Geschil12.In geschil is of eiseres terecht met toepassing van de verleggingsregeling omzetbelasting heeft voldaan voor zover het de vergoedingen betreft die aan haar in rekening zijn gebracht voor de diensten omschreven in de overeenkomsten met de buitenlandse aanbieders. Niet in geschil is dat de prestaties van eiseres aan de gokkers zijn vrijgesteld op grond van artikel 11, eerste lid, letter l, van de Wet OB. Evenmin is in geschil dat de verleggingsregeling van toepassing is voor zover sprake is van door eiseres afgenomen management- en ICT-diensten. Ter zitting is vastgesteld dat met die management- en ICT-diensten in onderhavige tijdvakken in totaal een bedrag van € 31.472 is gemoeid en dat het bestreden bedrag aldus in totaal € 26.512 bedraagt.
13. Eiseres stelt dat zij ten onrechte omzetbelasting heeft voldaan. In het beroepschrift heeft eiseres primair aangevoerd dat zij optreedt als commissionair voor de buitenlandse aanbieders. Subsidiair stelt zij dat de diensten die de buitenlandse aanbieders aan haar verlenen, zijn vrijgesteld van omzetbelasting op grond van artikel 11, eerste lid, letter l,
van de Wet OB. Eiseres heeft verder ter zitting verklaard dat zij zich indekt voor de weddenschappen die zij in Nederland aanbiedt, door tegelijkertijd bij de buitenlandse aanbieders gelijke weddenschappen af te sluiten. Feitelijk is de verhouding tussen haar en de buitenlandse aanbieders een kansspel en worden de informatie en de beelden slechts ter beschikking gesteld om het aangaan door eiseres van die weddenschappen aantrekkelijker te maken. De diensten delen daarom in de vrijstelling en zijn ten onrechte afzonderlijk in aanmerking genomen.
14. Verweerder stelt dat eiseres terecht omzetbelasting heeft voldaan. Er is volgens verweerder sprake van afzonderlijke, door eiseres van de buitenlandse aanbieders afgenomen prestaties tegen een daarvoor vastgestelde vergoeding. Die prestaties kunnen niet onder enige vrijstelling voor de omzetbelasting worden gerangschikt. Volgens verweerder kan eiseres ook niet worden aangemerkt als commissionair.
Beoordeling van het geschil
commissionair
15. Op grond van artikel 4, vierde lid, van de Wet OB worden diensten die worden verleend door tussenkomst van een commissionair of dergelijke ondernemer die overeenkomsten sluit op eigen naam maar op order en voor rekening van een ander, geacht aan en vervolgens door die ondernemer te zijn verleend. Eiseres doet een beroep op deze bepaling. In de ingebrachte overeenkomsten staat echter niets vermeld dat duidt op een handelen door eiseres op order en voor rekening van de buitenlandse aanbieders. Eiseres bepaalt zelf welke vergoeding zij aan de gokkers in rekening brengt en die vergoeding staat los van het bedrag dat zij aan de buitenlandse aanbieders moet voldoen op grond van de overeenkomsten. In de overeenkomsten met [F] en [E] staat verder in onderdeel 16.1 expliciet vermeld dat eiseres voor eigen rekening optreedt. Ook onderdeel 10 (A) van de overeenkomst met [G] duidt erop dat eiseres voor eigen rekening handelt. Er is geen aanleiding te veronderstellen dat dit voor de niet overgelegde overeenkomsten met [D] en [H] anders is. Op grond van de overeenkomsten kan dus niet worden geconcludeerd dat eiseres met betrekking tot de diensten optreedt als commissionair.
16. Eiseres stelt dat de feitelijke situatie anders is dan uit de overeenkomsten volgt en dat moet worden uitgegaan van die feitelijke situatie. Zoals het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ) meermaals heeft geoordeeld, is de economische realiteit een fundamenteel criterium voor de toepassing van het gemeenschappelijke stelsel van btw (zie onder meer overweging 39 in het arrest van 7 oktober 2010, Loyalty Management UK en Baxi Group, C-53/09, ECLI:EU:C:2010:590). Uit overweging 42 van het arrest van het HvJ van 14 juli 2011, P. Henfling, R. Davin en K. Tanghe, C-464/10, ECLI:EU:C:2011:489, kan verder worden afgeleid dat de vraag of een belastingplichtige op eigen naam maar voor rekening van een derde handelt, moet worden uitgelegd aan de hand van de betrokken contractuele verhoudingen, maar dat dit niet wegneemt dat moet worden onderzocht of kan worden aangetoond of, gelet op alle gegevens van de zaak, daarvan sprake is. Nu eiseres stelt dat zij, anders dan uit de overeenkomsten volgt, optreedt als commissionair ligt het op haar weg om dit aan te tonen. Eiseres is daarin niet geslaagd nu zij geen bescheiden heeft overgelegd of ander bewijs heeft ingebracht waar dit uit kan worden afgeleid. De enkele stelling dat zij feitelijk handelt als commissionair, is daarvoor onvoldoende.
vrijstelling
17. Uit de ingebrachte overeenkomsten volgt dat de betreffende buitenlandse aanbieders aan eiseres diensten verrichten bestaande uit de terbeschikkingstelling van data en beeldmateriaal over paardenraces die door die buitenlandse aanbieders worden georganiseerd. Die overeenkomsten omvatten daarnaast de toekenning aan eiseres van het recht om weddenschappen te accepteren en deze samen te voegen met de common pools. Er is geen aanleiding te veronderstellen dat dit voor de niet overgelegde overeenkomsten met [D] en [H] anders is. De diensten van de buitenlandse aanbieders worden dus blijkens de overeenkomsten niet gekenmerkt door de toekenning van een winstkans aan eiseres of de gokkers en de aanvaarding, als tegenprestatie, van het risico van uitbetaling van deze winst, zodat zij op zichzelf niet kunnen worden aangemerkt als een vrijgestelde prestatie als bedoeld in artikel 11, eerste lid, letter l, van de Wet OB respectievelijk artikel 135, eerste lid, letter i, van de BTW richtlijn (vgl. HvJ 13 juli 2006, United Utilities, C-89/05, ECLI:EU:C:2006:469). Het enkele feit dat de diensten worden verricht door ondernemers die als hoofdactiviteit hebben het verlenen van vrijgestelde kansspeldiensten betekent niet dat alle diensten van die ondernemers onder de vrijstelling voor kansspelen vallen.
18. Voor de stelling dat de verhouding tussen eiseres en de buitenlandse aanbieders slechts een vrijgestelde weddenschapsdienst betreft en de diensten geacht moeten worden in die vrijgestelde dienst op te gaan, kan geen steun worden gevonden in de ingebrachte overeenkomsten. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat er geen verband is tussen de vergoeding die eiseres voor de diensten dient te betalen en de winstkans respectievelijk het uiteindelijk uit te betalen prijzengeld. Verder blijkt evenmin van een verband tussen de vergoedingen die eiseres aan de gokkers in rekening brengt en de vergoedingen die eiseres voor de diensten moet betalen. Ten slotte heeft eiseres ter zitting verklaard dat zij geen voordeel geniet als gokkers winnen op bij haar afgesloten weddenschappen in de common pools.
19. Ook voor deze stelling geldt dat het aan eiseres is om aannemelijk te maken dat de economische realiteit anders is dan wat schriftelijk is vastgelegd. Eiseres heeft daartoe slechts een inlegbewijs overgelegd van een door een gokker op 29 maart 2017 bij eiseres afgesloten weddenschap op een paardenrace in Frankrijk. Afgezien van het feit dat een transactie uit 2017 niet noodzakelijkerwijs overeenstemt met de transacties zoals die in onderhavig tijdvak zijn aangegaan, blijkt daaruit niet dat eiseres een vrijgestelde gokdienst heeft afgenomen van de buitenlandse afnemer en evenmin dat de diensten daarvan deel uitmaken. Het is slechts een bewijsstuk dat een gokker bij eiseres een weddenschap heeft geplaatst. Eiseres is er dan ook niet in geslaagd aannemelijk te maken dat, anders dan uit de overeenkomsten volgt, zij uitsluitend een weddenschapsdienst afneemt van de buitenlandse aanbieders.
20. De verwijzing naar het arrest van het HvJ van 3 mei 2012, Lebara Ltd, C-520/10, ECLI:EU:C:2012:264, leidt niet tot een ander oordeel. In dat arrest wordt overwogen dat het begrip “telecommunicatiediensten” voor wat betreft de bepaling van de plaats van dienst ruim moet worden uitgelegd. Dat betekent evenwel niet dat ook de vrijstellingsbepaling van artikel 11, eerste lid, letter l, van de Wet OB zodanig ruim moet worden uitgelegd dat het verstrekken van data en beeldmateriaal door een buitenlandse aanbieder die als hoofdactiviteit het aanbieden van kansspelen heeft, ook onder die vrijstelling moet worden gerangschikt. Vrijstellingen vormen immers een uitzondering op de hoofdregel dat omzetbelasting wordt geheven over iedere dienst die door een ondernemer onder bezwarende titel wordt verricht en dienen daarom beperkt te worden uitgelegd (vgl. HvJ 19 juli 2012, Deutsche Bank AG, C-44/11, ECLI:EU:C:2012:484, overweging 42).
21. Gezien het voorgaande heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat de diensten van omzetbelasting zijn vrijgesteld.
22. De slotconclusie is dat het beroep ongegrond moet te worden verklaard.
23. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.