ECLI:NL:RBNHO:2017:5220

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 juni 2017
Publicatiedatum
26 juni 2017
Zaaknummer
15/870520-16
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling met een mes in Zuid-Scharwoude

Op 26 juni 2017 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 12 maart 2016 in Zuid-Scharwoude een persoon genaamd [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door deze met een mes in het been te steken. De rechtbank heeft de zaak behandeld in een openbare terechtzitting op 12 juni 2017, waar de officier van justitie, mr. M.G.T. Kramer, de vordering tot bewezenverklaring van zware mishandeling heeft gedaan. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. I.E. Leenhouwers, pleitte voor vrijspraak, stellende dat het een ongeluk was en dat er geen opzet was op het toebrengen van letsel.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen zorgvuldig gewogen en kwam tot de conclusie dat het slachtoffer opzettelijk met een mes in het linker onderbeen was gestoken, wat resulteerde in een ernstige verwonding en ziekenhuisopname. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en getuigen als onvoldoende betrouwbaar beoordeeld, gezien de tegenstrijdigheden en de invloed van alcohol en drugs.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan zware mishandeling en een gevangenisstraf van 12 maanden opgelegd, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer van € 8500,-, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf toegewezen, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden had gehouden. De uitspraak benadrukt de ernst van het delict en de gevolgen voor het slachtoffer, evenals de noodzaak van een passende straf.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15/870520-16 en 15/700788-12 (TUL)
Uitspraakdatum: 26 juni 2017
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 12 juni 2017 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.G.T. Kramer en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. I.E. Leenhouwers, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 12 maart 2016 te Zuid-Scharwoude, gemeente Langedijk, aan een persoon genaamd [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een (diepe) snijwond en/of een slagaderlijke bloeding en/of enig ander zwaar lichamelijk letsel, heeft toegebracht door deze (met kracht) met een mes, althans een puntig en/of scherp voorwerp, in het been te steken;
Subsidiair
hij op of omstreeks 12 maart 2016 te Zuid-Scharwoude, gemeente Langedijk, een persoon genaamd [slachtoffer] heeft mishandeld door deze (met kracht) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het been te steken, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een (diepe) snijwond en/of een slagaderlijke bloeding en/of enig ander zwaar lichamelijk letsel, ten gevolge heeft gehad.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit, te weten zware mishandeling.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om verdachte vrij te spreken van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde feit. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat verdachte opzettelijk met een mes in het been van de aangever heeft gestoken. De pleitnota van de raadsvrouw houdt in dit verband in:
“Uit het dossier hebt u al kunnen opmaken dat mijn cliënt ontkent dat hij [slachtoffer] opzettelijk heeft mishandeld. Mijn cliënt heeft direct in zijn eerste verhoor een verklaring afgelegd. Hij heeft erkend dat [slachtoffer] mede door zijn toedoen gewond is geraakt. Maar hij geeft aan dat er sprake is geweest van “een ongeluk” dat “uit de hand is gelopen”
Volgens de raadsvrouw heeft verdachte geen (voorwaardelijk) opzet gehad op het toebrengen van (zwaar) lichamelijk letsel en/of pijn aan de aangever. Voorts heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat hoewel op basis van de medische informatie in het dossier wel kan worden vastgesteld dat er uiteindelijk zwaar lichamelijk letsel bij de aangever is ontstaan, dit letsel redelijkerwijs niet als gevolg van het ten laste gelegde handelen van verdachte aan hem kan worden toegerekend. Naar de stelling van de raadsvrouw hebben (ook) andere factoren, waaronder het middelengebruik van de aangever, een rol gespeeld bij het intreden van dit letsel. .
3.3.
Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op 12 maart 2016 omstreeks 05.04 uur komt er een melding binnen bij de 112-alarmcentrale. De melder zegt dat hij is neergestoken. De melding wordt doorgezet naar de meldkamer ambulancezorg. Tijdens het daaropvolgende telefonische contact tussen de centralist en de melder – waarbij de melder regelmatig zucht en hijgt en uiteindelijk wegvalt – noemt de melder het adres [adres slachtoffer] . De melder zegt dat zijn vriendin daar is en dat hij is weggerend. De melder zegt dat hij ergens op straat ligt, in een parkje in de buurt van het adres, en dat hij is neergestoken. Volgens de melder is dit net gebeurd en is de dader nog op het adres, bij zijn vriendin. De melder zegt dat hij bloedt en dat hij in zijn been is gestoken, aan de onderkant. [2]
Naar aanleiding van deze melding krijgen verbalisanten [verbalisanten 1 en 2] de opdracht om naar het adres [adres slachtoffer] te gaan. Zij krijgen te horen dat de melder sprak over een park. Na rondrijden en lopen, treffen zij een bloedspoor aan komende uit de richting van [adres slachtoffer] . Zij volgen dit spoor en treffen uiteindelijk, in de buurt van een plantsoen, een man aan. De man ligt op zijn buik in een strook struiken en reageert niet op aanroepen. Verbalisanten zien dat de schoenen en broekspijpen van de man onder het bloed zitten. Naast de man ligt een smartphone. Verder worden een identiteitskaart en een rijbewijs aangetroffen, beide op naam van [slachtoffer] . Politie eenheden en ambulances komen ter plaatse en de man wordt uiteindelijk overgebracht naar het ziekenhuis in Alkmaar. [3]
Een van de ter plaatse gekomen politieagenten, verbalisant [verbalisant 3] , ziet dat de benen en voeten van het slachtoffer onder het bloed zitten, met name het linkerbeen. Hij ziet dat ambulancepersoneel de linker broekspijp van het slachtoffer openknipt. Hij ziet vervolgens op de linkerzijde van de linker kuit van het slachtoffer een snee van ongeveer twee centimeter breed, waar bloed uitkomt. [4]
In het ziekenhuis neemt verbalisant [verbalisant 4] de kleding van het slachtoffer in beslag. [5] Hij draagt deze kleding over aan de Forensische Opsporing (FO). Het gaat onder meer om twee joggingbroeken. Tijdens het onderzoek door de FO wordt geconstateerd dat beide broeken bij de broekspijpen over de lengte waren opengeknipt. Op de broekspijpen van één broek zit veel modder. Op de linker broekspijp van de andere broek zit veel bloed. In beide broeken, op de linker broekspijpen, ter hoogte van de knie, wordt een scherprandige en langwerpige beschadiging aangetroffen van ongeveer anderhalve centimeter lang. [6]
Op 12 maart 2016 is het slachtoffer, dat inderdaad [slachtoffer] blijkt te zijn, geopereerd. Het van die operatie opgemaakte verslag houdt – voor zover hier van belang – in:
“Indicatie: Patiënt met verbloedingsshock op basis van steekwond aan de laterale zijde van het linker onderbeen (…).
Verslag: (…) Vervolgens gaan we naar de laterale zijde van het onderbeen. Hier maken we een lengteincisie over de steekwond en we treffen hier een enorme verwoesting van de spieren aan in de anticusloge.”
Na de operatie is het slachtoffer naar de IC gegaan. [7] Het slachtoffer is daar tot en met 1 april 2016 gebleven. De reden van deze opname is “
hypovolemische shock bij steekverwonding linker onderbeen”. Het slachtoffer is meermalen geopereerd en geïntubeerd en heeft verschillende letsels, aan beide onderbenen, nier en ook lever. [8]
Er is sprake van het logesyndroom van beide benen. [9]
Het slachtoffer heeft van 1 mei 2016 tot 16 juni 2016 gerevalideerd in Heliomare. Als hij in december 2016 door de rechter-commissaris wordt gehoord, loopt hij met een stok en heeft hij om beide benen een brace. [10]
Nadat het slachtoffer op 12 maart 2016 was aangetroffen, is verbalisant [verbalisant 5] , samen met zijn collega [verbalisant 6] , naar [adres slachtoffer] gegaan. Voor de voordeur ziet hij een plasje vers bloed liggen. Eenmaal in de woning, ziet hij in de hal verse bloeddruppels op de grond en bloedvegen op een deur. In de woning treft hij onder andere [A.] aan. Zij zegt dat zij daar bij haar vriend [slachtoffer] is. Op de vraag wat er was gebeurd, antwoordt [A.] , dat er met een mes was gestoken en dat [slachtoffer] het huis was uitgerend. [11]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat vlak voordat [slachtoffer] bloedend de woning uit rende, hij fysiek contact heeft gehad met [slachtoffer] , waarbij een mes betrokken was. [12]
3.4.
Bewijsoverwegingen
Zoals uit het voorgaande blijkt, heeft de rechtbank – kleine uitzonderingen daargelaten – voor het bewijs geen gebruik gemaakt van de verklaringen van de aangever [slachtoffer] , zijn (toenmalige) vriendin [A.] en de andere personen die, naast verdachte, in de bewuste avond/nacht (zo mogelijk) in de woning aan de [adres slachtoffer] aanwezig waren. Gelet op de (innerlijke) tegenstrijdigheden en inconsistenties in de verklaringen van deze personen en in aanmerking genomen dat uit het dossier kan volgen dat zij (behoorlijk) onder invloed van alcohol en/of andere verdovende middelen waren, acht de rechtbank die verklaringen onvoldoende betrouwbaar. De rechtbank heeft zich gebaseerd op de ‘harde feiten’.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat het slachtoffer in zijn linker onderbeen een steekwond heeft opgelopen van ongeveer twee centimeter breed. Uit de bewijsmiddelen blijkt verder, dat het slachtoffer kennelijk twee joggingbroeken over elkaar heen droeg. Op de linker broekspijpen van deze broeken, ter hoogte van de knie, zijn scherprandige en langwerpige beschadigingen aangetroffen. De rechtbank leidt hieruit af, dat de steekwond van het slachtoffer moet zijn veroorzaakt door een scherp voorwerp dat eerst beide joggingbroeken van het slachtoffer heeft geperforeerd alvorens in het onderbeen van het slachtoffer te komen.
Uit de bewijsmiddelen blijkt verder dat het slachtoffer zelf met 112 heeft gebeld en dat hij dan meldt dat hij is neergestoken, dat hij in zijn been is gestoken en dat hij uit de woning aan de [adres slachtoffer] is weggerend.
De rechtbank is van oordeel dat het gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen redelijkerwijs niet anders kan zijn dan dat het slachtoffer opzettelijk met een mes in het linker onderbeen is gestoken. De rechtbank acht voorts bewezen dat het de verdachte is geweest die dit steken heeft gedaan.
De raadsvrouw van verdachte heeft in dit verband aangevoerd dat verdachte heeft erkend dat het slachtoffer mede door zijn toedoen gewond is geraakt, maar dat sprake is geweest van een ongeluk. De rechtbank verwerpt dit betoog. Er is door twee broeken heen gestoken. Het bloedende slachtoffer is uit zijn eigen woning weggerend, terwijl zijn vriendin achterbleef. Het slachtoffer heeft 112 gebeld en heeft gemeld dat hij is neergestoken. Deze feiten en omstandigheden verdragen zich naar het oordeel van de rechtbank niet met een ongeluk, zoals door de verdachte is geschetst.
Opzet op zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank is van oordeel dat het opzettelijk met een mes in het been van een persoon steken, de aanmerkelijke kans in het leven roept dat deze persoon daardoor zwaar lichamelijk letsel bekomt. Een mes is een potentieel gevaarlijk wapen en in de benen van een persoon bevinden zich slagaders.
Verdachte moet net als een ieder van deze kans hebben geweten.
De rechtbank is voorts van oordeel dat uit de kennelijke uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van verdachte moet worden afgeleid dat verdachte deze kans bewust heeft aanvaard.
Zwaar lichamelijk letsel – causaal verband
Op grond van de bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen. Als zodanig is dit ook niet van de zijde van verdachte weersproken.
De raadsvrouw van verdachte heeft echter wel het causaal verband tussen het ten laste gelegde handelen van verdachte en het zwaar lichamelijk letsel betwist. De rechtbank volgt de raadsvrouw hierin niet.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad dient bij de beoordeling van causaal verband te worden uitgegaan van de leer van de redelijke toerekening. Voorts valt uit de rechtspraak op te maken dat (kort gezegd) hoe een slachtoffer is, in principe voor rekening van de verdachte komt (Eierschaalschedel-arrest). Tegen deze achtergrond is de rechtbank van oordeel dat het zwaar lichamelijk letsel van het slachtoffer redelijkerwijs als gevolg van de messteek door de verdachte aan hem kan worden toegerekend. Als gevolg van deze messteek, is het onderbeen gaan bloeden en is – zo blijkt uit de stukken – het zogenoemde compartimentensyndroom in werking getreden. Van inadequaat handelen ná de messteek van het slachtoffer en/of politie- dan wel ambulancepersoneel is niet gebleken.
3.5.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het
primairten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 12 maart 2016 te Zuid-Scharwoude, gemeente Langedijk, aan een persoon genaamd [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door deze met een mes in het been te steken.
Hetgeen aan verdachte onder primair meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Zware mishandeling.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat uit het reclasseringsrapport blijkt dat verdachte zich na zijn schorsing uit de voorlopige hechtenis goed aan de afspraken heeft gehouden en dat hij een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. Verdachte heeft een dagbesteding, heeft zijn alcoholgebruik en agressie onder controle en is bereid mee te werken aan een begeleid wonen traject, aldus de raadsvrouw. De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht deze positieve lijn niet te doorbreken.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling van het slachtoffer [slachtoffer] door deze opzettelijk met een mes in het been te steken. Verdachte heeft met dit handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Uit de medische stukken en de slachtofferverklaring blijkt dat het handelen van verdachte enorme gevolgen voor het slachtoffer heeft gehad. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Gelet op de aard en de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat – kijkend ook naar de landelijke oriëntatiepunten – slechts een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf als straf in aanmerking komt.
Bij het bepalen van de duur van deze straf heeft de rechtbank acht geslagen op de justitiële documentatie van verdachte d.d. 9 mei 2017, waaruit blijkt dat verdachte eerder met justitie in aanraking is gekomen en ten tijde van het plegen van het feit nog in een proeftijd liep.
Anderzijds heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat hoewel het zwaar lichamelijk letsel van het slachtoffer aan verdachte kan worden toegerekend en verdachte daar ook het (voorwaardelijk) opzet op heeft gehad, verdachte niet het oogmerk heeft gehad om een zo ingrijpend letsel toe te brengen en uit de medische informatie die de rechtbank ter beschikking staat blijkt dat ook andere factoren van invloed zijn geweest op het ontstaan van dit enorme letsel, waaronder in het bijzonder ook het middelengebruik van het slachtoffer.
Ook heeft de rechtbank rekening gehouden met de inhoud van het door de raadsvrouw genoemde reclasseringsrapport van Tactus Verslavingszorg d.d. 6 juni 2017. Geadviseerd wordt om, indien verdachte schuldig wordt bevonden, aan hem (onder meer) een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met een aantal bijzondere voorwaarden, zoals een meldplicht, een opname in een instelling voor begeleid wonen en een contactverbod met het slachtoffer.
Gelet op de inhoud van dit rapport en de indruk die de rechtbank van de persoon van verdachte heeft gekregen, zal de rechtbank dit advies overnemen. Anders dan de officier van justitie kennelijk meent, heeft verdachte zich ook bereid verklaard de bijzondere voorwaarden na te komen.
Het advies van de reclassering om naast de voorwaardelijke gevangenisstraf een werkstraf op te leggen, zal de rechtbank daarentegen niet overnemen. Zoals hiervoor is overwogen, verzetten de aard en de ernst van het feit zich daartegen.
Alles afwegende komt de rechtbank tot het oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren passend is.

7.Vordering benadeelde partij

Namens de benadeelde partij [slachtoffer] heeft mr. W. van Egmond, advocaat te Amsterdam, een vordering tot schadevergoeding van € 26.130,17 ingediend tegen verdachte wegens materiële (€ 6.130,17) en immateriële schade (€ 20.000) die het slachtoffer als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden en in de toekomst nog zal leiden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is de vordering ter zake van de materiële schade met een bedrag van € 42,04 verminderd, wegens een dubbeltelling.
De rechtbank is, gelet op de stukken en de onderbouwing van de vordering, van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezen verklaarde feit zowel materiële als immateriële schade heeft geleden.
Wat betreft de omvang van deze schade is de rechtbank van oordeel dat deze wat betreft de materiële schade schattenderwijs kan worden bepaald op een bedrag van € 1.500,- en wat betreft de immateriële schade op een bedrag van € 7000,-. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de afzonderlijke materiele schadeposten als zodanig niet door de verdachte zijn weersproken. Voor wat betreft de omvang van de immateriële schade slaat de rechtbank acht op de operaties en behandelingen die het slachtoffer tot nu toe heeft moeten ondergaan, de lange herstelperiode, de verminkingen aan zijn benen en de psychische gevolgen van het incident, waardoor de hoogte van de immateriële schade in elk geval ruim buiten de door de raadsvrouw aangegeven bandbreedte valt.
Ten aanzien van het meer gevorderde is de rechtbank, met de verdediging, van oordeel dat behandeling daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, in het bijzonder vanwege beantwoording van de vraag of deze schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde partij kan worden toegerekend (artikel 6:101 BW).
Gelet op het voorgaande zal de vordering van de benadeelde worden toegewezen tot een bedrag van € 8500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 maart 2016 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De benadeelde partij zal met betrekking tot het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 21 november 2013 in de zaak met parketnummer 15/700788-12 heeft de meervoudige strafkamer van de rechtbank Noord-Holland verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 21 dagen, waarvan 20 dagen voorwaardelijk. Ten aanzien van het voorwaardelijk gedeelte is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 30 december 2013 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 21 oktober 2015 verlengd met één jaar en was ten tijde van het indienen van de vordering tot tenuitvoerlegging van de officier van justitie nog niet geëindigd.
De officier van justitie vordert dat de rechtbank zal gelasten dat de voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 3.5. bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
3 (drie) maanden nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
-zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
-ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- zich zodra hij hiertoe uitgenodigd wordt meldt bij Tactus Verslavingszorg en zich daarna zal blijven melden zo frequent en zo lang deze reclasseringsinstelling dat nodig acht;
- zich houdt aan de afspraken met en de aanwijzingen gegeven door of namens deze reclasseringsinstelling;
- verblijft in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, en zich houdt aan het (dag)programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- op geen enkele wijze – direct noch indirect – contact zal hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave aan [slachtoffer] van de in beslag genomen voorwerpen, te weten vier messen.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 8500,-, bestaande uit € 1500,- voor de materiële schade en
€ 7000,- voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 maart 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 8500,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 maart 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
77 dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 15/700788-12 en gelast de tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde gevangenisstraf voor de duur van 20 dagen, opgelegd bij vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Noord-Holland d.d. 21 november 2013.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.H.E. Boomgaart, voorzitter,
mr. E. de Greeve en mr. S. Jongeling, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier O. Bergmans,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 juni 2017.
Mr. E. de Greeve is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Proces-verbaal van 21 maart 2016, inhoudende de bevindingen van verbalisant [verbalisant 7] , pagina’s T1-3 tot en met T1-5.
3.Proces-verbaal van 12 maart 2016, inhoudende de bevindingen van verbalisanten [verbalisanten 1 en 2] , pagina’s D1-1 en D1-2.
4.Proces-verbaal van 12 maart 2016, inhoudende de bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] , pagina’s D3-1 en D3-2.
5.Een schriftelijk stuk, te weten een kennisgeving van inbeslagneming, pagina Z1-20.
6.Proces-verbaal sporenonderzoek van 31 maart 2016, pagina Z1-36 en Z1-37.
7.Een schriftelijk stuk, te weten een operatieverslag betreffende [slachtoffer] , pagina Z1-7.
8.Een schriftelijk stuk, te weten een brief van S.M.A. Jansen, arts-assistent ICU, mede namens dr. A. van der Wolk, intensivist, pagina Z1-17.
9.Een schriftelijk stuk, te weten een operatieverslag betreffende [slachtoffer] , pagina Z1-10.
10.Proces-verbaal van verhoor [slachtoffer] door de rechter-commissaris d.d. 15 december 2016 (los), pagina 2 boven.
11.Proces-verbaal van 12 maart 2016, inhoudende de bevindingen van verbalisant [verbalisant 5] , pagina’s D4-1 tot en met D4-3.
12.Verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 12 juni 2017.