ECLI:NL:RBNHO:2017:5391

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 juni 2017
Publicatiedatum
28 juni 2017
Zaaknummer
C/15/222418 / FA RK 15-1029
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar de hoofdverblijfplaats en zorgregeling van minderjarigen in het kader van echtscheidingsproblematiek

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland op 28 juni 2017, zijn de ouders van de minderjarigen [minderjarige] en [minderjarige] verwikkeld in een complexe echtscheidingsprocedure. De rechtbank heeft de verzoeken van beide ouders om de hoofdverblijfplaats en zorgregeling van de minderjarigen te bepalen, alsook de ondertoezichtstelling van de minderjarigen, beoordeeld. De moeder heeft verzocht om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij haar te vestigen, terwijl de vader verzocht om de hoofdverblijfplaats bij hem te bepalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er ernstige loyaliteitsconflicten bestaan bij de minderjarigen, die voortkomen uit de langdurige echtscheidingsproblematiek en de communicatieproblemen tussen de ouders. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in zijn rapportage gewezen op de emotionele ontwikkeling van de minderjarigen en de schadelijke effecten van de huidige situatie. De rechtbank heeft besloten dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader zal zijn, en dat de minderjarige [minderjarige] onder toezicht wordt gesteld voor de duur van twaalf maanden. De rechtbank heeft de verzoeken van beide ouders om een zorgregeling afgewezen, gezien de huidige situatie en de wensen van de minderjarigen. De beslissing over de definitieve zorgregeling en kinderbijdrage is aangehouden voor een periode van zes maanden, waarbij de rechtbank de ouders heeft aangespoord om te werken aan de communicatie en samenwerking in het belang van de minderjarigen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd
locatie Alkmaar
kinderbijdrage/ hoofdverblijfplaats/zorgregeling/ondertoezichtstelling
zaak-/rekestnrs.: C/14/ 157891 / FA RK 14/2173, C/15/222418 / FA RK 15-1029 en C/15/257455 / JU RK 17/590
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 28 juni 2017
in de zaak van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. N.J.M. Plat, kantoorhoudende te Den Helder,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. J.H. Prins, kantoorhoudende te Den Helder.

1.Procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
in de zaak met registratienummer C/14/ 157891 FA RK 14/2173:
-de beschikking van 24 juni 2015;
- het proces-verbaal van de zitting van 24 maart 2016;
- de brief, met bijlagen, van de moeder, ingekomen op 14 april 2017;
in de zaak met registratienummer C/15/222418 / FA RK 15-1029:
- de beschikking van 1 juli 2015, de herstelbeschikking van 19 augustus 2015
en de beschikking van 20 april 2016;
- het proces-verbaal van de pro forma zitting op 24 augustus 2016;
- de brief, van de advocaat van de moeder, ingekomen op 13 september 2016;
- de brief, van de advocaat van de vader, ingekomen op 14 september 2016;
- de brief, met bijlage, van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 2 december 2016, ontvangen op 5 december 2016;
- de brief van de advocaat van de moeder van 3 februari 2017;
- het rapport van de Raad van 20 maart 2017, ingekomen op 5 april 2017;
- de brief, van de advocaat van de moeder ingekomen op 7 april 2017.
in de zaak met registratienummer C/15/257455 / JU RK 17/590:
-het verzoekschrift, met bijlagen, van de moeder, ingekomen op 5 april 2017.
1.2
De mondelinge behandeling van de zaak betreffende de hoofdverblijfplaats en zorgregeling
(registratienummer C/15/222418 / FA RK 15-1029)is voortgezet op de zitting van 2 mei 2017 en is gevoegd behandeld met het verzoek tot een ondertoezichtstelling,
(registratienummer C/15/257455 / JU RK 17-590), in aanwezigheid van de moeder bijgestaan door mr. N.J.M. Plat en de vader door mr. J.H. Prins. Van de zijde van de Raad is verschenen [medewerker] . Van de zijde van de gecertificeerde instelling de Jeugd- en Gezinsbeschermers (hierna mede te noemen: de GI) is niemand verschenen.
1.3
De minderjarige [minderjarige] en [minderjarige]
zijn, gelet op hun leeftijd, in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken en hebben van deze gelegenheid in gesprekken met de kinderrechter op 7 april 2017 (in het kader van de zaak met reg. nr. C/15/222418 / FA RK 15-1029 ) en 9 juni 2017 (in het kader van de zaak met registratienummer C/15/257455/JU RK 17/5902) gebruik gemaakt.
Feiten en omstandighedenregistratienummer C/15/257455 / JU RK 17/590
2.1
Voor een weergaven van de feiten verwijst de rechtbank naar de eerdere genoemde beschikkingen.
2.2
Bij laatstgenoemde beschikking van 20 april 2016 zijn de stukken in handen van de Raad gesteld voor onderzoek naar de vragen:
a. welke hoofdverblijfplaats het meest in het belang is van de minderjarigen [minderjarigen] :
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in [plaats] ;
b. of, en zo ja op welke wijze, een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de minderjarigen [minderjarigen] :
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
en de ouder bij wie de minderjarigen niet de hoofdverblijfplaats hebben, het meest in het belang van de minderjarigen is,
en de rechtbank dienaangaande te adviseren, en is de zaak aangehouden tot 24 augustus 2016 pro forma, in afwachting van rapport en advies van de Raad.
2.3
Het rapport van de Raad is na eerder verzocht uitstel op 5 april 2017 ontvangen. De Raad heeft het onderzoek ambtshalve uitgebreid met een beschermingsonderzoek.

3.De verzoeken

In de zaak met reg. nr. C/15/222418 / FA RK 15-1029
3.1
Aan de orde is nog het - gewijzigde - verzoek van de moeder om, uitvoerbaar bij voorraad en met wijziging in zoverre van de beschikking van de rechtbank Alkmaar van 6 oktober 2011 voor zover het de zorgregeling in artikel 1 en bijlage 1 van het als herhaald en ingelast beschouwde ouderschapsplan betreft:
a. te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in [plaats] bij de moeder zal zijn;
b. een zorgregeling vast te stellen:
- waarbij de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in [plaats] wekelijks een belmoment heeft met de moeder op donderdag om 19.30 uur, waarbij de moeder belt naar het mobiele nummer van [minderjarige] ;
- waarbij [minderjarige] gedurende drie maanden een keer in de veertien dagen in het weekend
dat de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in [minderjarige] en [minderjarige] bij de moeder zijn, een uurtje langs komt, waarbij deze regeling per maand wordt uitgebreid met een dagdeel tot “maximaal” een weekend in de veertien dagen van vrijdag 17.00 uur tot maandagochtend schooltijd;
- waarbij [minderjarige] een weekend in de veertien dagen van vrijdagmiddag uit school (ook als er tentamens zijn) tot maandagochtend schooltijd, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen bij de moeder verblijft;
- waarbij [minderjarige] de ene hele week bij de moeder verblijft en de andere hele week bij de vader met als wisseldag vrijdag 17.00 uur, halen en brengen beurtelings, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen, althans een door de rechtbank vast te stellen zorgregeling.
3.2
Voorts is nog aan de orde het verzoek van de vader - zoals aangevuld - om, uitvoerbaar bij voorraad en met wijziging in zoverre van de in de beschikking van 6 oktober 2011 vastgelegde zorgregeling:
- te bepalen dat [minderjarige] en [minderjarige] hun hoofdverblijfplaats bij de vader zullen hebben en dat aan de vader de kinderbijslag zal toekomen;
- een zorgregeling vast te stellen waarbij:
- [minderjarige] in overleg en naar de wens van [minderjarige] , de moeder en de vader naar de moeder gaat;
- [minderjarige] de ene week in geval zij op vrijdag een proefwerk op school heeft van vrijdagmiddag tot en met maandagochtend bij de moeder zal verblijven en voor het geval zij op vrijdag geen proefwerk heeft van donderdag tot en met maandochtend en de andere week indien zij geen proefwerk op vrijdag heeft op donderdag en vrijdag bij de moeder zal zijn, en dat zij voor het overige bij de vader zal verblijven;
- [minderjarige] de ene week van donderdagochtend tot en met maandagochtend bij de moeder zal zijn en de andere week van donderdagmiddag tot vrijdagavond bij de moeder zal zijn en voor het overige bij de vader, althans een door de rechtbank vast te stellen zorgregeling.
In de zaak met registratienummer C/15/257455 / JU RK 17/590
3.3
De moeder heeft de ondertoezichtstelling van [minderjarige] , [minderjarige] en [minderjarige] verzocht voor de duur van één jaar. De moeder beroept zich op het rapport van de Raad waaruit blijkt dat is voldaan aan de gronden van artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De moeder meent dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is om het welzijn van de minderjarigen te kunnen waarborgen. De risico’s lijken voornamelijk ingegeven door het niet willen meewerken van de vader aan hulpverlening. De vader wordt hiermee indirect in de ogen van de moeder beloond voor zijn negatieve gedrag naar de moeder en de minderjarigen toe.
3.4
Voorts verzoekt de moeder de rechtbank een deskundigenonderzoek op grond van 810a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), waarbij onderzoek wordt gedaan naar de mate van ouderverstoting tussen haar en de minderjarigen en welke mogelijkheden de deskundige ziet om dit te beperken althans tegen te gaan. De moeder legt hieraan ten grondslag dat de Raad met haar advies een stap heeft overgeslagen in het proces van ouderverstoting en dat er met behulp van een forensisch psycholoog moet worden onderzocht wat werkelijk in het belang van de minderjarigen is. Als daaruit naar voren komt dat het voor [minderjarige] en [minderjarige] inderdaad beter is om geen zorgregeling met de moeder vast te stellen, dan zal zij daarin met pijn in haar hart berusten. Haar vrees is dat dit met [minderjarige] ook gaat gebeuren nu duidelijk blijkt dat ook hij in een ernstig loyaliteitsconflict verkeert.
3.5
Op de verdere standpunten van de ouders betreffende alle voorliggende zaken, wordt hieronder, voor zover relevant, bij de beoordeling ingegaan.

4.Advies van de Raad

4.1
Uit het rapport van de Raad blijkt dat er behoorlijke zorgen bestaan wat betreft de emotionele ontwikkeling van de minderjarigen. Deze zorgen komen voort uit hun beschadigde relatie met hun beide ouders. Voor [minderjarige] en [minderjarige] betekent dit dat zij emotioneel afstand van hun moeder houden om zo min mogelijk last te hebben van de relatieproblemen waar hun ouders hen mee belasten. [minderjarige] heeft nog wel contact met haar moeder, maar [minderjarige] heeft zich volledig voor zijn moeder afgesloten. Omdat [minderjarige] nog wel naar de moeder gaat, maken ze de gespannen sfeer mee rondom deze zorgregeling. [minderjarige] staat nog regelmatig bloot aan de emotionele druk en ervaart dat hij enerzijds klem zit tussen de moeder en anderzijds zijn vader, broer, zus en (half)broertje. [minderjarige] voelt zich alleen staan en lijkt het gevoel te hebben te moeten kiezen, omdat hij anders wordt verscheurd door tegenstrijdige gevoelens. Illustratief hiervoor is dat de redenen die [minderjarige] geeft waarom hij het niet leuk heeft bij moeder thuis, opvallend lijken op de argumenten die vader noemt. [minderjarige] moet zich verdedigen tegenover zijn ouders over wat hij in gesprekken met de hulpverleners zegt. Hij kan zich hierdoor niet vrij uiten en wordt ter verantwoording geroepen voor alles wat hij zegt, waarbij hij beide ouders niet af wil vallen, hetgeen een onmogelijke taak voor [minderjarige] is. Alle drie hebben noodgedwongen de kant van vader gekozen en de Raad is van mening dat het bij deze kinderen gaat om een proces van ouderverstoting, een proces wat al jaren geleden is ingezet.
4.2
Er is bij alle minderjarigen sprake van een ernstige beschadiging in de relatie met hun ouders, die risico’s met zich mee brengt voor hun identiteitsontwikkeling.
De ouders moeten zich daarom blijven inzetten om te zoeken naar mogelijkheden om de spanningen te verkleinen en naar mogelijkheden om de onderlinge communicatie over de minderjarigen te verbeteren. Zolang de spanning tussen de ouders nog zo hoog is, moeten de minderjarigen de ruimte krijgen om hun zelfbeschermingsmechanisme/ ‘coping-stategies’ te kunnen behouden.
Bij [minderjarige] en [minderjarige] betekent dit afscherming van de scheidingsproblematiek en voor [minderjarige] betekent dit dat de spanningen zoveel mogelijk moeten worden beperkt door een overzichtelijke en veilige zorgverdeling te bepalen, zonder al te veel wisselmomenten.
4.3
De Raad adviseert om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] vast te stellen bij de vader.
De Raad is van mening dat een wijziging van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] naar de moeder niet in zijn belang is. Dit zou betekenen dat hij verder wordt gescheiden van zijn broer en zus, wat hem mogelijk nog verder in een loyaliteitsconflict brengt. Vader is zo negatief over moeder, dat hij niet de toestemming zal krijgen om het bij moeder leuk te hebben. [minderjarige] zal zich niet staande kunnen houden omdat zijn vader, broer en zus het er niet mee eens zijn, waardoor [minderjarige] emotioneel nog meer beschadigd zal raken.
Voorts adviseert de Raad om geen zorgregeling te bepalen tussen de moeder en [minderjarige] en [minderjarige] . Gezien de leeftijd van [minderjarige] en [minderjarige] is het niet passend om een zorgregeling te bepalen. [minderjarige] geeft aan de vrijheid te willen om zelf te bepalen wanneer zij naar haar moeder gaat. Bij [minderjarige] is er op dit moment geen ruimte voor contact met zijn moeder. Voor [minderjarige] geldt dat hij het meest te lijden heeft onder de wisselmomenten, zodat deze zoveel als mogelijk moeten worden beperkt. Daarom adviseert de Raad een zorgregeling tussen de moeder en [minderjarige] te bepalen inhoudende dat [minderjarige] eens per twee weken vanaf donderdag uit school tot zondag tot aan het avondeten bij moeder verblijft, alsmede dat de vakanties evenredig worden verdeeld.
4.4
In het kader van het beschermingsonderzoek wordt aangegeven dat de ouders onvoldoende in staat zijn om de ernstige zorgen over de minderjarigen weg te nemen. Vader geeft onbedoeld paradoxale boodschappen af en moeder trekt zich emotioneel terug. Ouders hebben beide een gebrek aan inzicht en voelen zich machteloos dit patroon te doorbreken. Er zijn risico’s voor de identiteitsontwikkeling van de minderjarigen, waaronder het ontwikkelen van een negatief zelfbeeld en het leren dat hun eigen gevoelens niet juist zijn en dat conflicten onoplosbaar zijn. Ondanks dat sprake is van een ernstig bedreigde ontwikkeling van [minderjarige] , [minderjarige] en [minderjarige] en de minderjarigen worden blootgesteld aan ernstige echtscheidingsproblematiek die leidt tot ouderverstoting, is een ondertoezichtstelling in het onderhavige geval geen adequate reactie. De risico’s die een ondertoezichtstelling en de daaraan verbonden hulpverlening voor de minderjarigen met zich brengt zijn te groot en de kans op succes is klein. De meest beschermende factor voor de minderjarigen is duidelijkheid over de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling. De Raad besluit het beschermingsonderzoek naar de opvoedingssituatie van de minderjarigen [minderjarige] , [minderjarige] en [minderjarige] af te sluiten met het advies aan ouders om het traject van ‘Ouderschap blijft’ bij Parlan voort te zetten zolang ze hierbij baat hebben.

5.De (verdere) beoordeling

In de zaak met registratienummer C/15/257455 / JU RK 17/590
5.1
De rechtbank zal eerst het verzoek van de moeder om een ondertoezichtstelling uit te spreken beoordelen. Omdat de Raad na haar beschermingsonderzoek niet zelf overgaat tot het doen van een verzoek ter zake is de moeder, op grond van artikel 1:255 lid 2 BW, ontvankelijk in haar verzoek. De vader voert verweer tegen het verzoek.
