ECLI:NL:RBNHO:2017:4797

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 juni 2017
Publicatiedatum
12 juni 2017
Zaaknummer
C/15/245304 / FA RK 16-3927
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot uitstel van de verdeling van de woningen afgewezen in het kader van echtscheiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 14 juni 2017 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die in algehele gemeenschap van goederen waren gehuwd. De man had verzocht om de echtscheiding uit te spreken, wat door de vrouw niet werd betwist. De rechtbank heeft het verzoek tot echtscheiding toegewezen, aangezien het huwelijk duurzaam ontwricht was. Daarnaast hebben beide partijen verzocht om de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap vast te stellen. De vrouw heeft echter verzocht om uitstel van de verdeling van de woningen, omdat zij vreesde voor een restschuld bij verkoop en de man bezig was met de herbouw van een woning na een brand. De rechtbank heeft de argumenten van de vrouw voor uitstel als onvoldoende zwaarwichtig beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de vrouw niet aannemelijk had gemaakt dat er een aanzienlijke restschuld zou zijn na verkoop en dat de herbouw en aantrekkende woningmarkt niet voldoende reden waren om de verdeling uit te stellen. De rechtbank heeft bepaald dat de woningen verkocht moeten worden en dat de opbrengst en eventuele restschuld bij helfte tussen partijen gedeeld moeten worden. De rechtbank heeft ook de verdeling van de banksaldi, auto’s en inboedels vastgesteld, en de partijen verplicht om de op naam van de vrouw staande belastingschulden en andere schulden bij helfte te dragen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd
locatie Alkmaar
RvD
zaak- en rekestnrs.: C/15/245304 / FA RK 16-3927 en C/15/248029 / FA RK 16-5257
beschikking van 14 juni 2017 betreffende de echtscheiding (bij vervroeging)
in de zaak van:
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. J.J.C. Engels, gevestigd te Heerhugowaard,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. L.W. Castelijns, gevestigd te Haarlem.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van de man, ingekomen op 20 juni 2016;
- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek verdeling van de vrouw, ingekomen op 30 augustus 2016;
- het bericht met het formulier verdelen en verrekenen van de vrouw, ingekomen op 30 september 2016;
- de brief met producties 6 tot en met 14 en aanvullende verzoeken van de vrouw, ingekomen op 12 mei 2017;
- het bericht met het formulier verdelen en verrekenen en producties 11 tot en met 13 van de man, ingekomen op 12 mei 2017;
- het aanvullend verzoek van de vrouw, ingekomen op 19 mei 2017.
1.2.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 22 mei 2017. Bij die gelegenheid zijn verschenen: de man, bijgestaan door mr. Engels voornoemd en de vrouw, bijgestaan door mr. Castelijns voornoemd.

2.De beoordeling

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd in algehele gemeenschap van goederen op [huwelijksdatum] te [plaats] . Uit dit huwelijk zijn geen thans nog minderjarige kinderen geboren. Partijen zijn medio 2010 feitelijk uiteen gegaan.
2.2.
Scheiding
2.2.1.
De man heeft verzocht de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. Hij heeft gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
De vrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
2.2.2.
Het verzoek tot echtscheiding zal, als niet weersproken en op de wet gegrond, worden toegewezen.
2.3.
Verdeling
2.3.1.
Beide partijen hebben verzocht de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap vast te stellen, dan wel de wijze van verdeling te gelasten, op de door hen voorgestane wijze.
2.3.2.
Als peildatum voor het bepalen van de omvang van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap heeft te gelden de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding, te weten 20 juni 2016.
2.3.3.
Op voornoemde peildatum maakten de volgende activa en passiva onderdeel uit van de ontbonden gemeenschap:
Woning aan het [adres]
Hypotheek [naam] [nummer]
Woning aan [adres]
Hypotheek [naam] [nummer]
Levensverzekering [naam] (verbonden aan hypotheek)
Banksaldi
- [nummer] t.n.v. vrouw
- [nummer] t.n.v. vrouw
- [nummer] t.n.v. man
Auto’s
- [auto] t.n.v. man
- [auto] t.n.v. vrouw
- [auto] (oldtimer) t.n.v. man
Inboedels
Diverse schulden
- (voorlopige) aanslagen IB en Zvw 2013 en 2014 t.n.v. vrouw
- Flexibel krediet [naam] [nummer] t.n.v. vrouw
- [naam] [nummer] t.n.v. vrouw
2.3.4.
De rechtbank zal in het navolgende de diverse posten bespreken en gaat ervan uit dat dit de omvang van de ontbonden gemeenschap is. Het is immers de taak van partijen om de rechter te informeren over de omvang van de gemeenschap.
Uitsluitend de activa komen voor verdeling in aanmerking. Voor zover partijen op onderdelen overeenstemming over de (wijze van) verdeling hebben bereikt, is de rechtbank ingevolge artikel 185, Boek 3, van het Burgerlijk Wetboek (BW), niet bevoegd om daarover te beslissen.
Ad a t/m e) Woningen, hypotheken en levensverzekering
2.3.5.
De vrouw heeft de rechtbank op grond van artikel 178, derde lid, Boek 3 BW verzocht de vordering tot verdeling van de woningen voor drie jaren uit te sluiten. Daartoe heeft zij de volgende argumenten aangevoerd.
Partijen zullen geconfronteerd worden met een restschuld indien de woningen nu worden verkocht. De man is de woning aan [adres] na een brand nog aan het herbouwen, hetgeen tot een waardevermeerdering zal leiden. Ook de aantrekkende woningmarkt maakt dat de opbrengst van de woningen in de komende jaren zal toenemen.
Voorts is de hypotheeklast van de door de vrouw bewoonde woning aan [adres] zeer laag; voor dat bedrag is zij niet in staat om elders woonruimte te vinden. Tevens kan de man de vrouw niet vrijwaren voor verhaal door [naam] op de verkoopopbrengst van de woning aan [adres] , zodat de vrouw niet over startkapitaal voor een nieuwe woning kan beschikken. Ter zitting heeft de vrouw benadrukt dat voor haar op dit moment het meest belangrijk is dat zij in de woning kan blijven wonen en dat de man inzage geeft in de gang van zaken rondom de herbouw van de woning aan [adres] .
2.3.6.
De man kan niet instemmen met uitstel van de verdeling van de woningen. Hij is financieel niet langer in staat om de lasten van de woning aan [adres] te dragen. Hij heeft de pensioengerechtigde leeftijd bereikt, maar moet blijven werken om rond te komen. De man heeft betwist dat sprake is van herbouw van die woning. Met de uitkering van de brandverzekering van € 180.000,00 is het overbruggingskrediet van € 110.000,00 afgelost en met het restant van € 70.000,00 is de woning aan [adres] afgebroken, uitgegraven, zijn er tekeningen gemaakt en is nieuwe fundering gelegd. Daar is het bij gebleven. Aanvankelijk woonde de man in een bouwkeet bij de woning, maar dat wordt door de gemeente niet meer toegestaan. Daarom is hij noodgedwongen bij zijn dochter ingetrokken. Ook heeft de man ter zitting verklaard dat hij, gelet op de prijzen die eerder voor de woningen zijn geboden, over het geheel bezien geen tot nauwelijks restschuld verwacht. Hij heeft een koper voor [adres] , maar deze verkoop kan alleen doorgaan indien [adres] ook wordt verkocht.
2.3.7.
De rechtbank stelt voorop dat ingevolge artikel 179, eerste lid, van Boek 3 BW uitgangspunt is dat geen van partijen gedwongen kan worden om een gemeenschapsgoed onverdeeld te laten. Uitstel van de verdeling kan alleen aan de orde zijn indien de door een onmiddellijke verdeling getroffen belangen aanmerkelijk groter zijn dan de belangen die door een verdeling worden gediend. Op de vrouw rust derhalve een zware stelplicht. In dit licht bezien acht de rechtbank de door de vrouw aangevoerde argumenten voor het uitstellen van de verdeling van de woningen onvoldoende zwaarwichtig.
Daartoe wordt overwogen dat de vrouw, tegenover de betwisting door de man, niet aannemelijk heeft gemaakt dat na verkoop een aanzienlijke restschuld te verwachten is. Daarnaast is het, gelet op het geschetste beoordelingskader, niet reëel om uit te gaan van zodanige waardevermeerdering van de woning(en) in de komende jaren door de herbouw en/of de aantrekkende woningmarkt, dat dit uitstel van de verdeling rechtvaardigt. Dat er na het laten verrichten van de door de man genoemde - door de vrouw onweersproken gelaten - werkzaamheden aan de woning aan [adres] nog een noemenswaardig bedrag van de verzekeringsuitkering resteert, ligt niet voor de hand. Voor zover de man met het restant van de uitkering nog andere investeringen in de woning zou hebben gedaan, zal dit in de verkoopopbrengst tot uitdrukking komen. De vrouw lijkt ervan uit te gaan dat de man gehouden is voor zijn rekening nog verdere herbouwwerkzaamheden aan deze woning te verrichten, maar de man heeft aangevoerd daartoe financieel niet in staat te zijn. Verdere herbouw van de woning door uitsluitend de man kan ook niet van hem worden verlangd; het gaat immers om een gemeenschappelijk goed. Een en ander maakt dat de rechtbank inzage in de gang van zaken rondom de herbouw, anders dan de vrouw, niet nodig acht.
De rechtbank neemt verder in overweging dat partijen al sinds 2010 feitelijk gescheiden leven en dat de vrouw al zeven jaar het alleengebruik van de woning aan [adres] heeft gehad. Zij heeft dus al die tijd kunnen profiteren van lage woonlasten. In die periode is de vrouw ruimschoots in de gelegenheid geweest om uit te kijken naar andere woonruimte.
Het vorenstaande leidt ertoe dat het verzoek van de vrouw tot het uitstellen van de vordering tot verdeling van de woningen zal worden afgewezen.
2.3.8.
Subsidiair heeft de vrouw verzocht de verdeling van de woningen vast te stellen conform de door partijen in 2012 gemaakte afspraken, die in een concept convenant zijn opgenomen.
Meer subsidiair heeft de vrouw verzocht te bepalen dat de woningen dienen te worden verkocht, waarbij een restschuld/overwaarde op de woning aan [adres] voor haar rekening komt en een eventuele restschuld/overwaarde op de woning aan [adres] voor rekening van de man. Daarnaast heeft de vrouw meer subsidiair verzocht te bepalen dat de man haar het nominale bedrag waarvoor de verkoopopbrengst van het appartement aan [adres] wordt uitgewonnen door [naam] ten titel van het recht van tweede hypotheek op het appartement, alsmede het bedrag waarvoor het vermogen van de vrouw anderszins wordt uitgewonnen ter voldoening van enige financiële verplichting verband houdende met de woning aan [adres] , dient te vergoeden.
De vrouw heeft ter zitting benadrukt dat de onderwaarde op de woning aan [adres] buiten haar schuld is ontstaan. Zij heeft geweigerd haar handtekening voor verkoop van [adres] te zetten, omdat de man - tegen de afspraken in - de overwaarde van [adres] in [adres] wilde steken.
2.3.9.
De man heeft gevraagd de (meer) subsidiaire verzoeken van de vrouw af te wijzen. Volgens de man is het juist dat partijen in 2012 hebben afgesproken dat hij de woning aan [adres] overneemt en de vrouw de woning aan [adres] en dat ieder der partijen de hypotheeklasten van de betreffende woning voldoet. Aangezien de vrouw zich echter op het standpunt stelt dat zij niet in staat is om de woning over te nemen, heeft de man verzocht te bepalen dat beide woningen worden verkocht en dat de netto opbrengst, dan wel de restschuld, bij helfte wordt gedeeld, alsmede de vrouw te veroordelen haar medewerking te verlenen aan uitvoering hiervan door het verstrekken van een verkoopopdracht aan [naam] .
De man heeft tevens verzocht te bepalen dat de vrouw aan haar verplichtingen, zoals die voortvloeien uit hetgeen hij onder II en III van zijn petitum heeft verzocht, dient te voldoen onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00, met een maximum van € 25.000,00, voor iedere dag dat de vrouw hiermee geheel of gedeeltelijk in gebreke is, en te bepalen dat – voor het geval het maximum aan dwangsommen is bereikt en de vrouw alsdan nog in gebreke is – de te wijzen beschikking in de plaats treedt van het gedeelte van de akte(n) dat de handtekening van de vrouw betreft voor zover te uitvoering van een dergelijke akte ondertekend zou moeten worden.
2.3.10.
De rechtbank ziet aanleiding om ook de (meer) subsidiaire verzoeken van de vrouw af te wijzen. Gebleken is dat de in 2012 door partijen gemaakte afspraken niet langer tot uitgangspunt genomen kunnen worden, nu de vrouw stelt dat zij de woning aan [adres] niet kan overnemen en de man haar niet kan laten ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire lening op de woning aan [adres] .
Dat - in de geest van de in 2012 gemaakte afspraken - een restschuld/overwaarde op de woning aan [adres] voor rekening van de vrouw dient te komen en een eventuele restschuld/overwaarde op de woning aan [adres] voor rekening van de man, is door de man weersproken en volgt ook niet uit de in het convenant vastgelegde afspraken. In het convenant is niet voorzien in het scenario dat overname door (een van) partijen onmogelijk blijkt. Gesteld noch gebleken is dat partijen niettemin hebben afgesproken of hebben bedoeld dat ook in het geval van verkoop van de woningen aan een derde een eventuele restschuld op de woning aan [adres] uitsluitend door de man zou moeten worden gedragen en dat de eventuele overwaarde van de woning aan [adres] uitsluitend aan de vrouw zou toekomen. Ook overigens heeft de vrouw geen stellingen ingenomen waaruit blijkt dat er een rechtens afdwingbare verplichting van de man bestaat om een eventuele restschuld van [adres] voor zijn rekening te nemen. De rechtbank volgt de vrouw dus niet in hetgeen zij op dit punt naar voren heeft gebracht. Dit betekent dat er geen grond bestaat voor afwijking van het uitgangspunt van een verdeling bij helfte.
2.3.11.
Het vorenstaande leidt ertoe dat de rechtbank de wijze van verdeling van de woningen zal gelasten als volgt.
De woningen van partijen aan [adres] en [adres] moeten worden verkocht en geleverd aan een derde. Aangezien de vrouw, desgevraagd, ter zitting heeft ingestemd met inschakeling van [naam] in het geval tot verkoop overgegaan moet worden, dienen partijen deze makelaar per direct gezamenlijk een verkoopopdracht ter zake van beide woningen te verstrekken. Partijen zijn gebonden aan het advies van deze makelaar over de vraag- en bodemprijs. De kosten van de makelaar dienen bij helfte door partijen te worden gedragen.
Een eventuele restschuld (na aftrek van de hypothecaire leningen en verrekening van de waarde van de polis bij [naam] ) dienen partijen bij helfte te dragen en een eventuele overwaarde dient bij helfte te worden gedeeld. Nu de vrouw, desgevraagd, nadrukkelijk heeft toegezegd dat zij alle benodigde medewerking aan een door de rechtbank opgelegde verkoop van de woningen zal verlenen, worden de verzoeken van de man betreffende de medewerking van de vrouw (en de daaraan te verbinden dwangsommen) als te voorbarig afgewezen.
Ad f) Banksaldi
2.3.12.
Ter zitting is gebleken dat partijen het erover eens zijn dat ieder de op zijn/haar naam staande bankrekening(en) voortzet, zonder verrekening van de saldi.
Ad g) Auto’s
2.3.13.
Ter zitting zijn partijen het erover eens geworden dat de man de [auto] krijgt toegedeeld en de vrouw de [auto] , zonder verrekening van de waarde. Daarnaast hebben partijen afgesproken dat de vrouw bij de (eerder door haar benaderde) garagehouder zal nagaan of hij (nog steeds) bereid is om de oldtimer [auto] over te nemen voor een bedrag van € 5.000,00 en zo niet, of hij deze voor partijen wil verkopen. Mocht dit niet het geval zijn, dan zullen partijen een andere wijze van verkoop overeenkomen. De verkoopopbrengst zal bij helfte tussen partijen worden gedeeld.
Ad h) Inboedels
2.3.14.
Ter zitting is gebleken dat partijen het erover eens zijn dat ieder der partijen de inboedel die hij/zij thans onder zich heeft krijgt toegedeeld, zonder verrekening van de waarde.
Ad i) Diverse schulden
Aanslagen IB/Zvw
2.3.15.
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat:
- de schuld aan de belastingdienst voor de
inkomstenbelasting over 2013van € 10.975,00 voor haar rekening komt, onder de verplichting om deze als eigen schuld te voldoen met vrijwaring van de man en onder de verplichting van de man om een bedrag van € 5.487,50 binnen veertien dagen na inschrijving van de echtscheiding aan de vrouw te voldoen;
- de schuld aan de belastingdienst voor de
inkomstenbelasting over 2014van € 10.627,00 voor haar rekening komt, onder de verplichting om deze als eigen schuld te voldoen met vrijwaring van de man en onder de verplichting van de man om een bedrag van € 5.313,50 binnen veertien dagen na inschrijving van de echtscheiding aan de vrouw te voldoen;
- de schuld aan de belastingdienst voor de
inkomstenbelasting over 2015van € 15.511,00 voor haar rekening komt, onder de verplichting om deze als eigen schuld te voldoen met vrijwaring van de man en onder de verplichting van de man om een bedrag van € 7.755,50 binnen veertien dagen na inschrijving van de echtscheiding aan de vrouw te voldoen;
- de schuld aan de belastingdienst voor de
bijdrage Zorgverzekeringswet 2014van € 1.418,00 voor haar rekening komt, onder de verplichting om deze als eigen schuld te voldoen met vrijwaring van de man en onder de verplichting van de man om een bedrag van € 709,00 binnen veertien dagen na inschrijving van de echtscheiding aan de vrouw te voldoen;
- de schuld aan de belastingdienst voor de
bijdrage Zorgverzekeringswet 2015van € 1.239,00 voor haar rekening komt, onder de verplichting om deze als eigen schuld te voldoen met vrijwaring van de man en onder de verplichting van de man om een bedrag van € 619,50 binnen veertien dagen na inschrijving van de echtscheiding aan de vrouw te voldoen.
2.3.16.
Uit artikel 100, Boek 1, BW, volgt de hoofdregel dat partijen huwelijkse schulden bij helfte dienen te dragen. In zeer uitzonderlijke omstandigheden kan van de verdeling bij helfte worden afgeweken. Dergelijke omstandigheden zijn in deze zaak gesteld noch gebleken. De man is dan ook gehouden om de helft van de belastingschulden op naam van de vrouw te dragen en de rechtbank zal aldus bepalen. Zij ziet echter geen aanleiding om de man ertoe te verplichten de helft van de gestelde schulden binnen veertien dagen na inschrijving van de echtscheiding aan de vrouw te voldoen en zal dit verzoek van de vrouw afwijzen. In de eerste plaats wordt daartoe overwogen dat de vrouw niet heeft aangetoond dat zij deze schulden reeds (volledig dan wel voor meer dan de helft) heeft voldaan. De vrouw heeft ingevolge artikel 10 Boek 6 BW slechts een verhaalsrecht op de man voor het door haar gedragen gedeelte van de schuld dat hem aangaat. In de tweede plaats zijn over 2015 bedragen door de vrouw opgevoerd die uit haar belastingaangifte voortvloeien. Van reeds bestaande belastingschulden over 2015 is dus nog geen sprake. Het voorgaande laat onverlet dat de man gehouden is te zijner tijd ook de helft van de nog vast te stellen aanslagen over 2015 op naam van de vrouw te voldoen.
Flexibel Krediet [naam] en [naam]
2.3.17.
Blijkens productie 9 bedroeg het openstaande saldo van het flexibel krediet op 15 september 2016 € 10.061,54. Blijkens productie 8 bedroeg de openstaande saldo van de creditcard [naam] op 5 augustus 2016 € 6.316,67.
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat zij deze schulden als haar eigen schuld dient te voldoen, onder de verplichting van de man om de helft van het bedrag aan haar te voldoen. Onder verwijzing naar hetgeen in 2.3.16. is overwogen, zal de rechtbank ook dit verzoek van de vrouw afwijzen. Niet gesteld of gebleken is dat de vrouw deze schulden – en dus ook het aandeel van de man daarin – al heeft voldaan. Nu partijen gehouden zijn de huwelijkse schulden bij helfte te dragen en gesteld noch gebleken is dat ten aanzien van deze schulden van de hoofdregel moet worden afgeweken, zal de rechtbank dit ook voor deze schulden bepalen.
2.4.
Overige
2.4.1.
De man stelt zich op het standpunt dat hij:
- een vordering heeft op de vrouw van € 2.501,91 ter zake van de door hem betaalde gemeentelijke belastingen;
- een vordering heeft op de vrouw van € 14.757,47 ter zake van de door hem betaalde rente van de twee in de boedel vallende woningen;
- een vordering heeft op de vrouw van € 18.566,10 ter zake van de door hem aan de vrouw geleende geld.
2.4.2.
De rechtbank is met de vrouw van oordeel dat de man deze bedragen niet van de vrouw kan vorderen, omdat de betalingen voor de datum van ontbinding van de gemeenschap van goederen - en dus uit de gemeenschap - zijn gedaan. De man heeft niet gesteld dat de betalingen afkomstig waren uit privévermogen. De enkele stelling ter zitting van de man, dat er sprake was van onevenredigheid in de baten en lasten van partijen die in strijd is met de redelijkheid en billijkheid, leidt niet tot een ander oordeel.
2.5
Gebruik echtelijke woning
2.5.1
De vrouw heeft de rechtbank aanvullend verzocht te bepalen dat zij gerechtigd is tot het voortgezet gebruik van de echtelijke woning aan [adres] .
2.5.2.
Ter zitting heeft de man primair gesteld dat het verzoek niet in behandeling kan worden genomen, omdat dit te laat is ingediend. Subsidiair heeft de man gesteld dat de vrouw reeds voldoende tijd heeft gehad om andere woonruimte te betrekken. Zij woont reeds sinds het feitelijk uiteengaan van partijen in 2010 in de woning, die aanvankelijk uitsluitend aan hem toebehoorde, en hij heeft altijd goed voor de vrouw gezorgd, aldus de man.
2.5.3.
De rechtbank zal het verzoek van de vrouw in behandeling nemen, omdat dit niet in strijd met de eisen van een goede procesorde wordt geacht. De man is ter zitting in de gelegenheid gesteld om inhoudelijk verweer te voeren en hij heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt.
De rechtbank is, evenals de man, van oordeel dat de vrouw inmiddels voldoende tijd heeft gehad om andere woonruimte te vinden. Sterker nog, ter zitting heeft de vrouw, desgevraagd, erkend dat zij andere woonruimte kan vinden, maar dat deze aanzienlijk meer kost dan haar huidige woning omdat zij niet in aanmerking komt voor een sociale huurwoning. Het enkele feit dat een andere woning hogere kosten met zich mee brengt, maakt naar het oordeel van de rechtbank echter niet dat het belang van de vrouw bij toewijzing van haar verzoek zwaarder weegt dan het belang van de man bij uitvoering van de verdeling, inhoudende de inzet van het verkooptraject van beide woningen. Gelet op de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting gaat de rechtbank er evenwel van uit dat de man er geen bezwaar tegen heeft dat de vrouw de woning aan [adres] blijft bewonen tot het moment van levering van de woning aan een derde.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te [plaats] op [huwelijksdatum] ;
3.2.
gelast de wijze van verdeling van de woningen van partijen aan [adres] en [adres] als volgt:
- Deze woningen worden verkocht en geleverd aan een derde. Daartoe dienen partijen [naam] per direct gezamenlijk een verkoopopdracht te verstrekken. Partijen zijn gebonden aan het advies van deze makelaar over de vraag- en bodemprijs. De kosten van de makelaar dienen bij helfte door partijen te worden gedragen. Een eventuele restschuld (na aftrek van de hypothecaire leningen en verrekening van de waarde van de polis bij [naam] dient bij helfte door partijen te worden gedragen en een eventuele overwaarde dient bij helfte tussen partijen te worden verdeeld;
3.3.
verstaat dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de verdeling van de banksaldi, auto’s en inboedels zoals omschreven onder 2.3.12. tot en met 2.3.14. van deze beschikking;
3.4.
bepaalt dat partijen gehouden zijn om:
- de op naam van de vrouw staande belastingschulden over de jaren 2013 en 2014;
- de op naam van de vrouw staande schuld aan [naam] betreffende het flexibel krediet met nummer [nummer] ter hoogte van € 10.061,54 op de peildatum;
- de op naam van de vrouw staande schuld aan [naam] betreffende de creditcard met klantnummer [nummer] ter hoogte van € 6.316,67 op de peildatum;
ieder bij helfte te dragen;
3.5.
verklaart de beslissing onder 3.2 uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.A.J. Berkers, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.M. van Diepen op 14 juni 2017.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden..