ECLI:NL:RBNHO:2017:3753

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 maart 2017
Publicatiedatum
8 mei 2017
Zaaknummer
5372837 CV EXPL 16-7530
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burenrecht en uitzicht bij erfgrens in relatie tot artikel 5:50 BW

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Holland is behandeld, hebben eisers een vordering ingesteld tegen gedaagde met betrekking tot een raam dat zich op minder dan twee meter van de erfgrens bevindt. Eisers, eigenaren van een woning, stellen dat het raam in de uitbouw van de woning van gedaagde rechtstreeks uitzicht biedt in hun keuken, wat in strijd zou zijn met artikel 5:50 BW. Gedaagde betwist dit en stelt dat het uitzicht vanuit het dakraam niet rechtstreeks is, maar slechts zijdelings kan zijn. De kantonrechter heeft op 8 maart 2017 uitspraak gedaan en geoordeeld dat het raam niet onrechtmatig is, omdat het uitzicht niet als 'rechtstreeks' kan worden gekwalificeerd volgens de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek. De kantonrechter heeft de vordering van eisers afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten van gedaagde. Dit vonnis is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie [Alkmaar]
Zaaknr./rolnr.: 5372837 \ CV EXPL 16-7530 JR
Uitspraakdatum: 8 maart 2017
Vonnis in de zaak van:
[X] en [Y]
wonende te [woonplaats]
eiseres
verder te noemen: [eisers]
gemachtigde: mr. M.H. Kleefman-Broekhaar, werkzaam ten kantore van ARAG Rechtsbijstand
tegen
[Z]
wonende te [plaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
procederende in persoon.

1.Het procesverloop

1.1.
[eisers] hebben bij dagvaarding van 2 september 2016 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 11 januari 2017 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting hebben [eisers] en [gedaagde] bij brieven van 12 december 2016 en 2 januari 2017 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
[eisers] zijn eigenaren van de woning aan de [adres] te [Plaats] . [eisers] verhuren deze woning.
2.2.
Deze woning grenst aan de woning aan de [naam adres] , waar [gedaagde] eigenaar van is. [gedaagde] heeft in 2015 een uitbouw aan de woning aan de [naam Adres] gerealiseerd.

3.De vordering

3.1.
[eisers] vorderen dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt om
primairbinnen 14 dagen na betekening van dit vonnis het raam te voorzien van ondoorzichtig glas (zogenoemd melkglas) en het raam vast te zetten zodat het niet meer te openen is en
subsidiairom binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis het raam permanent ondoorzichtig te maken en te houden en het raam vast te zetten zodat het niet meer te openen is. Daarnaast vorderen [eisers] dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling aan [eisers] van een dwangsom van € 500,00, althans een door de kantonrechter te bepalen dwangsom, voor elke dag of deel daarvan dat [gedaagde] niet voldoet aan het gevorderde onder primair, althans subsidiair. Tevens vorderen [eisers] betaling van buitengerechtelijke incassokosten van € 500,00.
3.2.
[eisers] leggen aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde] in 2015 een uitbouw aan de woning aan de [naam Adres] heeft gerealiseerd. Het raam dat in deze aanbouw is gemaakt is op minder dan twee meter van de erfgrens van de woning van [eisers] gesitueerd. Het raam biedt bovendien rechtstreeks zicht in de keuken van de woning aan de [adres] . Over de plaatsing van dit venster heeft geen voorafgaand overleg plaatsgevonden en evenmin zijn er tussen [eisers] en [gedaagde] afspraken gemaakt die van het bepaalde in artikel 5:50 lid 1 BW afwijken. Nu het betreffende raam zich op minder dan twee meter van de erfgrens bevindt en bovendien rechtstreeks zicht in de woning aan de [adres] biedt, handelt [gedaagde] in strijd met artikel 5:50 lid 1 BW. [gedaagde] dient het raam dan ook blijvend ondoorzichtig te maken en bovendien vast te zetten.
3.3.
[eisers] hebben [gedaagde] op 13 januari 2016 verzocht het raam ondoorzichtig te maken en vast te zetten. [gedaagde] heeft daarop op 21 januari 2016 gereageerd en geweigerd aan het verzoek van [eisers] te voldoen.
3.4.
[gedaagde] heeft het raam vervolgens in april 2016 voorzien van ondoorzichtig plastic folie. [eisers] hebben [gedaagde] naar aanleiding daarvan aangegeven dat zij graag willen dat het raam blijvend ondoorzichtig wordt gemaakt en tevens wordt vastgezet. [gedaagde] wilde wederom niet tegemoet komen aan het verzoek van [eisers]

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering. Hij voert aan – samengevat – dat op de verdieping een raam in het schuine dak is gerealiseerd. Enkel in uitzonderlijke, moeilijk realiseerbare gevallen kan een blik geworpen worden op het keukenraam van [eisers] Anders dan [eisers] stellen kijkt het dakraam niet rechtstreeks uit op het keukenraam. Immers, het dakraam ligt een verdieping boven het keukenraam van [eisers] Mocht de gebruiker van de slaapkamer al dicht bij het raam gaan staan dan nog is er geen enkel zicht op het keukenraam. Ook naar links en naar rechts kijken geeft geen uitzicht op het erf, enkel op het dak van [adres] . Pas als men uit het raam gaat hangen dan kan een (zeer beperkte) blik geworpen worden op het keukenraam maar kan als gevolg van de afstand, de kijk-hoek en de spiegeling van het glas in het keukenraam nog steeds niets gezien worden.
4.2.
[gedaagde] is bereidwillig geweest om het raam af te plakken met hoge kwaliteit afplakplastic en heeft daardoor het raam geheel ondoorzichtig afgeplakt. [gedaagde] verhuurt de woning en heeft in de overeenkomst met de huurders contractueel vastgelegd dat het raam dicht moet blijven. [gedaagde] zou graag die voorwaarde uit het huurcontract willen schrappen om zo een extra ventilatiemogelijkheid te creëren.
4.3.
[gedaagde] vordert om [eisers] in de kosten te veroordelen die hij heeft moeten maken.

5.De beoordeling

5.1.
[eisers] hebben betoogd dat het dakraam is geplaatst in strijd met artikel 5:50 BW. Dit artikel geeft, behoudens toestemming, een verbod tot het hebben van vensters of andere muuropeningen, dan wel balkons of soortgelijke werken binnen twee meter van de grenslijn van een naburig erf, voor zover deze op dit erf uitzicht geven. In het tweede lid is op dit verbod een uitzondering aanvaard voor gevallen waarin zich op een afstand van ten hoogste twee meter een blinde muur bevindt.
5.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat door [eisers] geen toestemming is verleend voor het raam.
5.3.
Partijen twisten ten eerste of het raam zich bevindt binnen een afstand van 2 meter van de erfgrens. Dit gelet op het feit dat de bovenkant ervan volgens [gedaagde] verder dan 2 meter van de erfgrens zit. Volgens [eisers] bevindt het hele raam zich binnen de 2 metergrens. Het antwoord op de vraag (een lastig antwoord; het betreft een zg. Velux-raam) kan naar het oordeel van de kantonrechter echter onbeantwoord blijven op grond van het volgende.
5.4.
Kern van het geschil betreft het feit dat het vanuit het bewuste dakraam van [gedaagde] mogelijk is via een op de begane grond van [eisers] gelegen raam een stukje van het aanrecht van [eisers] te zien.
5.5.
Niet alle ramen die gelegen zijn binnen twee meter van de grens tussen erven en uitzicht geven op het erf van de buurman, zijn in strijd met het bepaalde in artikel 5:50 BW. Onderscheid moet worden gemaakt tussen ramen die recht naar voren uitzicht geven op het naburige erf, en ramen die zijdelings uitzicht geven op het naburige erf.
In lid 3 van artikel 5:50 BW is namelijk bepaald dat de in dat artikel bedoelde afstand van twee meter wordt gemeten rechthoekig uit de buitenkant van de muur daar, waar de opening is gemaakt, of uit de buitenste naar het naburige erf gekeerde rand van het vooruitspringende werk tot aan de grenslijn der erven of de muur. Het eerste deel van die bepaling (“rechthoekig uit de buitenkant van de muur daar, waar de opening is gemaakt”) ziet op raam- of deuropeningen en geeft duidelijk weer dat slechts ramen en deuren die – bezien vanuit de positie dat men voor de raam- of deuropening staat – recht naar voren uitzicht geven op het naburige erf, strijdigheid met het in artikel 5:50 lid 1 BW bepaalde kunnen opleveren. Het tweede deel van die bepaling (“uit de buitenste naar het naburige erf gekeerde rand van het vooruitspringende werk”), maakt duidelijk dat slechts de rand van een balkon (zijnde een vooruitspringend werk), waarover recht naar voren op het naburige erf wordt gekeken, strijd met het in artikel 5:50 lid 1 BW bepaalde kan opleveren.
5.6.
Voor deze uitleg kan steun worden gevonden in de wetsgeschiedenis van artikel 5:50 BW. In navolging van de redenering van het hof Amsterdam in zijn arrest van 6 juli 2010 (NJF 2010/309) is de kantonrechter van oordeel dat de wetgever de beperking tot rechtstreeks (in tegenstelling tot zijdelings) uitzicht besloten heeft geacht in het meetvoorschrift van het derde lid van artikel 5:50 BW.
Het bewuste raam van [gedaagde] is gelet op het voorgaande niet onrechtmatig. Het is door de hellingshoek van 59°/60° in gesloten toestand naar de lucht gericht. De kantonrechter gaat er daarom van uit dat men staand voor het bewuste raam, de lucht, althans het niet van raamopeningen voorziene dak (misschien nog een stukje blinde muur) van [eisers] ziet (de kantonrechter verwijst hiervoor naar de als foto 1 bij conclusie van antwoord overgelegde productie). Het betreft een zogenaamd Velux-dakraam, dat kiept om een halverwege het raam gelegen horizontale as. Daarom moet men, om het stukje aanrecht van [eisers] te kunnen zien, met het hoofd (nagenoeg) tegen het geopende raam staan en door de opening schuin naar beneden kijken. Dit is geen rechtstreeks uitzicht als bedoeld in artikel 5:50 BW. Het raam is dus onder de gegeven omstandigheden niet strijdig met artikel 5:50 BW. Dit ongeacht de afstand ervan tot de erfgrens.
5.7.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van [eisers] zal afwijzen.
5.8.
De proceskosten komen voor rekening van [eisers] , omdat zij ongelijk krijgen. De kantonrechter vindt een vergoeding van € 50,00 voor [gedaagde] billijk.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt [eisers] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [gedaagde] worden vastgesteld op een bedrag van € 50,00.
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.S. Reid en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter