6.3.Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft binnen een week tot twee keer toe brand gesticht in een woonunit van de zorginstelling waar hij verbleef. Hierdoor is een levensgevaarlijke situatie ontstaan voor de jongeren die zich, al dan niet slapend, in deze gebouwen bevonden. Meerdere bewoners zijn als gevolg van de rookontwikkeling met ademhalingsmoeilijkheden in het ziekenhuis beland. Er mag van geluk worden gesproken dat de gevolgen niet ernstiger zijn geweest. Het is begrijpelijk dat de impact van deze gebeurtenissen op de bewoners groot is geweest, te meer omdat het een door verstandelijke beperkingen en gedragsproblemen kwetsbare groep jongeren betreft. Brandstichting versterkt bovendien de algemene gevoelens van onveiligheid en angst in de maatschappij. Daarnaast is door de branden enorme materiële schade ontstaan.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 28 april 2017, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder door de strafrechter is veroordeeld;
- het over verdachte uitgebrachte psychologisch rapport van S.L. Ladan, GZ-psycholoog, gedateerd 10 maart 2017;
- het over verdachte uitgebrachte psychiatrisch rapport van M.S. Vellinga, arts in opleiding tot psychiater, werkend onder supervisie van de kinder- en jeugdpsychiater B.G.J. Gunnewijk, gedateerd 1 maart 2017;
- het over verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies van mevrouw [reclasseringswerker] , reclasseringswerker verbonden aan Tactus Reclassering Flevoland, gedateerd 17 maart 2017.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank het strafrecht voor minderjarigen zal toepassen. De raadsman heeft zich hierbij aangesloten.
Verdachte was ten tijde van het plegen van de bewezen verklaarde feiten 19 jaar oud en dus meerderjarig. Toepassing van het meerderjarigenstrafrecht is uitgangspunt, tenzij de rechtbank op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht aanleiding ziet de bepalingen van het jeugdstrafrecht toe te passen. De rechtbank kan hiertoe beslissen op grond van de persoon van verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
Zowel de psycholoog Ladan als de psychiater in opleiding Vellinga komen op basis van de Wegingslijst Adolescentenstrafrecht tot het advies om het jeugdstrafrecht toe te passen, met name vanwege de verstandelijke beperking van verdachte en het feit dat hij gebaat is bij een pedagogische benadering. De reclassering onderschrijft deze adviezen.
De rechtbank kan zich vinden in de adviezen met betrekking tot het toe te passen sanctiestelsel en zal daarom recht doen overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77gg van het Wetboek van Strafrecht.
Uit de gedragskundige rapporten komt verder naar voren dat bij verdachte sprake is van een verstandelijke beperking, ADHD en een stoornis die door de psycholoog wordt omschreven als een reactieve hechtingsstoornis en door de psychiater als een ontremd-sociaalcontactstoornis. Op basis van deze ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens is verdachte zeer beïnvloedbaar en bang voor afwijzing en handelt hij impulsief en ondoordacht. De deskundigen zijn van oordeel dat de ten laste gelegde feiten verdachte slechts in verminderde mate zijn toe te rekenen.
De rechtbank neemt deze conclusie over en houdt hier rekening mee bij het bepalen van de strafmaat.
De kans op gewelddadige recidive, dan wel recidive van een soortgelijk delict als het ten laste gelegde wordt als matig, c.q. matig hoog ingeschat. Om het herhalingsgevaar in te dammen wordt geadviseerd verdachte in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel te plaatsen in een woonvorm waar hem intensieve begeleiding en behandeling worden geboden, gericht op het vergroten van zijn sociale weerbaarheid en het verbeteren van zijn probleemoplossend vermogen. Daarbij zou verdachte moeten worden begeleid door de William Schrikkergroep Jeugdbescherming en Jeugdreclassering.
Ook Tactus reclassering is van mening dat een toezicht het beste kan worden uitgevoerd door de William Schrikkergroep. De reclassering adviseert aan verdachte een gedeeltelijk voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen en daaraan de volgende bijzondere voorwaarden te verbinden: een meldplicht, verplichte ambulante behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling en verplichte opname in een (beschermde) woonvorm.
[jeugdzorgwerker] , jeugdzorgwerker verbonden aan William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, heeft ter zitting verklaard dat verdachte is aangemeld bij zorginstelling [zorginstelling] . Op 13 juni 2017 staat een kennismakingsgesprek gepland bij een woongroep van [zorginstelling] in [vestigingsplaats] . De verwachting is dat deze woongroep een voor verdachte passend zorgaanbod kan doen. Een concrete datum voor opname kan op dit moment nog niet gegeven worden.
Verdachte heeft te kennen gegeven te willen meewerken aan behandeling en begeleiding.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan, gelet op het bepaalde in artikel 77y Wetboek van Strafrecht, een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarbij acht de rechtbank het met het oog op het beperken van het recidiverisico van belang dat verdachte op zijn pad naar volwassenheid en zelfstandigheid wordt ondersteund en begeleid door William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering. Tevens acht de rechtbank het, in lijn met de adviezen van de deskundigen, van belang dat verdachte in een voor hem passende beschermde woonvorm zal verblijven en gedragskundige behandeling ontvangt. De rechtbank zal daartoe aan de proeftijd bijzondere voorwaarden verbinden zoals geadviseerd.
De raadsman heeft ter zitting aangevoerd het inzetten van het middel van opnemen van vertrouwelijke communicatie (OVC), zoals dat met betrekking tot verdachte en de medeverdachte heeft plaatsgevonden op het politiebureau, onzorgvuldig is geweest. Verdachte is jong en kwetsbaar en is niet in de gelegenheid gesteld om zich juridisch te laten voorlichten voorafgaand aan de plaatsing in de ophoudkamer waar de gesprekken zijn afgeluisterd. Met deze onzorgvuldigheid moet bij de strafoplegging rekening worden gehouden, aldus de raadsman.
De rechtbank overweegt dat het hier gaat om zeer ernstige feiten. In de zorginstelling De Schar waren binnen korte tijd meerdere branden gesticht en er werd gevreesd voor nieuwe brandstichting. Daarbij moet in ogenschouw worden genomen dat de bewoners van De Schar een kwetsbare groep vormen en dat de kans op slachtoffers bij nieuwe brandstichting reëel was. Er bestond daarom een groot opsporingsbelang. De rechtbank is van oordeel dat het inzetten van het middel van OVC gerechtvaardigd was en dat is voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De rechtbank heeft voorts vastgesteld dat de rechter-commissaris toestemming heeft gegeven voor het inzetten van het opsporingsmiddel. Ook aan de formele vereisten is dus voldaan.
De rechtbank ziet dan ook geen reden aan de inzet van OVC consequenties te verbinden met betrekking tot de straftoemeting.