ECLI:NL:RBNHO:2017:3628

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 mei 2017
Publicatiedatum
3 mei 2017
Zaaknummer
15/155352-16
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door onvoorzichtig rijgedrag en negeren van verkeerslichten

Op 22 juli 2016 vond er een ernstig verkeersongeval plaats op de kruising van de Westtangent met de Zuidtangent in Heerhugowaard. De verdachte, bestuurder van een Citroën bestelauto, negeerde een rood verkeerslicht en reed met een veel hogere snelheid dan toegestaan. Hierdoor kwam hij in botsing met een snorfiets, bestuurd door de 28-jarige [slachtoffer], die bij de aanrijding om het leven kwam. De rechtbank moest vaststellen of de verdachte schuld had aan het ongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De officier van justitie eiste bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend had gereden, wat leidde tot de fatale aanrijding. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte met een snelheid reed die hem niet in staat stelde om tijdig te stoppen en dat hij het voor hem bestemde rode verkeerslicht had genegeerd. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zes maanden op, met een ontzegging van de rijbevoegdheid voor drie jaar, waarvan een deel voorwaardelijk.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/155352-16
Uitspraakdatum: 4 mei 2017
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 20 april 2017 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres]
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.S. Heij en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. M.R. Ploeger, advocaat te Schagen, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijzigingen van de tenlastelegging (ter terechtzittingen van 17 januari 2017 en 20 april 2017), ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 22 juli 2016 in de gemeente Heerhugowaard, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bestelauto, merk Citroën, [kenteken] ), daarmede heeft gereden over de weg, de Westtangent en zich daarbij zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, aldaar te rijden op de rijbaan van die Westtangent en naderende de met een driekleurige verkeerslichteninstallatie geregelde kruising of splitsing van die Westtangent en de Zuidtangent:
- met een (veel) hogere snelheid dan ter plaatse (gelet op de toen geldende omstandigheden toegestaan en/of verantwoord was en/of
- met een snelheid die zo hoog was dat hij niet in staat is gebleken om
(a) zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of
(b) zijn motorrijtuig voortdurend onder controle te houden en/of
- daarbij (niet handsfree) handelingen verrichtend op/met zijn mobiele telefoon:
immers verdachte heeft -rijdend als hiervoor omschreven- een voor hem bestemd rood licht uitstralend verkeerslicht genegeerd en is vervolgens met onverminderde snelheid het kruisingsvlak van voornoemde kruising of splitsing opgereden en is (daarna) in botsing of aanrijding gekomen met de bestuurder van een snorfiets, genaamd [slachtoffer] , die, bij groen licht, over (het verplichte fietspad van) de Zuidtangent bezig was het kruisingsvlak met de Westtangent over te steken, waardoor de bestuurder van die snorfiets werd gedood, terwijl verdachte geen voorrang heeft verleend;
subsidiairhij op of omstreeks 22 juli 2016 in de gemeente Heerhugowaard, als bestuurder van een voertuig (bestelauto), daarmee rijdende op de weg, de Westtangent en naderende de met een driekleurige verkeerslichteninstallatie geregelde kruising of splitsing van die Westtangent en de Zuidtangent
- met een (veel) hogere snelheid dan ter plaatse (gelet op de toen geldende omstandigheden) toegestaan en/of verantwoord was en/of
- met een snelheid die zo hoog was dat hij niet in staat is gebleken om
(a) zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of
(b) haar motorrijtuig voortdurend onder controle te houden en/of (vervolgens) en/of
- daarbij (niet handsfree) handelingen verrichtend op/met zijn mobiele telefoon en/of (vervolgens) geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers niet is gestopt voor een voor zijn rijrichting bestemd driekleurig verkeerslicht dat rood licht uitstraalde, waarbij letsel aan personen is ontstaan of schade aan goederen is toegebracht, en/of door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Inleiding

Op vrijdagmiddag 22 juli 2016 heeft op de kruising van de Westtangent met de Zuidtangent te Heerhugowaard een ernstig verkeersongeval plaatsgevonden. Verdachte is met de door hem bestuurde bestelauto tegen een snorfiets aangereden. Daarbij is de bestuurder van de snorfiets, de 28-jarige [slachtoffer] , om het leven gekomen.
De rechtbank dient in de eerste plaats de vraag te beantwoorden of verdachte schuld heeft gehad aan dit verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) en zo nee, of door de gedragingen van verdachte gevaar op de weg is veroorzaakt in de zin van artikel 5 WVW 1994. Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, moet de rechtbank vervolgens de vraag beantwoorden wat een passende straf is.

4.Bewijs

4.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit. De officier van justitie heeft gesteld dat verdachte veel te hard heeft gereden, een rood verkeerslicht heeft genegeerd (en daarmee geen voorrang heeft verleend) en kort vóór of op het moment van het ongeval met zijn mobiele telefoon bezig is geweest. Al deze gedragingen tezamen maken in de visie van de officier van justitie dat aan de zijde van verdachte sprake is geweest van zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat uit het dossier hooguit kan volgen dat verdachte 62 kilometer per uur heeft gereden, daar waar 50 kilometer per uur was toegestaan. Ten aanzien van het verwijt dat verdachte door rood is gereden, heeft de raadsman erop gewezen dat verdachte dit stellig ontkent; hij zou niet door rood, maar door oranje zijn gereden. Volgens de raadsman is er slechts één getuige die heeft verklaard dat verdachte door rood is gereden, namelijk [getuige 1] . Aan de betrouwbaarheid van deze getuige kan volgens de raadsman worden getwijfeld. Tot slot heeft de raadsman met betrekking tot het vermeende verrichten van niet handsfree handelingen met de mobiele telefoon aangevoerd dat er geen enkel bewijs is dat verdachte vlak vóór of ten tijde van de aanrijding zijn telefoon heeft vastgehouden. Er worden in het dossier slechts aannames gedaan die niet worden gestaafd door bewijzen, aldus de raadsman.
De raadsman heeft geconcludeerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, nu de voor artikel 6 WVW 1994 vereiste mate van schuld niet kan worden bewezen. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Bewijsmiddelen [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen:
I. De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 20 april 2017.
Op vrijdag 22 juli 2016 reed ik als bestuurder van een bestelauto (merk Citroën, [kenteken] ) over de Westtangent in de gemeente Heerhugowaard. Op een gegeven moment naderde ik de driekleurige verkeerslichteninstallatie op de kruising van de Westtangent met de Zuidtangent. Ik ben bij die verkeerslichten doorgereden. Ik ben toen in botsing gekomen met een snorfiets dan wel scooter. Deze snorfiets kwam, vanuit mijn positie bezien, van rechts en reed over het brom/fietspad van de Zuidtangent.
II. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 23 juli 2016 (p. 57 en 59).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als de op 23 juli 2016 door verdachte ten overstaan van verbalisanten, afgelegde verklaring:
V: Wat is er gisteren 22 juli 2016 gebeurd?
A: Ik reed op de Westtangent. (…) opeens komt er een scooter en die komt op mijn auto. Ik was wat licht in mijn hoofd. De scooter en de jongen vliegen weg, ik rij nog wat door (…).
V: Reed er voor jou nog ander verkeer of had je vrij baan?
A: Er reed geen ander verkeer voor mij op dat moment, ik had vrij baan. (…)
III. Een proces-verbaal ‘Verkeers Ongevals Analyse (VOA)’ d.d. 8 december 2016 (p. 14-32).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als relaas van bevindingen van [verbalisanten] :
1.1.
Beknopte ongevalsbeschrijving (…)
Het betrof hier een ongeval tussen de bestuurder van een personenauto, voertuig 1, en de bestuurder van een bromfiets, voertuig 2. Voertuig 1 reed over de Westtangent en wilde de kruising met de Zuidtangent oversteken. (…) De bromfiets reed over het brom/fietspad wat de Zuidtangent kruist.
(De rechtbank leest: De bromfiets reed over het brom/fietspad van de Zuidtangent wat de Westtangent kruist.)(…) De kruising werd middels verkeerslichten geregeld. Alle daartoe behorende lichten werkten en straalden op hun frequentie/moment licht uit.
1.3.
Betrokken voertuigen, personen en objecten
Bij dit ongeval waren betrokken:
Voertuig 1: Een personenauto van het merk: Citroen, type: Berlingo 1.9d, kleur: rood, voorzien van het [kenteken]
Bestuurder: [verdachte]
Voertuig 2: Een snorfiets van het merk: Znen, type: Senzo, kleur: zwart/beige, voorzien [kenteken]
Bestuurder: [slachtoffer]
2.2.2
Wegsituatie
Het ongeval had plaatsgevonden op het kruispunt van de voor het openbaar verkeer openstaande wegen, de Westtangent met de Zuidtangent. Het kruispunt was gelegen binnen de bebouwde kom. De wettelijk toegestane maximum snelheid bedroeg ter plaatse 50 kilometer per uur.
2.2.3
Verkeersregeling
Het verkeer op genoemde kruising werd geregeld door middel van een verkeersregelinstallatie. Middels signalering door lussen in het wegdek en bedieningsknoppen bij voet- en fiets oversteek plaatsen wordt de regeling beïnvloed. Er werden geen zichtbare gebreken geconstateerd. Uit de conflictmatrix (…) blijkt dat de ontruimingstijd tussen fase 8
(de rechtbank begrijpt: betreffende verdachte)en fase 25
(de rechtbank begrijpt: betreffende het slachtoffer)1 seconde bedraagt. Dat betekent dat fase 25 pas groen krijgt nadat fase 8 1 seconde op rood staat.
2.5.1
Sporen op het wegdek
De ter plaatse aangetroffen sporen zijn weergegeven in een situatietekening en in een fotoreportage.
(…) De sporen werden aangetroffen op de rijbaan/-strook bestemd voor het verkeer gaande in de richting van beide betrokken voertuigen.
(…)
Wij zagen dat het aangetroffen rem- blokkeerspoor ongeveer 20.8 meter lang was, dat in het (…) rem- blokkeerspoor een knik zichtbaar was en dat dit op een afstand van ongeveer 11.95 meter van af het begin van het remspoor lag. Een knik in het remspoor tekent op het wegdek af op het moment dat een kracht anders dan axiale kracht (het rechtuit remmend en glijdend voertuig) van richting doet veranderen door een dwars kracht (kracht van opzij). Deze knik wordt door ons aangehouden als plaats van aanrijding. (…)
De bestuurder van voertuig 1 had zijn voertuig na de aanrijding niet tot stilstand gebracht. Wij zagen aan het einde van het zichtbare rem blokkeerspoor geen kenmerkende stop plek (…) op het wegdek. Het voertuig was doorgereden.
Vloeistofspoor
Bij label nummer 4 zagen wij de aanvang van een vloeistofspoor. Door de aanrijding met de delen van de bromfiets was de radiator lek geraakt. Het vloeistofspoor begon ongeveer 2.50 meter na de plaats van aanrijding en liep door tot voorbij de "aangetroffen" eindpositie van voertuig 1. De afstand van de plaats van aanrijding was ongeveer 88 meter. (…) Wat ons opviel was dat het vloeistof een constante breedte had. Dit nagenoeg vanaf de aanvang van het spoor tot aan het einde van dit spoor (…). Hetgeen inhield dat het voertuig over deze afstand niet versnelde of vertraagde.
2.6.
Proefnemingen
Op vrijdag 23 september 2016 zijn er in verband met het achterhalen van de mogelijk gereden snelheid van de bestuurder van voertuig 1 remproeven gehouden. Deze remproeven, drie in totaal, zijn gehouden op de locatie waar het ongeval ongeveer had plaats gevonden. De proeven zijn gehouden onder ongeveer gelijke omstandigheden als die tijdens het ongeval. (…)
Door de aanrijding was het voertuig aan de voorzijde beschadigd. De radiateur was lek en de V-snaar was gebroken. Voor het houden van deze remproeven was het voertuig zodanig hersteld dat deze proeven gehouden konden worden.
(…)
Met het betrokken voertuig was tijdens de aanrijding een remspoor getrokken met een lengte van ongeveer 20.8 meter. Dit remspoor was een zogenaamd blokkerend remspoor. Zwart van aftekening op het asfalt en met kenmerkende profiel aftekening. Dit duidde op een krachtig remmen waarbij het rempedaal maximaal en hard werd ingedrukt. Zodanig hard dat de beide voorwielen vast/stil stonden en de wielen blokkeerden.
(…)
Door met dit betrokken voertuig verschillende snelheden te rijden is er getracht om een identiek lang remspoor te produceren als tijdens de aanrijding.
De eerste rem proef, gereden met een snelheid van 55 km op de in het voertuig aanwezige
snelheidsmeter, resulteerde in een afstand van ongeveer 13 meter.
De tweede remproef, gereden met een snelheid van 70 km op de in het voertuig aanwezige
snelheidsmeter, resulteerde in een afstand van ongeveer 20.4 meter
De derde remproef, gereden met een snelheid van 80 km op de in het voertuig aanwezige
snelheidsmeter, resulteerde in een afstand van ongeveer 26.10 meter.
(…)
Door [verbalisant] behorende bij de afdeling Forensische Opsporing (VOA) en [verbalisant] , Buitengewoon Opsporings ambtenaar van politie, dienstdoende bij de afdeling Verkeer Handhaving van de Eenheid Noord-Holland, zijn er twee rijproeven gedaan. Dit was gedaan om te achterhalen hoeveel de snelheidsmeter in het voertuig afweek ten opzichte van de werkelijke snelheid. Hiervoor zijn met gebruikmaking van de daarvoor geijkte apparatuur en op voorgeschreven wijze twee metingen gedaan. Met deze twee verschillende snelheden was het ongevalsvoertuig langs en door deze opstelling gereden. Respectievelijk met 70 en 80 km uur. De afwijking die geconstateerd was bij 70 km/h was 8 km/h en bij 80 km/h was 10 km/h.
(…)
De gehouden remproeven geven aan dat om het remspoor na te bootsen er gereden moet worden met een snelheid, afgelezen op de snelheidsmeter, van meer dan 70 km/h en minder snel dan 80 km/h.
De afwijking van de snelheidsmeter bij 80 km/h was in werkelijkheid 70 km/h. Hoogst waarschijnlijk heeft de bestuurder van dit voertuig minimaal gereden met een snelheid van 70 km/h maar waarschijnlijk heeft dat hoger gelegen. Tijdens de remproeven kwam het voertuig telkens aan het einde van de proef tot stilstand.
(…)

4.Nader onderzoek en berekening

Vanwege een signalering ging het verkeerslicht voor het verkeer rijdende op de Westtangent eerst op rood. Na 1 seconde rood licht, voor [verdachte] , kreeg [slachtoffer] groen licht. Vervolgens is [slachtoffer] opgereden om de kruising over te steken. Het oprijden tot aan de plaats van aanrijding vergde enige tijd. Bij benadering is deze tijd gelegen tussen de 1 en 1.5 seconden. Daar bij opgeteld de reactietijd van ongeveer 1 seconde en het wegrijden resulteert dat er een totale tijd van 2 tot 2.5 seconden voor nodig is om op de plaats van aanrijding te komen.
Het rode verkeerslicht voor [verdachte] brandde dus voor dat hij de aanrijding kreeg 3 tot 3.5 seconden. Voorafgaande aan de rood fase is nog een geel licht fase van 3 seconden. Hetgeen resulteerde in een tijd van minimaal 5 seconden tot maximaal 6 seconden. (…)
(…)
(…) de afstand schematisch weergegeven waar [verdachte] zich bevond op het moment dat het groene verkeerslicht voor hem over ging in geel, dit was 97 meter voor de stopstreep.
IV. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 april 2017 (los).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als relaas van bevindingen van [verbalisant] :
Bij een noodremming met afgelezen snelheid van 70 kilometer per uur op de
snelheidsmeter van het voertuig tekent er een remblokkeerspoor af van 20.4 meter. De
afgelezen 70 kilometer per uur op de teller van het voertuig is werkelijk 62 kilometer per uur. Het voertuig staat dan aan het einde van dit remspoor stil.
Het remspoor dat is aangetroffen op de ongeval locatie is 20.8 meter lang.
Dit houdt dus in dat de verdachte meer dan 70 kilometer per uur op de snelheidsmeter van zijn voertuig heeft kunnen zien staan.
Hij heeft in ieder geval harder gereden dan werkelijk 62 kilometer per uur.
In het remspoor dat hij bij de noodremming die hij heeft gemaakt ten tijde van het ongeval heeft hij ook een aanrijding gehad met het voertuig van het slachtoffer. Bij een aanrijding vindt er snelheidsoverdracht plaats tussen de beide voertuigen die bij een aanrijding betrokken zijn.
Ook is het voertuig van de verdachte na de noodremming en de aanrijding die daarin heeft plaatsgevonden nog 88 meter doorgereden.
Vorenstaande in acht genomen kan het dus niet anders zijn dan dat de verdachte ruimschoots harder heeft gereden dan de genoemde afgelezen snelheid op de teller van zijn voertuig van 70 km/u. Hij had dan immers aan het einde van het door hem veroorzaakte remblokkeerspoor stil moeten staan, zoals is gebleken na de remproef uitgevoerd door de VOA. Nu verdachte na het inzetten van de noodremming en de aanrijding (waarbij ook nog energie / snelheid verlies optreedt) met zijn voertuig heeft kunnen doorrijden, kan dit niet anders zijn dan dat verdachte een aanzienlijk hogere snelheid heeft gereden.
Het is gelet op de overdracht van snelheid in de botsing en de uitloop van zijn voertuig na de botsing meer aannemelijk dat hij rond de 80 km/u op zijn snelheidsmeter af heeft kunnen lezen wat overeenkomt met een werkelijk gereden snelheid van 70 km/u en mogelijk nog hoger.
(...)
Bij een werkelijk gereden snelheid van 50 kilometer per uur zou de verdachte zijn voertuig (…) voor de botsplaats tot stilstand hebben kunnen brengen.
V. Een proces-verbaal van verhoor [getuige 2] d.d. 23 juli 2016 (p. 102).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als de op 23 juli 2016 door de getuige ten overstaan van een verbalisant afgelegde verklaring:
Ik stond stil voor het verkeerslicht aan de Westtangent. Ik zag dat voor alle rijstroken het verkeerslicht op rood stond. (...) Toen ik aan kwam rijden zag ik de verkeerslichten nog van oranje op rood gaan. (...) Ik zag dat de fietsers, een mevrouw op skeelers, van links van mij aan het oversteken waren. Ik zag dat deze mij tot de middenberm genaderd waren. (…) Ik zag van rechts een scooter met een bestuurder aan komen rijden. Ik heb de bestuurder op de scooter daadwerkelijk ook stil zien staan voor het verkeerslicht. (…) Toen ik de scooter aan zag komen rijden, zag ik plotseling naast mij een rode bestelauto aan komen rijden. Dit ging ongelofelijk snel. Ik bedoel dat de bestuurder van de bestelauto erg snel reed. Ik zag dat de bestuurder van de scooter werd aangereden door de rode bestelauto. Ik zag dat de bestuurder (...) door de lucht vloog. Ik zag dat de scooter ook een klap over het asfalt maakte. Ik weet zeker dat die rode bestelauto geen 50 kilometer per uur heeft gereden, dat kan niet. Ik heb nog de banden horen piepen, ja.
VI. Een proces-verbaal van verhoor [getuige 3] d.d. 23 juli 2016 (p. 88 en 89).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als de op 23 juli 2016 door de getuige ten overstaan van een verbalisant afgelegde verklaring:
Ik was gaan skeeleren. Ik ben in de richting van de kruising Zuidtangent/Westtangent gegaan.
Ik was als eerste bij het verkeerslicht en ik zag dat deze rood brandde. Ik heb op het knopje gedrukt. Ik zag dat de indicatoren van "wachten" bij het verkeerslicht gingen teruglopen. (…)
Ik zag aan de overkant dat er een scooter stil ging staan bij het verkeerslicht. (...) Ik zag geen verkeer rijden op de Westtangent komende uit zuidelijke richting gaande naar het noorden.
Ik zag dat de indicator terug was gelopen naar nog twee bolletjes. Ik heb toen aanstalten gemaakt om over te gaan steken. (…)
Bij het wegrijden heb ik naar beneden gekeken, bij de middenberm keek ik omhoog. Ik zag dat de bestuurder van de scooter ook aan kwam rijden mij tegemoet. (...)
Het volgende moment zie ik rechts van mij een rode waas aan komen. Dat herkende ik als een rode bestelauto (…) Ik zie vervolgens links (…) een persoon door de lucht vliegen en een groot brokstuk wegschuiven over de weg. (...) Wat ik (…) heb gehoord is het blokkeren van de banden op het wegdek.
VII. Een proces-verbaal van verhoor [getuige 4] d.d. 23 juli 2016 (p. 92).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als de op 23 juli 2016 door de getuige ten overstaan van een verbalisant afgelegde verklaring:
Ik (...) zag de verkeerslichten voor fietsers (…) op groen springen en stak vervolgens over. Ik zag dat een scooter vanuit de tegenovergestelde richting aan kwam rijden op het oversteekfietspad. Ik reed voorbij de middenberm en zag een rood voertuig van het merk Citroën Berlingo voorbij flitsen. Ik zag dat de scooterrijder geprobeerd heeft om dit voertuig te ontwijken maar ik zag dat de scooterrijder tegen het voertuig aan kwam en de bestuurder door dit voertuig werd geschept en door de lucht vloog.
VIII. Een proces-verbaal van verhoor [getuige 5] d.d. 23 juli 2016 (p. 86).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als de op 23 juli 2016 door de getuige ten overstaan van een verbalisant afgelegde verklaring:
Ik stond stil voor de verkeerslichten vanuit de richting van Obdam. Ik stond vooraan en had goed zicht over de kruising. Ik zag dat het verkeerslicht waar ik voor stond om linksaf te slaan op groen stond. (…) Ik trok op met mijn auto en op het moment dat ik daadwerkelijk linksaf sloeg werd ik gewaarschuwd door mijn dochter die naast mij zat op de passagiersstoel voor een voertuig die uit de tegenovergestelde richting kwam. Ik zag vervolgens een rode flits voorbij komen en hoorde een klap en zag een persoon door de lucht vliegen. Ik zag brokstukken door de lucht vliegen door de klap. Ik keek het voertuig na en zag dat het voertuig doorreed. Ik zag dat het voertuig uiteindelijk stopte, ik denk dat het ongeveer na dertig meter was.
IX. Een schriftelijk bescheid, te weten een schouwverslag d.d. 22 juli 2016, opgemaakt door A. Sahebali, forensisch arts KNMG (p. 80 en 81).
Dit bescheid houdt onder meer in:
[slachtoffer]
Overleden te Heerhugowaard
Overlijdensdatum: 22 juli 2016 om 16:30 uur
Hoog energetische trauma door aanrijding met auto. (…) Hierbij zijn de hersenen zo beschadigd dat dit geleid heeft tot de dood.
De letsels bevinden zich met name aan de linker zijde van het lichaam, dit past bij de door de politie beschreven toedracht.
Conclusie: niet natuurlijke dood
4.4
Bewijsmotivering
Om tot een bewezenverklaring van overtreding van artikel 6 WVW 1994 te kunnen komen, moet worden bewezen dat een verdachte zich in het verkeer zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld is te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Het juridische begrip “schuld” houdt daarbij in dat minimaal sprake moet zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid en/of onoplettendheid.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is niet in zijn algemeenheid aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994, maar komt het daarbij aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de concrete ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, worden afgeleid dat er sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. (Hoge Raad 1 juni 2004, NJ 2005/252)
Tegen deze achtergrond overweegt de rechtbank als volgt.
Vast staat dat verdachte, als bestuurder van een bestelauto, op de openbare weg in botsing is gekomen met de bestuurder van een snorfiets, waardoor deze is gedood. Hoewel de exacte snelheid van het door verdachte bestuurde voertuig op het moment van de aanrijding niet is komen vast te staan, acht de rechtbank bewezen dat verdachte met een veel hogere snelheid heeft gereden dan ter plaatse was toegestaan. De rechtbank heeft hierbij gelet op het aangetroffen remspoor van 20,8 meter lang, het feit dat het voertuig van verdachte ook na de noodremming en de aanrijding nog tientallen meters is doorgereden, de resultaten van de remproeven uitgevoerd door de Verkeers Ongevals Analyse (VOA) waaruit volgt dat er gereden moet worden met een snelheid, afgelezen op de snelheidsmeter, van meer dan 70 kilometer per uur om een remspoor zoals aangetroffen na te bootsen, en het aanvullend proces-verbaal van 12 april 2017 waarin is toegelicht dat het redelijkerwijs niet anders kan zijn dan dat verdachte harder heeft gereden dan met een afgelezen snelheid van 70 kilometer per uur. De rechtbank deelt deze conclusie van de verbalisant(en) van de VOA en maakt die tot de hare. De hiervoor genoemde omstandigheden, in onderling verband en in samenhang bezien met de verklaringen van diverse getuigen dat de auto van verdachte er plotseling/ineens was en als (in) een “rode waas” voorbij flitste, maken dat het redelijkerwijs niet anders kan zijn dan dat verdachte met een forse snelheid de kruising is opgereden. De rechtbank gaat daarom voorbij aan de verklaring van verdachte dat hij niet meer dan 60 kilometer per uur heeft gereden.
Met betrekking tot het rijden door rood licht overweegt de rechtbank als volgt. Er was ten tijde van het ongeval sprake van een in werking zijnde verkeerslichtinstallatie. Uit informatie van de VOA blijkt dat het verkeerslicht voor het verkeer rijdende op de Westtangent eerst rood krijgt, voordat één seconde later het verkeerslicht voor het kruisende verkeer rijdende op het brom/fietspad van de Zuidtangent op groen gaat. Door [getuige 2] is gezien dat het verkeerslicht voor het verkeer rijdende op de Westtangent op rood stond, toen plotseling de auto van verdachte aan kwam rijden en de kruising op reed. Ook op grond van de inhoud van de andere getuigenverklaringen concludeert de rechtbank dat verdachte rood licht moet hebben gehad. Uit de resultaten van de VOA volgt dat, gezien de zogenoemde ontruimingstijd en de tijd voor oprijden tot de plaats van aanrijding en de reactietijd, het rode licht voor verdachte 3 tot 3,5 seconden brandde voor de aanrijding. De verklaring van verdachte dat hij door het oranje licht is gereden, wordt derhalve niet gesteund door de bewijsmiddelen in het dossier. Ook de verklaring van verdachte dat de verkeerslichten niet goed functioneerden, vindt geen steun in de bewijsmiddelen en is ook overigens niet aannemelijk geworden. De rechtbank concludeert dat verdachte het voor hem bestemde rood uitstralende licht heeft genegeerd.
Deze omstandigheden in aanmerking genomen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden en dus schuld heeft aan het ongeval in de zin van artikel 6 WVW 1994.
De rechtbank acht – gelet op de artikelen 1, 15, 63 en 64 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 – tevens de strafverzwaringsgrond bewezen dat verdachte “geen voorrang heeft verleend”.
Partiële vrijspraak
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat niet wettig, laat staan overtuigend, is bewezen dat verdachte kort vóór of ten tijde van het ongeval handelingen heeft verricht op zijn mobiele telefoon. Het dossier houdt hieromtrent niet meer in dan dat uit onderzoek aan de telefoon van verdachte is gebleken dat in de submap ‘alle oproepen’ is te zien dat er op vrijdag 22 juli 2016, 16:15 uur (seconden aanduiding ontbreekt), getracht is te bellen met een contact genaamd: ‘ [naam] ’ (p. 71). Een foto van wat precies in de submap ‘alle oproepen’ is gezien, ontbreekt in het dossier. Het “trachten te bellen” met dit contact is niet zichtbaar in de van de provider gevorderde en verkregen gegevens, hetgeen volgens de politie betekent “dat de verbinding niet tot stand is gekomen” (p. 77).
De rechtbank is van oordeel dat voornoemde omstandigheden te onbepaald zijn om te kunnen vaststellen dat verdachte kort vóór of ten tijde van de aanrijding (bewust) handelingen op zijn mobiele telefoon verrichtte. De rechtbank volgt de raadsman in zijn standpunt dat het hier om niet meer dan een aanname gaat.
4.5
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het
primairten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 22 juli 2016 in de gemeente Heerhugowaard, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, bestelauto, merk Citroën, [kenteken] , daarmede heeft gereden over de weg, de Westtangent, en zich daarbij zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig en onoplettend aldaar te rijden op de rijbaan van die Westtangent en naderende de met een driekleurige verkeerslichteninstallatie geregelde kruising van die Westtangent en de Zuidtangent:
- met een veel hogere snelheid dan ter plaatse toegestaan was en
- met een snelheid die zo hoog was dat hij niet in staat is gebleken om zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was,
immers verdachte heeft, rijdend als hiervoor omschreven, een voor hem bestemd rood licht uitstralend verkeerslicht genegeerd en is vervolgens met onverminderde snelheid het kruisingsvlak van voornoemde kruising opgereden en is in botsing gekomen met de bestuurder van een snorfiets, [slachtoffer] , die, bij groen licht, over het verplichte fietspad van de Zuidtangent bezig was het kruisingsvlak met de Westtangent over te steken, waardoor de bestuurder van die snorfiets werd gedood, terwijl verdachte geen voorrang heeft verleend.
Hetgeen aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 4 jaren met aftrek van de tijd dat het rijbewijs van verdachte reeds ingevorderd en ingehouden is.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht aan verdachte een taakstraf op te leggen en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen waarvan de duur gelijk is aan de duur dat verdachtes rijbewijs reeds ingevorderd en ingehouden is. Gezien de inschatting van de reclassering dat de recidivekans laag is, is er in de visie van de raadsman geen noodzaak voor een voorwaardelijke rijontzegging.
De raadsman heeft naar voren gebracht dat het feit ook voor verdachte en zijn omgeving enorme gevolgen heeft gehad, waarbij nadrukkelijk is opgemerkt dat deze gevolgen natuurlijk niet in verhouding staan tot het leed van de nabestaanden.
7.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straffen die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft door zeer onvoorzichtig en onoplettend te rijden, te weten met een veel hogere snelheid dan ter plaatse was toegestaan en een voor hem bestemd rood verkeerslicht negerend, een botsing met een bestuurder van een snorfiets veroorzaakt. De bestuurder van de snorfiets, de 28-jarige [slachtoffer] , is aan de gevolgen van dit ongeval overleden. Verdachte heeft schuld aan het ongeval. Als verdachte zich in het verkeer anders had gedragen, had het ongeval niet plaatsgevonden en was [slachtoffer] , die in de bloei van zijn leven was, niet overleden. Door het gedrag van verdachte is onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden van [slachtoffer] , zoals daarvan onder andere uit de slachtofferverklaring is gebleken. De rechtbank rekent dit verdachte zeer ernstig aan, hetgeen zijn weerslag vindt in de (aard van de) op te leggen straf. De rechtbank beseft evenwel dat geen enkele straf recht zal doen aan het gemis dat de nabestaanden van het slachtoffer hun leven lang nog zullen ervaren. De rechtbank benadrukt verder dat bewezen is verklaard dat verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval waardoor [slachtoffer] is overleden, en niet dat verdachte [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, ook al ervaren de nabestaanden dat anders.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 29 december 2016, waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder ter zake van verkeersdelicten onherroepelijk is veroordeeld. Deze veroordelingen dateren echter uit 2006 en 2007. De rechtbank zal er in het nadeel van verdachte dan ook geen rekening mee houden;
- het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 27 maart 2017 van N.D. Dirkse, werkzaam bij Reclassering Nederland.
Hoewel ter terechtzitting is gebleken dat ook verdachte de psychische gevolgen van het ongeval met zich draagt, is de rechtbank van oordeel dat gelet op de mate van schuld (verwijtbaarheid) van verdachte aan het ongeval en het feit dat als gevolg daarvan iemand is overleden, uit het oogpunt van vergelding en preventie, uitsluitend een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt passend en geboden is. Het opleggen van een taakstraf doet geen recht aan de aard en ernst van het bewezenverklaarde.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de duur van deze straf acht geslagen op de oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Mede gelet op deze oriëntatiepunten komt de rechtbank tot een lagere straf als door de officier van justitie is geëist. Daarbij is de rechtbank van oordeel dat bewezenverklaring van de wettelijke strafverzwaringsgrond van het “niet voorrang verlenen” in de onderhavige zaak niet tot een (extra) strafverzwaring dient te leiden, aangezien het niet voorrang verlenen al in het (kern)verwijt ligt besloten. Ook komt de rechtbank tot een lagere straf als door de officier van justitie is geëist, nu de rechtbank anders dan de officier van justitie niet bewezen acht dat verdachte kort vóór of ten tijde van het ongeval met zijn mobiele telefoon bezig is geweest.
De rechtbank acht het tevens passend en geboden dat verdachte de rijbevoegdheid wordt ontzegd voor na te noemen duur. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte van deze straf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren opdat verdachte er voor het einde van die proeftijd van wordt weerhouden strafbare feiten te begaan.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 14a, 14b, 14c van het Wetboek van Strafrecht en
artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.5 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt verdachte ter zake van het bewezenverklaarde daarnaast tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van
3 (drie) jarenmet aftrek overeenkomstig artikel 179, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Beveelt dat een gedeelte van deze bijkomende straf, groot
1 (één) jaar,
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Jongeling, voorzitter,
mr. K.G. Witteman en mr. P. de Mos, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. N. de Roo,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 mei 2017.
mr. De Mos is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.