5.2
Naar het oordeel van de rechtbank is aan het wettelijke criterium van artikel 1:255 lid 1 BW voldaan. De rechtbank neemt de conclusies uit het rapport van de Raad over en is van oordeel dat op de daarin beschreven feitelijke situatie sprake is van ontwikkelingsbedreiging bij alle minderjarigen. Daarbij is ter zitting gebleken dat hulpverlening aan de ouders onvoldoende effect heeft gesorteerd en inmiddels ook is afgesloten. In het rapport van de Raad valt voorts te lezen dat na een lang hulpverleningstraject de ouders nog nauwelijks inzicht hebben in de ernst van de problemen van de minderjarigen en evenmin wat hun aandeel is in deze problematiek.
5.3.
De rechtbank oordeelt dat hier sprake is van een zeer complexe situatie, die zich niet makkelijk laat beoordelen. De rechtbank ziet dat beide ouders veel van hun kinderen houden. De minderjarigen doen het - ondanks alles - goed op school, dankzij de inspanningen van de vader. De minderjarigen geven ook aan het prettig bij hem te hebben. Aan de kant van de moeder is het prijzenswaardig dat zij ter zitting heeft aangegeven dat zij inmiddels inziet dat er verandering moet komen in de strijd tussen de ouders en dat zij alle hulp wil aanvaarden die daarvoor nodig is. Aan dit alles doet echter afbreuk dat de vader de moeder op grove wijze diskwalificeert, de moeder haar standpunt eerst recent is gaan innemen, en uit het evaluatieverslag Ouderschap blijft d.d. 17 mei 2017 blijkt dat het beide ouders om genoegdoening gaat met voorbijgaan aan het belang van de minderjarigen.
5.4.
Desgevraagd hebben [minderjarige] en [minderjarige] in het gesprek bij de kinderrechter aangegeven geen behoefte te hebben aan begeleiding van een gezinsvoogd.
[minderjarige] heeft verklaard dat zij haar moeder alweer een aantal weken niet heeft gezien. [minderjarige] sluit het contact met haar moeder echter niet uit. Hulpverlening of begeleiding van een gezinsvoogd, wijst zij daarbij af. Voor contact met haar moeder is nodig dat haar moeder daarin het initiatief neemt en haar op een gepaste wijze benadert. De wijze waarop haar moeder dit thans doet, ervaart zij als onprettig. [minderjarige] heeft desgevraagd aangegeven zich onder druk gezet te voelen door de berichten van haar moeder met daarin onder meer huilende emoticons alsook door de wijze waarop haar moeder haar benadert tijdens voetbalwedstrijden of heeft geprobeerd om hulpverlening voor [minderjarige] via school te regelen. En ook al zal het, naar het oordeel van de rechtbank, zo zijn dat alles wat de moeder probeert of doet, door de vader (en daarmee de kinderen) negatief wordt beoordeeld, geeft [minderjarige] haar moeder hiermee de ruimte om het contact te herstellen. De rechtbank ziet om deze reden, alsmede gelet op het feit dat [minderjarige] bijna 18 jaar wordt, geen aanleiding een ondertoezichtstelling voor [minderjarige] uit te spreken.
5.5
Bij [minderjarige] ziet de rechtbank geen enkele ruimte voor contactherstel met zijn moeder. Daarmee geeft [minderjarige] blijk, zoals de Raad ook heeft vastgesteld, in emotionele zin geblokkeerd te zijn. Dit vormt naar het oordeel van de rechtbank een ernstige bedreiging voor een gezonde ontwikkeling van [minderjarige] . Hoewel de vader de verantwoordelijkheid daarvoor bij de moeder legt, ziet de rechtbank dit anders. Beide ouders zijn hiervoor verantwoordelijk. Omdat [minderjarige] voor zijn opvoeding echter afhankelijk is van zijn vader, bij wie hij woont, en zowel de vader als [minderjarige] iedere verdere hulpverlening afwijzen, is niet de verwachting dat hierin op korte termijn verandering zal komen. In die zin onderschrijft de rechtbank het advies van de Raad. De rechtbank wijst het verzoek van de moeder om een ondertoezichtstelling voor [minderjarige] uit te spreken af.
5.6
Voor [minderjarige] ligt de situatie naar het oordeel van de rechtbank anders. Ook [minderjarige] is ernstig beschadigd door de conflictsituatie van de ouders. Uit het evaluatiegesprek Ouderschap blijft d.d. 2 februari 2017 komt zijn positie in het gezin duidelijk naar voren. Hij voelt zich alleen staan tussen zijn moeder enerzijds en zijn vader, broer, zus en halfbroertje anderzijds. Voorts volgt uit het rapport van de Raad dat beide ouders niet (voldoende) begrijpen dat zij daarvoor verantwoordelijk zijn, waarmee deze schadelijke situatie voortduurt. De wens van [minderjarige] om het contact met moeder terug te brengen tot een weekendregeling wordt door de Raad omschreven als door de situatie, dan wel door de familie ingegeven en betwijfeld wordt of dit wel geheel zijn eigen wens is.
De rechtbank ziet hierin aanleiding om de ondertoezichtstelling voor [minderjarige] wel uit te spreken om de positie van [minderjarige] binnen het gezin te versterken, dan wel hem te ondersteunen, zodanig dat hij de ruimte krijgt om te genieten van de tijd die hij met de moeder doorbrengt. Voor de ouders is psycho-educatie daarbij dringend noodzakelijk, waarbij Villa Pinedo mogelijk een rol kan spelen.
De gezinsvoogd kan voorts de moeder ondersteunen om het verblijf van [minderjarige] bij haar goed te laten verlopen. De rechtbank benadrukt dat het van belang is dat alle leden van het gezin zich zullen inspannen om het voor [minderjarige] makkelijker te maken en hij zich niet zo verscheurd hoeft te voelen.
5.7
De rechtbank zal daarom [minderjarige] onder toezicht stellen voor de duur van twaalf maanden.
De doelen waaraan binnen de ondertoezichtstelling in ieder geval aan gewerkt dienen te worden zijn:
  • de versterking van de positie van [minderjarige] ;
  • het wegnemen bij [minderjarige] van de gevoelens van verscheurdheid;
  • psycho-educatie aan de ouders in verband met het ontbreken van inzicht in de aanpak van hun echtscheidingsproblematiek, op [minderjarige] ;
  • de zorgregeling met de moeder.
deskundigenonderzoek
5.8
Uit artikel 810a, lid 2, Rv volgt dat de rechtbank in zaken betreffende de ondertoezichtstelling van minderjarigen, op verzoek van een ouder en na overleg met die ouder een deskundige benoemt, mits dat mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet. De vader meent dat dit verzoek van de moeder moet worden afgewezen. De rechtbank deelt de visie van de moeder dat er sprake is van ouderverstoting, niet. De Raad heeft ter zitting het advies ook genuanceerd in die zin dat er alleen sprake is van ouderverstoting bij [minderjarige] . Immers is er nog steeds sprake van contact tussen de moeder en [minderjarige] en [minderjarige] . [minderjarige] heeft weliswaar in het laatste kindgesprek aangegeven haar moeder een aantal weken niet te hebben gezien, zij heeft echter ook laten blijken het contact niet af te wijzen. Daar komt bij dat weer een onderzoek belastend is voor de minderjarigen en de rechtbank dit niet nodig acht om een beslissing te kunnen nemen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het verzoek van de moeder op grond van artikel 810a, lid 2, Rv moet worden afgewezen.
In de zaak met reg. nr. C/15/222418 / FA RK 15-1029
hoofdverblijfplaats [minderjarige]
5.9
Ter zitting heeft de moeder zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het verzoek van de vader de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de hem te bepalen. De rechtbank zal, aangezien dit in het belang van [minderjarige] kan worden geacht, aldus beslissen. Dit doet recht aan de reeds bestaande situatie en houdt rekening met de wens van [minderjarige] . Het verzoek van de vader wordt op dit punt toegewezen.
zorgregeling [minderjarige]
5.1
De relatie met de moeder is zwaar belast, zoals hiervoor reeds omschreven. Omdat [minderjarige] wel open staat voor contact geeft de rechtbank de moeder met klem in overweging professioneel advies in te winnen over hoe zij [minderjarige] het beste kan benaderen. Ter zitting heeft de moeder zich eveneens gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank om ten aanzien van [minderjarige] geen vastomlijnde zorgregeling te bepalen. De rechtbank zal de verzoeken van beide ouders op dit punt afwijzen.
zorgregeling [minderjarige]
5.11
Ten aanzien van de zorgregeling met betrekking tot [minderjarige] worden de verzoeken van beide ouders eveneens afgewezen. Zoals uit hierboven onder punt 5.5 reeds is overwogen, bestaat er bij [minderjarige] op dit moment geen ruimte voor enige vorm van contact. Dit geldt ook voor eventueel telefonisch contact zoals door de moeder verzocht. [minderjarige] kan op dit moment niet anders en gedwongen contact zal slechts een averechts effect sorteren.
zorgregeling [minderjarige]
5.12
De rechtbank is van oordeel dat de door de Raad geadviseerde en door de vader verzochte weekendregeling teveel afwijkt van de huidige co-ouderschapsregeling. Uit het rapport van de Raad blijkt duidelijk dat betwijfeld kan worden of dit verzoek echt aan de wens van [minderjarige] zelf beantwoordt of dat het de druk vanuit de overige familieleden is die hem tot deze wens hebben gebracht. De rechtbank is het wel met de Raad en de moeder eens dat de wisselmomenten zoveel mogelijk beperkt dienen te worden, nu deze klaarblijkelijk veel spanning bij [minderjarige] tot gevolg hebben. Minder wisselmomenten hebben daarnaast voor alle betrokkenen het voordeel dat er minder hoeft te worden geschakeld. Daartegenover staat dat [minderjarige] een langere tijd zijn broer, zus en (half)broertje moet missen. Het ligt op de weg van zijn familie om hem hierbij te helpen op een zodanige manier dat zo min mogelijk druk wordt uitgeoefend. De vader heeft ter zitting aangegeven het contact van [minderjarige] met zijn moeder niet in de weg te willen staan. Van de vader mag echter méér verlangd worden, het is niet alleen zijn wettelijke, maar ook zijn plicht als verantwoordelijk ouder, [minderjarige] te steunen op een manier die helpend is. De begeleiding vanuit de GI kan hierbij een belangrijke rol spelen. De rechtbank zal daarom voorlopig, totdat nader wordt beslist, de navolgende zorgregeling bepalen: [minderjarige] verblijft eens per twee weken vanaf donderdag uit school tot dinsdag uit school bij de moeder, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen.
5.13
De beslissing over de definitieve zorgregeling van [minderjarige] wordt aangehouden voor een periode van zes maanden.
hoofdverblijfplaats [minderjarige]
5.14
Ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] is de rechtbank van oordeel dat deze beslissing moet worden aangehouden voor een periode van zes maanden. In het kader van de ondertoezichtstelling zal moeten worden bekeken met welke hoofdverblijfplaats zijn belang het beste is gediend. Voor zover de vader heeft verzocht te bepalen dat de kinderbijslag aan hem zal toekomen, wijst de rechtbank dit verzoek reeds af bij gebreke van een wettelijke grondslag.
in de zaak met registratienummer C/14/157891 FA RK 14/2173:
5.15
Gelet op de samenhang van de zaken betreffende de kinderbijdrage, de zorgregeling en de hoofdverblijfplaats zal deze zaak eveneens worden aangehouden voor een periode van zes maanden.

6.Beslissing

De rechtbank:
In de zaak met registratienummer C/15/257455 / JU RK 17/590
6.1
stelt de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in [plaats] , onder toezicht van de gecertificeerde instelling de Jeugd- en Gezinsbeschermers, gevestigd te Alkmaar, voor de duur van twaalf maanden met ingang van 28 juni 2017 tot 28 juni 2018;
In de zaak met registratienummers C/15/222418 / FA RK 15-1029 en C/14/ 157891 FA RK 14/2173
6.2
bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in [plaats] , bij de vader is;
6.3
stelt,
totdat nader wordt beslist, de volgende verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast:
De minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
verblijft eens per twee weken vanaf donderdag uit school tot dinsdag uit school bij de moeder, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen;
6.4
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5
houdt de beslissing over de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] , de definitieve zorgregeling en kinderbijdrage voor een periode van zes maanden
tot 18 december 2017 PRO FORMAaan en wijst erop dat de rechtbank daarna zal beslissen over de verdere voortgang van de procedure;
6.6
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.S. Friedberg, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.I. Vleeming-Wever als griffier en in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2017.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.