ECLI:NL:RBNHO:2017:3537

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 april 2017
Publicatiedatum
1 mei 2017
Zaaknummer
820819-16
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke invoer van cocaïne via Schiphol met gebruik van een onwetende medepassagier

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 19 april 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 18 december 2016 op Schiphol werd aangehouden. De verdachte, geboren in 1977 te Breda, werd beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van 5.682,5 gram cocaïne in Nederland. De cocaïne was verborgen in een koffer die op de bagageband werd aangetroffen, en de verdachte had deze koffer opgehaald met een bagagelabel dat toebehoorde aan een onwetende medepassagier. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig was en dat hij op de hoogte moest zijn van de inhoud van de koffer. Ondanks een vastgesteld vormverzuim, werd er geen strafvermindering toegepast. De rechtbank veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van veertig maanden, waarbij de tijd in voorlopige hechtenis in mindering werd gebracht. De rechtbank overwoog dat de invoer van een dergelijke hoeveelheid cocaïne schadelijk is voor de gezondheid en dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan een ernstig strafbaar feit.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/820819-16 (P)
Uitspraakdatum: 19 april 2017
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 5 april 2017 in de zaak tegen:
Jez[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1977 te Breda,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] ,
thans gedetineerd in PI Zuid West - De Dordtse Poorten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. P. van Lennep en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. C. van Aken, advocaat te Geertruidenberg, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 december 2016 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte van het hem ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, omdat van enige opzet, ook in voorwaardelijke zin, geen sprake is.
3.3.
Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op 18 december 2016 vond een verscherpte controle plaats, ter hoogte van bagageband 19, op de luchthaven Schiphol, gemeente Haarlemmermeer van vlucht KL714 vanuit Suriname. Tijdens deze controle bleef één koffer op de band achter. Het betrof een antracietkleurige koffer, waarin een onbekende hoeveelheid vermoedelijk verdovende middelen werd aangetroffen. In een transparante zak met het opschrift ‘tamarinde’ werd een witte substantie gezien en de zak voelde abnormaal zwaar aan. Met een fretboortje is een opening in het pakket gemaakt en bij het terugtrekken bleek een witte substantie aan het boortje kleven welke qua kleur en samenstelling deed denken aan cocaïne. Het bagagelabel staat op naam van [naam 1] . [2] Het bagagelabel was beschadigd. [3] Bij verbalisanten is uit kennis en ervaring bekend dat gebruik wordt gemaakt van de volgende modus operandi: in het bronland worden verdovende middelen in een koffer gedaan. Deze koffer en inhoud zijn bekend bij de drugskoerier, die de koffer uiteindelijk van de bagageband moet pakken. De koffer wordt in het bronland naar de bagageafhandelruimte gebracht en klaargezet. Op het moment van afhandeling van de vlucht waarmee de koffer mee moet, wordt er een bagagelabel van een andere koffer afgehaald en op de koffer met verdovende middelen geplakt, het zogenaamde plaklabel. De passagier behorende bij het bagagelabel dat van de koffer is gehaald, is zich van geen kwaad bewust. De drugskoerier checkt op de luchthaven van vertrek in zonder ruimbagage. De koffer met de drugs en het plaklabel wordt aan boord van het vliegtuig geladen. Ook de drugskoerier gaat aan boord. Bij aankomst op de luchthaven van bestemming gaat de koffer met drugs mee met de andere bagage en wordt op de bagageband afgestort. De drugskoerier gaat bij aankomst naar de bagageband, herkent de koffer met drugs en het plaklabel en pakt deze van de band. Vervolgens neemt hij de koffer mee en draagt deze over aan de mensen van de drugsorganisatie ter plaatse. [4]
