ECLI:NL:RBNHO:2017:3821

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 maart 2017
Publicatiedatum
10 mei 2017
Zaaknummer
15/870292-15 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake ontucht met minderjarige, veroordeling tot gevangenisstraf en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 30 maart 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen met een minderjarige van dertien jaar oud. De verdachte heeft op 22 januari 2015 in Haarlem, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen gepleegd, waaronder seksueel binnendringen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De verdachte heeft het feit bekend, en de rechtbank heeft op basis van de bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van de verdachte en proces-verbaal van aangifte, tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit besloten.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden, waarvan zeven maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met het slachtoffer. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, toegewezen tot een bedrag van € 3.500,-, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft benadrukt dat de bescherming van minderjarigen tegen seksuele misdragingen van groot belang is en dat de verantwoordelijkheid hiervoor bij de volwassenen ligt.

De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte geen eerdere veroordelingen had voor soortgelijke feiten, maar heeft desondanks een vrijheidsbenemende straf opgelegd, gezien de aard van het delict en de impact op het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/870292-15 (P)
Uitspraakdatum: 30 maart 2017
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 16 maart 2017 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboorteplaats] te Bangkok (Thailand),
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A. van Eck en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. R.P.M. Kocken, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 januari 2015 te Haarlem, met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum], die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], immers heeft hij, verdachte, zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en/of gemeenschap gehad met die [slachtoffer].

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van [aangever], d.d. 23 februari 2015 (dossierpagina 46 e.v.);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer], d.d. 24 februari 2015 (dossierpagina 55 e.v.);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 maart 2015 (dossierpagina 130 e.v.).
3.3.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 22 januari 2015 te Haarlem, met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum], die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], immers heeft hij, verdachte, zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en gemeenschap gehad met die [slachtoffer].
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de straf

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien (15) maanden, waarvan vijf (5) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee (2) jaren en daaraan verbonden als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, ook als daarvan een behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling onderdeel uitmaakt. Daarnaast heeft de officier van justitie een -direct of indirect- contactverbod gevorderd met [slachtoffer].
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ter zitting verzocht om, in voorwaardelijke zin, [slachtoffer] en haar ouders te doen horen. Hoewel dat verzoek eerder niet is gehonoreerd en het voor de bewezenverklaring van het strafbare feit strikt genomen niet van belang is, acht de raadsvrouw het horen van [slachtoffer] en haar ouders in het kader van de strafoplegging wel degelijk van belang. De raadsvrouw heeft betoogd dat de verklaring van [slachtoffer] op bepaalde punten niet geloofwaardig is, en dat [slachtoffer] in haar verklaring sociaal wenselijke antwoorden heeft gegeven. Indien de rechtbank de verklaring van [slachtoffer] in zijn geheel zou volgen, is het noodzakelijk dat haar aanvullende vragen kunnen worden gesteld, aldus de raadsvrouw. Tot slot heeft de raadsvrouw verzocht rekening te houden met het feit dat [slachtoffer] verdachte ook zelf heeft benaderd en dat er geen sprake is geweest van dwang.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Verzoek tot het doen horen van [slachtoffer]
Ten aanzien van het verzoek van de raadsvrouw tot het doen horen van [slachtoffer] en haar ouders, overweegt de rechtbank dat zij geen aanleiding ziet hiertoe over te gaan. Het verzoek van de raadsvrouw komt er in de kern op neer dat zij de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer] aan de orde wil stellen en bovendien wil aantonen dat er geen sprake is geweest van dwang. Nu de tenlastelegging echter is toegesneden op artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht, dat ziet op ontucht met een minderjarige tussen de twaalf en zestien jaar, is het voor de bewezenverklaring niet van belang [slachtoffer] nader te horen over de vraag of en zo ja in welke mate dwang is gebruikt. Er zijn ook geen aanwijzingen dat sprake is geweest van het in artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht genoemde geweld of bedreiging met geweld. Bij het opleggen van de straf zal de rechtbank uitgaan van de feiten zoals deze door verdachte ter zitting zijn uiteengezet; namelijk dat hij [slachtoffer] bij het station te Haarlem heeft opgehaald, haar heeft meegenomen naar het Thaise restaurant waar hij boven woonde alwaar hij in de voormalig koelcel gemeenschap met haar heeft gehad terwijl hij wist dat zij pas dertien jaar oud was. Ook in dat kader acht de rechtbank het nader doen horen van [slachtoffer] dan wel haar ouders niet van belang voor enige in deze strafzaak tegen verdachte te nemen beslissing.
Strafmotivering
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De wetgever heeft niet voor niets het seksueel binnendringen bij iemand onder de zestien jaar strafbaar gesteld, ook als hierbij geen sprake is van geweld of dreiging van geweld. Daarmee is duidelijk aangegeven dat kinderen en jeugdigen moeten worden beschermd tegen dit soort handelingen. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt niet bij het kind, maar bij de omgeving.
Verdachte was ten tijde van het delict een volwassen man van 26 jaar oud. Hij heeft in een koelcel van een Thais restaurant onder zijn woning gemeenschap gehad met [slachtoffer]. Ten tijde van deze gebeurtenis was [slachtoffer] dertien jaar oud. Ze was pas anderhalf jaar in Nederland. Haar vroege jeugd heeft [slachtoffer] doorgebracht in Thailand waarna zij op de leeftijd van elf jaar bij haar moeder en stiefvader in Nederland is gaan wonen. Verdachte was een vriend van de familie en derhalve op de hoogte van deze omstandigheden en de kwetsbaarheid van [slachtoffer]. Dat laatste zou voor verdachte nog eens een extra reden moeten zijn geweest zijn verantwoordelijkheid te kennen.
Door op voornoemde wijze te handelen heeft verdachte een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van [slachtoffer]. Het is algemeen bekend dat als gevolg van seksuele contacten bij kinderen de geestelijke gezondheid ernstig kan worden geschaad. Deze geestelijke schade kan van lange duur zijn omdat seksueel misbruik een normale en gezonde seksuele ontwikkeling doorkruist. Verdachte heeft hierbij niet stilgestaan en zijn eigen behoeften en verlangens voorop gesteld. Zelfs wanneer [slachtoffer] in haar manier van doen en laten niet afkerig leek in het contact naar verdachte toe, had verdachte beter moeten weten en zijn nieuwsgierigheid en verlangens in bedwang moeten houden. Dat hij dit niet heeft gedaan, rekent de rechtbank verdachte aan. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij direct nadat hij gemeenschap heeft gehad met [slachtoffer] afstand van haar heeft genomen. Deze verklaring verhoudt zich echter niet tot de teruggevonden WhatsApp gesprekken tussen [slachtoffer] en verdachte van de dagen erna, waarin gesproken wordt over het verrichten van seksuele handelingen bij verdachte. Wel staat voor de rechtbank vast dat het seksueel binnendringen van [slachtoffer] bij die ene keer is gebleven.
Op grond van de aard en de ernst van het feit, is de rechtbank van oordeel dat slechts een vrijheidsbenemende straf in aanmerking komt.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 9 februari 2017, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder ter zake van soortgelijke feiten is veroordeeld. Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals ter zitting besproken, alsmede het tijdsverloop sinds de aanhouding van verdachte in juni 2015.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het over verdachte uitgebrachte adviesrapport gedateerd 27 juli 2016 van [reclasseringswerker], als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland alsmede hetgeen [reclasseringswerker] als getuige/deskundige ter zitting nog naar voren heeft gebracht. Vanwege de in eerste instantie ontkennende verklaring van verdachte heeft de Reclassering geen advies uitgebracht. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft [reclasseringswerker] nogmaals benadrukt dat het inschatten van het recidiverisico bij verdachte erg lastig is omdat hij nauwelijks inzicht geeft in zijn belevingswereld. Waar de oorzaak van zijn gedrag in ligt is daarom tot op heden onbekend. De Reclassering acht twee opties haalbaar, namelijk het aanhouden van de behandeling van de zaak teneinde (nader) onderzoek te laten doen naar de persoon van verdachte door een psycholoog/psychiater, dan wel een traject bij De Waag die gespecialiseerde hulpverlening kan bieden waar dat nodig is.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken een aan strafbaar feit. Daarnaast acht de rechtbank zowel een contactverbod, direct of indirect, met [slachtoffer] als verplicht contact met de reclassering noodzakelijk, ook indien dit een behandeling bij de Waag zal inhouden. Voorwaarden van die strekking zullen aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
7. Overige beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen
De rechtbank is van oordeel dat het onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten een GSM-toestel van Samsung dient te worden teruggegeven aan verdachte, aangezien die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De vordering
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 5.080,80 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden. De gestelde schade bestaat uit reiskosten van het ouderlijk huis naar [huis], de woonplek/behandelgroep waar [slachtoffer] heeft verbleven ter verwerking van hetgeen haar is overkomen, reiskosten van de behandelgroep naar school en reiskosten naar OCK het Spalier. Daarnaast bestaat de schade uit immateriële schade die is gerelateerd aan posttraumatische stressklachten die [slachtoffer] heeft ontwikkeld.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen voor een bedrag van in totaal € 3.500,-, te weten € 1.500,- voor materiële schade en € 2.000,- voor immateriële schade. Voor het overige dient de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat behandeling van de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert zodat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Subsidiair bepleit de raadsvrouw dat de vordering dient te worden afgewezen in verband met onvoldoende gebleken causaal verband tussen het strafbare feit en de gestelde schadeposten omdat in het onderhavige geval niet vaststaat dat de uithuisplaatsing het directe gevolg is van het strafbare feit. Niet alle gevolgen die in de toelichting op de vordering worden genoemd kunnen als gevolg van het strafbare feit worden aangemerkt, nu de voorgeschiedenis van [slachtoffer] al problemen kende. Daarnaast is voor de immateriële schade aangeknoopt bij zaken waarbij de rol van de slachtoffers beduidend anders was dan die van [slachtoffer] in het onderhavige geval.
Beoordeling
Voldoende is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank volgt het primaire standpunt van de raadsvrouw niet in die zin dat de behandeling van deze vordering, naar het oordeel van rechtbank, geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, zodat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Bij de bepaling van de hoogte van het toe te kennen bedrag aan materiële schadevergoeding heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat [slachtoffer] weliswaar uit huis is geplaatst en dat daarvoor het strafbare feit de aanleiding is geweest, maar dat er ook uit de rapportage blijkt dat bij [slachtoffer] sprake was van een onrustige thuissituatie hetgeen een belemmering vormde voor het (verder) herstellen in de thuissituatie. Gelet hierop acht de rechtbank de vordering op dit punt tot een bedrag van € 1.500,00 voldoende onderbouwd en daarboven, bij gebrek aan nadere onderbouwing, niet. Bij de bepaling van de hoogte van het toe te kennen bedrag aan immateriële schadevergoeding heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat het misbruik eenmalig heeft plaatsgevonden, maar dat daarbij wel sprake was van seksueel binnendringen van het lichaam. De gevallen waarbij in de vordering is aangeknoopt zien op andersoortige gevallen dan de onderhavige, omdat in die gevallen sprake was van meerdere daders of van geweld waar daar in het onderhavige geval geen sprake van is. De immateriële schadevergoeding zal daarom worden toegewezen tot een bedrag van € 2.000,-, welk schadevergoedingsbedrag redelijk en billijk moet worden geacht gelet op bedragen genoemd in de Smartengeldgids en de immateriële schadevergoedingen die in soortgelijke zaken bij deze rechtbank worden toegewezen.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog zal moeten maken. De vordering zal voor het overige worden afgewezen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: ontucht met een persoon tussen de 12 en 16 jaar] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 36f en 245 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.3. weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
vijftien (15) maanden;
beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot zeven (7) maanden
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee (2) jaren;
bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
-zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
-ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
-medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich na het onherroepelijk worden van het vonnis meldt bij de Reclassering Nederland op het adres Zijlweg 148, 2015 BJ te Haarlem;
- zich bij Reclassering Nederland zal melden, zolang de Reclassering dit noodzakelijk acht;
- zich, indien de Reclassering dit noodzakelijk acht, zal meewerken aan een intake bij, en indien daaruit volgt dat behandeling nodig is, zich vervolgens onder behandeling zal stellen van De Waag of een soortgelijke instelling op de tijden en plaatsen als door of namens de Reclassering aan te geven;
- gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer], zolang de Reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 3.500,-, bestaande uit € 1.500,- voor de materiële en
€ 2.000,- voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan [slachtoffer] voornoemd, of diens wettelijke vertegenwoordigers, tegen behoorlijk bewijs van kwijting;
veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken;
wijst af het meer of anders gevorderde;
legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[slachtoffer]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 3.500,-, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
35 dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij;
gelast de teruggave aan verdachte van: GSM-toestel Samsung.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. B.E.P. Myjer, voorzitter,
mr. D.F. Jironet Loewe en mr. I.A.M. Tel, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.C.M. Martens,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 maart 2017.
Mr. Myjer is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.