Geschil7. In geschil is of de naheffingsaanslagen en de boetebeschikkingen terecht zijn opgelegd dan wel vastgesteld. Meer specifiek is in geschil of eiseres recht heeft op aftrek van voorbelasting voor haar activiteiten met betrekking tot de NEC’s, zoals eiseres stelt en verweerder bestrijdt. De hoogte van de nageheven omzetbelasting is niet in geschil.
8. Eiseres stelt dat de activiteiten met betrekking tot de NEC’s belast zijn zodat recht op aftrek bestaat. Het zijn reclamediensten, diensten sui generis of verstrekkingen van een recht tot koop. Ter zitting heeft eiseres ook een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. De boete is ten onrechte opgelegd omdat sprake is van een pleitbaar standpunt. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen en vernietiging van de uitspraken op bezwaar, de naheffingsaanslagen, de beschikkingen heffingsrente en de boetebeschikkingen.
9. Verweerder stelt dat de activiteiten met betrekking tot de NEC’s zijn vrijgesteld op grond van artikel 11, eerste lid, onderdeel i, 2°, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB) of op grond van artikel 11, eerste lid, onderdeel j, 2°, van de Wet OB. Verwezen wordt naar het Besluit van de staatssecretaris van Financiën van 30 december 1999, nummer VB99/2649. Voor zover geen sprake is van vrijgestelde prestaties wordt een beroep gedaan op interne compensatie, aangezien eiseres geen omzetbelasting heeft voldaan over de vergoedingen voor de NEC’s. De boete bedraagt 10% van de nageheven belasting en is gebaseerd op artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr). Er is geen sprake van afwezigheid van alle schuld of van een pleitbaar standpunt. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.
Beoordeling van het geschil
10. Op grond van artikel 11, eerste lid, onderdeel i, 2°, van de Wet OB, zijn van de omzetbelasting vrijgesteld de handelingen, bemiddeling daaronder begrepen doch uitgezonderd bewaring en beheer, inzake effecten en andere waardepapieren met uitzondering van documenten welke goederen vertegenwoordigen. Op grond van artikel 11, eerste lid, onderdeel j, 2°, van de Wet OB zijn vrijgesteld de handelingen, bemiddeling daaronder begrepen, betreffende giro- en rekeningcourantverkeer, deposito's, betalingen, overmakingen, schuldvorderingen, cheques en andere handelspapieren, met uitzondering van de invordering van schuldvorderingen. Deze vrijstellingen zijn gebaseerd op artikel 135, eerste lid, onderdeel f respectievelijk onderdeel d, van de BTW-Richtlijn.
11. Naar vaste jurisprudentie vormen vrijstellingen een uitzondering op de hoofdregel dat omzetbelasting wordt geheven over iedere dienst die door een ondernemer onder bezwarende titel wordt verricht. Reeds om die reden rust de bewijslast dat de prestaties met betrekking tot de NEC’s zijn vrijgesteld, op verweerder.
12. Het standpunt van verweerder dat de prestaties met betrekking tot de NEC’s handelingen betreffende ‘andere waardepapieren’ als in artikel 135, eerste lid, onderdeel f, van de BTW-Richtlijn vormen, faalt. Uit overweging 27 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof van Justitie) van 12 juni 2014, Granton Advertising, ECLI:EU:C:2014:1525, blijkt dat ‘andere waardepapieren’ naar hun aard vergelijkbaar zijn met de specifiek in die bepaling genoemde waardepapieren, te weten waardepapieren die een eigendomsrecht op een rechtspersoon verlenen en waardepapieren die een schuld vertegenwoordigen. Die vergelijkbaarheid is voor wat betreft de NEC’s niet gebleken. Een consument die een NEC koopt, verkrijgt immers geen eigendomsrecht, schuldvordering of een enig daarmee verband houdend recht op eiseres (vergelijk overweging 31 van het hiervoor genoemde arrest). Dat een NEC onder voorwaarden bij eiseres kan worden gewisseld voor contant geld, maakt dit niet anders. Een NEC is naar haar aard namelijk niet bedoeld als vordering van de houder op eiseres maar als betaalmiddel voor specifieke goederen en diensten.
13. Het standpunt van verweerder dat de prestaties met betrekking tot de NEC’s handelingen betreffende ‘andere handelspapieren’ als in artikel 135, eerste lid, onderdeel d, van de BTW-Richtlijn vormen, slaagt. Uit overweging 37 van het hiervoor genoemde arrest Granton Advertising blijkt dat voornoemde bepaling met name ziet op betaalinstrumenten zoals cheques. Bij het gebruik van dergelijke betaalinstrumenten is sprake van geldoverdracht, net als bij betalingen en overmakingen. Een NEC is naar zijn aard een betaalmiddel, aangezien een houder van een NEC die tegen de nominale waarde bij entertainmentaanbieders kan gebruiken voor de (gedeeltelijke) betaling voor bepaalde goederen en diensten. Het gebruik van een NEC leidt verder tot geldoverdracht, namelijk van eiseres aan de entertainmentaanbieder waarbij een NEC is gebruikt. Daarom vormt een NEC een ander handelspapier als bedoeld in voornoemde bepaling. Anders dan eiseres heeft bepleit, is deze gevolgtrekking niet in strijd met het bepaalde in het arrest van het Hof van Justitie van 26 mei 2016, Bookit Ltd, ECLI:EU:C:2016:355.
14. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel van eiseres faalt. Eiseres heeft met de enkele stelling dat zogenoemde ‘Multi Purpose Telefoonkaarten’, zoals genoemd in het Besluit van de staatssecretaris van Financiën van 25 januari 2013, nr. BLKB 2013/82M (Stcrt. 2013, 2452) veel overeenkomsten vertonen met de NEC’s niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van gelijke gevallen. Dat bij dergelijke telefoonkaarten volgens de staatssecretaris van Financiën de vrijstelling voor waardepapieren niet van toepassing is, leidt dus niet tot de conclusie dat dit ook geldt voor NEC’s. Bovendien volgt uit het voorgaande dat op prestaties met betrekking tot de NEC’s de vrijstelling voor waardepapieren niet van toepassing is, maar die voor handelspapieren wel.
15. Het beroep van eiseres op Richtlijn (EU) 2016/1065 van de Raad van de Europese Unie van 27 juni 2016 tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG wat de behandeling van vouchers betreft, PbEU L 177/9, faalt. De wijziging is, zo die al gevolgen zou kunnen hebben voor de NEC’s, immers (nog) niet van toepassing.
16. Gelet op het voorgaande zijn de prestaties ter zake van de NEC’s vrijgesteld op grond van artikel 11, eerste lid, onderdeel j, 2°, van de Wet OB. Eiseres heeft geen recht op aftrek van voorbelasting ter zake.
17. Gelet op het voorgaande heeft eiseres op verzoek tot een te hoog bedrag teruggaaf van omzetbelasting verkregen als bedoeld in artikel 20, eerste lid, tweede volzin, van de Awr en aldus de over de in geschil zijnde tijdvakken verschuldigde omzetbelasting niet geheel op aangifte betaald. Verweerder heeft daarom op grond van artikel 67c van de Awr de boeten kunnen opleggen. Dergelijke verzuimboeten blijven slechts achterwege indien sprake is van afwezigheid van alle schuld (avas) dan wel van een pleitbaar standpunt. Dat sprake is van avas, is gesteld noch gebleken. Voor het oordeel dat sprake is van een pleitbaar standpunt dat in de weg staat aan boeteoplegging, dient betrokkene in ieder geval te hebben gehandeld overeenkomstig dat door hem bepleite standpunt. Daarvan is, gezien hetgeen is overwogen bij 6, in onderhavig geval geen sprake. De hoogte van de boeten is in overeenstemming met paragraaf 24 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (geldend tot 1 juli 2015). Verder is de hoogte passend en geboden gelet op de omstandigheden van het geval.
18. Eiseres heeft geen beroep gedaan op matiging van de boeten wegens overschrijding van de redelijke termijn als genoemd in artikel 6 EVRM, maar de rechtbank dient dit ambtshalve te toetsen. De rechtbank gaat er op basis van de stukken in dit dossier vanuit dat eiseres aan een brief van 4 oktober 2013 van verweerder redelijkerwijs de verwachting kon ontlenen dat boeten zouden worden opgelegd. Sedertdien tot aan het doen van deze uitspraak zijn ruim drie-en-een-half jaar verlopen. De redelijke termijn is dus met ruim anderhalf jaar overschreden. Gelet op de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 2 juli 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ1298, verlaagt de rechtbank de in geschil zijnde boeten elk met 15%. 19. Gelet op het voorgaande dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
20. De rechtbank ziet geen aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres.