens de verklaring van [x] door [eiseres] op een dreigende wijze een vinger uitgestoken naar [x] en heeft [eiseres] woorden gezegd die neerkwamen op
“Don‘t fuck with me”,
“Je weet niet met wie je te maken hebt”, en
“Ik weet waar je woont en ik weet waar je kinderen op school zitten”, of woorden van gelijke strekking.
2.3.
Op 7 oktober 2016 is door [y 1] en [y 2] gesproken met [x] en [eiseres] samen. [eiseres] heeft daarbij ontkend dat zij zich dreigend heeft uitgelaten jegens [x] en heeft ook ontkend dat zij de door [x] genoemde bewoordingen heeft gebruikt.
2.4.
In een brief van 10 oktober 2016 heeft Woonwaard aan [eiseres] meegedeeld dat zij wordt vrijgesteld van werk.
2.5.
Woonwaard heeft aan onderzoeksbureau Signum Interfocus B.V. (hierna: Signum) verzocht om onderzoek te doen naar de incidenten van 6 oktober 2016. In een rapport van 31 oktober 2016 zijn de bevindingen van Signum neergelegd. In het rapport wordt onder meer geconcludeerd dat uit de verklaring van [x] en verschillende medewerkers van de afdeling KCC blijkt dat [eiseres] in het eerste gesprek met stemverheffing en op geagiteerde toon tegen [x] heeft gesproken over een na werktijd gepland werkoverleg, waarbij [eiseres] heeft gezegd dat [x]
“een keer een cursus communiceren met mensen”moest volgen, of woorden van die strekking. In het rapport staat dat de verklaringen van [eiseres] hierover in tegenspraak zijn met die van de medewerkers. Verder vermeldt dat rapport dat medewerkers verklaren dat het tweede gesprek tussen [eiseres] en [x] heeft plaatsgevonden in de zogenoemde ‘play-room’, een met glazen wanden afgesloten ruimte, zodat zij wel hebben kunnen horen dat er op luide toon werd gesproken, maar niet hebben kunnen horen wat er in dat gesprek is gezegd.
2.6.
In een brief van 7 november 2016 heeft Woonwaard aan [eiseres] de uitkomsten van het onderzoek van Signum meegedeeld. Daarbij heeft Woonwaard onder meer het volgende geschreven:
“Bevindingen uit het rapport zijn dat je tijdens het eerste incident in strijd hebt gehandeld
met onze integriteitscode en je leidinggevende niet respectvol hebt behandeld, dat door je
leidinggevende Madeleine als ongewenst is ervaren. Volgens vier collega’s en je
leidinggevende heb je op (zeer) luide (met stemverheffing) – geagiteerd-geïrriteerde toon
tegen Madeleine gesproken, waarbij je hebt gezegd dat ze een keer een cursus
‘communiceren met mensen’ moest volgen of woorden van gelijke strekking. De
onderzoekers hebben daarover verklaard dat je over het eerste incident in eerste
instantie een onjuiste verklaring hebt afgelegd en daarna verbaasd was over de verklaringen
van collega ‘s en vervolgens hebt verklaard dat je je hier niet bewust van bent
geweest.
Over het tweede incident kan niet worden vastgesteld dat jij de verklaringen die Madeleine als bedreigend heeft ervaren, hebt uitgesproken. Maar daarover zeggen de onderzoekers dat zij hebben ervaren dat je het tijdens het interview deed voorkomen alsof de woorden waarvan Madeleine zegt dat je die tegenover haar hebt uitgesproken in de Playroom, voor het eerst hoorde, terwijl dit precies de teksten zijn die ik ook al in onze gesprekken een aantal malen letterlijk aan je heb voorgehouden. (...)
Door de inhoud van het rapport en de bevindingen van de onderzoekers ben ik van oordeel
dat er een groot probleem bestaat met je geloofwaardigheid tegenover mij als werkgever. Je
hebt niet, in ieder geval echt onvoldoende, mijn zorg kunnen wegnemen als het gaat om
vertrouwen, omgangsvormen en veiligheid. Waarbij ook het feit dat je op een dergelijke
manier met je leidinggevende omgaat (eerste incident) een belangrijke rol speelt. Er is niet
alleen met je leidinggevende maar ook met mij als werkgever een vertrouwensprobleem ontstaan door de wijze waarop je met mij hebt gesproken. En vooral door het feit dat jij in die gesprekken geen duidelijk eensluidend verhaal hebt gehad en steeds andere of wisselende
reacties of verklaringen geeft. Of je past je reactie aan als je ermee wordt geconfronteerd dat collega’s een andere verklaring hebben afgelegd over het incident. Ik word door de uitkomst van het onderzoek gesterkt in mijn waarnemingen. Waarbij het gegeven, dat uit je hele opstelling onvoldoende vertrouwen kan worden gehaald dat je in staat bent om aan de
vereiste zelfreflectie te doen, ook heel bepalend is.”
2.7.
De advocaat van [eiseres] heeft in een brief van 16 november 2016 aan Woonwaard meegedeeld dat [eiseres] zich niet herkent in die verwijten, dat zij er erg van geschrokken is dat [x] zich bedreigd heeft gevoeld en dat zij nooit die intentie heeft gehad. Verder is opgemerkt dat [eiseres] vanaf aanvang af heeft ontkend dat zij bedreigende taal heeft geuit en dat de woordenwisseling met [x] te wijten is aan werkdruk en stress.
2.8.
In een bespreking tussen partijen van 14 december 2016 is geen oplossing bereikt voor het ontstane conflict. Datzelfde geldt voor een mediationtraject dat is doorlopen van 28 februari 2017 tot 12 april 2017.

3.De vordering

3.1.
Veen vordert dat de kantonrechter Woonwaard bij wijze van voorlopige voorziening veroordeelt om [eiseres] binnen twee dagen na betekening van dit vonnis toe te laten tot het verrichten van de bedongen werkzaamheden.
3.2.
[eiseres] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat Woonwaard [eiseres] per 10 oktober 2016 heeft vrijgesteld van haar werkzaamheden, maar dat daartoe onvoldoende gronden bestaan. [eiseres] heeft onder verwijzing naar haar verweerschrift tegen de door Woonwaard verzochte ontbinding gesteld dat er ook geen reden is voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst.

4.Het verweer

4.1.
Woonwaard betwist de vordering.
4.2.
Woonwaard voert onder verwijzing naar haar verzoek om ontbinding van de arbeidsovereenkomst aan dat ervan moet worden uitgegaan dat de arbeidsovereenkomst op korte termijn zal eindigen, zodat er geen reden is voor toewijzing van de vordering van [eiseres] .

5.De beoordeling

5.1.
De vordering in kort geding kan alleen worden toegewezen als Veen daarbij een spoedeisend belang heeft. Dat is het geval, nu het hier gaat om een vordering tot tewerkstelling.
5.2.
Verder is voor toewijzing van de vordering in dit kort geding vereist dat de aan die vordering ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden voldoende aannemelijk zijn en dat het ook in voldoende mate waarschijnlijk is dat die vordering in een nog te voeren gewone procedure (bodemprocedure) zal worden toegewezen. Voor nader onderzoek naar bepaalde feiten en omstandigheden of voor bewijslevering door bijvoorbeeld getuigen is in dit kort geding in beginsel geen plaats. Dat moet gebeuren in een eventuele bodemprocedure. De beoordeling in dit kort geding is dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
5.3.
In een beschikking van vandaag heeft de kantonrechter geoordeeld dat het verzoek van Woonwaard om ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden afgewezen. Dat betekent dat [eiseres] in beginsel aanspraak kan maken op feitelijke tewerkstelling en werkhervatting. Woonwaard heeft niet het verweer gevoerd of feiten en omstandigheden aangedragen waaruit kan volgen dat ook in het geval dat geen ontbinding van de arbeidsovereenkomst plaatsvindt, de vordering van [eiseres] tot tewerkstelling niettemin zou moeten worden afgewezen.
5.4.
Echter, de kantonrechter heeft in eerdergenoemde beschikking ook overwogen dat de afwijzing van de verzochte ontbinding nog niet betekent dat de problemen tussen partijen als sneeuw voor de zon zijn verdwenen, dat er nog het nodige moet gebeuren om werkhervatting mogelijk en tot een succes te maken, waartoe onder meer aan de orde kunnen komen gesprekken, een verbetertraject, een coachingstraject, (hernieuwde) mediation en mogelijk herplaatsing. Gelet daarop zal de kantonrechter de vordering toewijzen, in die zin, dat Woonwaard [eiseres] uiterlijk drie maanden na de betekening van dit vonnis moet toelaten tot het verrichten van de bedongen werkzaamheden, op straffe van een dwangsom van
€ 250,00 per dag met een maximum van € 50.000,00.
5.5.
Nu de vordering weliswaar wordt toegewezen, maar op een langere termijn dan door [eiseres] gevorderd, moet ervan worden uitgegaan dat partijen over en weer op punten in het ongelijk zijn gesteld, zodat het redelijk is dat partijen ieder de eigen proceskosten dragen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt Woonwaard om [eiseres] uiterlijk drie maanden na de betekening van dit vonnis toe te laten tot het verrichten van de bedongen werkzaamheden, op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag voor iedere dag of gedeelte van een dag dat Woonwaard daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 50.000,00;
6.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. Jansen en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter