In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 10 april 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen. De zaak betreft de intrekking van een last onder dwangsom die aan een derde-partij was opgelegd wegens een overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De rechtbank oordeelt dat de verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat er geen sprake meer was van een overtreding op het moment van het bestreden besluit. De rechtbank stelt vast dat de derde-partij niet in overeenstemming met de verleende omgevingsvergunning heeft gebouwd, wat betekent dat de overtreding niet was opgeheven door de verlening van de vergunning. Hierdoor kon de last onder dwangsom niet worden ingetrokken. De rechtbank verklaart het beroep van eiser gegrond en vernietigt het bestreden besluit. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.
Het proces begon met een besluit van 2 april 2015, waarbij aan de derde-partij een last onder dwangsom werd opgelegd. Dit besluit werd herroepen door een later besluit van 15 maart 2016, wat door eiser werd bestreden. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 8 maart 2017, waarbij alle partijen aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de derde-partij in afwijking van de omgevingsvergunning heeft gebouwd, wat de basis vormt voor de vernietiging van het bestreden besluit. De rechtbank kan verweerder niet opdragen een nieuw besluit te nemen, omdat de derde-partij zijn bezwaar tegen het primaire besluit heeft ingetrokken. De rechtbank herleeft de last onder dwangsom en stelt de proceskosten vast op € 990,00.