Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Stichting Woonwaard Noord-Kennemerland,
1.Het procesverloop
2.De feiten
“Don‘t fuck with me”,
“Je weet niet met wie je te maken hebt”, en
“Ik weet waar je woont en ik weet waar je kinderen op school zitten”, of woorden van gelijke strekking.
“een keer een cursus communiceren met mensen”moest volgen, of woorden van die strekking. In het rapport staat dat de verklaringen van [verweerder] hierover in tegenspraak zijn met die van de medewerkers. Verder vermeldt dat rapport dat medewerkers verklaren dat het tweede gesprek tussen [verweerder] en [x] heeft plaatsgevonden in de zogenoemde ‘play-room’, een met glazen wanden afgesloten ruimte, zodat zij wel hebben kunnen horen dat er op luide toon werd gesproken, maar niet hebben kunnen horen wat er in dat gesprek is gezegd.
3.Het verzoek
4.Het verweer en het tegenverzoek
5.De beoordeling
“maar eens een opleiding in het managen (...) van medewerkers”moest volgen. [verweerder] heeft op de zitting immers erkend dat dit incident heeft plaatsgevonden en dat zij dit soort woorden heeft gebruikt. Woonwaard verwijt [verweerder] terecht dat zij zich met deze reactie en bewoordingen in strijd met de gedragscode van Woonwaard heeft gedragen. Een dergelijke reactie is immers minder gepast, zeker in het bijzijn van andere collega’s. Die gedraging is op zichzelf echter niet van een zodanige aard en gewicht dat van Woonwaard in redelijkheid niet meer zou kunnen worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Dat geldt temeer nu hier sprake is van een incident.
“Nu ik hoor wat zij zegt wat ik gezegd zou hebben, voel ik mij wel boos op haar worden”.Nog daargelaten dat [verweerder] heeft gesteld dat zij het niet geheel eens is met de weergave van haar verklaring en deze daarom alleen ‘voor gezien’ heeft getekend, blijkt uit de hiervoor aangehaalde bewoordingen – mede gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door [verweerder] – niet, althans onvoldoende dat sprake was van verbazing bij [verweerder] en dat die verbazing ‘gespeeld’ zou zijn. Hetgeen de onderzoekers van Signum in dit kader hebben ‘ervaren’, kan onder die omstandigheden bij gebreke van een voldoende feitelijke basis dan ook niet tot de conclusie leiden dat [verweerder] haar verbazing zou hebben geveinsd.
“U vertelt mij dat u van collega’s van mij (...) heeft gehoord (...) dat ik gezegd zou hebben dat ik haar, dus Madeleine(kantonrechter: [x] )
, adviseerde om een cursus communiceren met medewerkers te volgen, dan wel woorden van gelijke strekking. Ik hoor dat met verbazing van u aan. Ik weet daar helemaal niets van af. Ik was me daar niet van bewust”.[verweerder] heeft daarover gesteld dat het voor haar op enig moment verwarrend is geweest of de vragen van Signum betrekking hadden op het eerste of twee incident, waardoor zij mogelijk onvoldoende antwoord heeft kunnen geven. Aan Woonwaard kan worden toegegeven dat de verklaring van [verweerder] hier niet helemaal consistent is. Uit haar verklaring blijkt dat het voor [verweerder] duidelijk was of had moeten zijn dat de vragen van de onderzoekers zagen op het eerste incident. Dat [verweerder] daarover niets wist, valt niet te rijmen met de erkenning van [verweerder] op de zitting dat zij de door [x] genoemde of soortgelijke bewoordingen heeft gebruikt. Daartegenover staat echter dat ook hier geldt dat [verweerder] heeft gesteld dat zij het niet geheel eens is met de weergave van haar verklaring en deze daarom alleen ‘voor gezien’ heeft getekend. Daarbij komt dat in de door Signum opgestelde verklaring wordt gesteld dat de opmerking van [verweerder] zag op een
“cursus communiceren”, terwijl door [x] zelf is gesproken over een
“opleiding managen”en in de verklaring van medewerkers over een
“cursus”of
“een cursusje” “omgaan met mensen”. Daarmee is in ieder geval niet meer helemaal helder wat [verweerder] nu precies heeft gezegd, zodat ook minder zwaar moet worden getild aan de aanvankelijke ontkenning van [verweerder] . Het gaat de kantonrechter hoe dan ook (veel) te ver om op basis van deze enkele inconsistentie in het verhaal van [verweerder] te oordelen dat zij als werknemer ongeloofwaardig, onbetrouwbaar en niet integer zou zijn, daar waar daarvoor overigens geen aanwijzingen zijn en zij al lange tijd in dienst is. Dit levert dus ook geen zodanig verwijtbaar gedrag op dat de arbeidsovereenkomst daarom zou moeten worden ontbonden.