De passagierslijst van vlucht KL714 is geanalyseerd. Op de passagierslijst stonden onder meer de namen [naam 1] en [naam 2] . [5] Een verbalisant heeft telefonisch contact opgenomen met [naam 1] . Hij vertelde dat hij samen met zijn vrouw [naam 2] met genoemde vlucht op 18 december 2016 vanuit Paramaribo op Schiphol aankwam en dat zij samen vier koffers hadden. Zij missen echter geen koffers. Passagier [naam 2] heeft thuis de labels van de koffers gehaald, maar zij weet niet meer zeker of zij drie of vier labels heeft verwijderd. [6]
Uit nader onderzoek is gebleken dat in eerdergenoemde koffer van het merk Wenger Gongzi een tiental pakketjes zaten, welke zijn onderverdeeld in de categorie A tot en met J. Met een door rijkswege verstrekte en daartoe bestemde MMC cocaïne testset zijn de substanties getest. Dit gaf een positieve kleurreactie waardoor kon worden aangenomen dat de geteste substantie vermoedelijk cocaïne bevatte. Het totale nettogewicht bedroeg 5.682,5 gram. De monsters uit de categorieën A tot en met J zijn voor analyse naar het Douanelaboratorium gestuurd. [7] Uit de resultaten van dit onderzoek is gebleken dat de onderzochte monsters cocaïne bevatten. [8]
Verdachte is op 18 december 2016 met vlucht KL714 vanuit Paramaribo op de luchthaven Schiphol aangekomen. Bij de grensbewaking is verdachte in verband met diens signalering direct aangehouden. Bij zijn aanhouding heeft verdachte aangegeven geen ruimbagage bij zich te hebben. [9] Op 21 december 2016 heeft verdachte gebeld naar een afdeling van de Douane. Hij was aangehouden maar miste nog een koffer. [10] Op 22 december 2016 om 23:15 uur heeft verdachte een e-mail verstuurd aan customer.relations@klm.nl waarin hij schrijft dat hij op 18 december 2016 vanuit Suriname is aangekomen met vlucht KL0714 en dat hij door de consternatie die is veroorzaakt door de 100% controle een trolley is vergeten, want hij had zijn belangrijkste bagage al bij zich. Hij wil deze zo snel mogelijk komen ophalen. [11] Op 23 december 2016 te 22.14 uur is bij de Koninklijke Marechaussee de melding ontvangen dat een persoon, genaamd [verdachte] , zich heeft gemeld bij de afdeling Lost Luggage van de KLM in verband met het afhalen van een koffer van vlucht KL714 vanuit Paramaribo. [verdachte] gedroeg zich eerst rustig maar toen het te lang duurde werd hij zenuwachtig. Hij heeft gezegd dat als het problemen zou opleveren hij er niks mee te maken had. Hij is vervolgens naar het toilet gegaan, maar niet meer terug gekomen. [verdachte] had een notitie achtergelaten met de tekst ‘aankomsthal 2, deur 16, AMS KL 79974, 6483348’. [12] Op 24 december 2016 te 02:28 uur heeft verdachte een e-mail verstuurd aan customer.relations@klm.nl waarin hij schrijft dat hij vrijdagavond bij hen is geweest en toen hoorde dat de koffer die hij voor [M] moest ophalen bij de douane zou liggen en dat hij moest wachten. Hij vindt het vreemd dat de koffer bij de douane ligt terwijl hem was gezegd dat deze in het depot zou liggen. Hij zal zaterdag contact opnemen om af te stemmen wanneer hij de koffer op kan halen of naar hem kan worden toegestuurd. De douane kan hem bellen op nummer [telefoonnummer 1] . [13]
Op 21 december 2016 heeft het telefoonnummer van verdachte, [telefoonnummer 1] , contact met het Surinaamse telefoonnummer [telefoonnummer 2] . Dit nummer staat in de telefoon van verdachte onder de naam ‘ [naam 4] geregistreerd. Volgens verdachte is dat [J] . Op 23 december 2016 te 22.01 uur werd het telefoonnummer van verdachte gebeld door genoemd Surinaams telefoonnummer voor de duur van 19 seconden en vervolgens voor de duur van 10 seconden. Rond 22.28 uur belt verdachte met eerdergenoemd nummer en was de duur van het contact 80 seconden. Daarna hadden beide telefoonnummers dagelijks contact en op 29 december 2016 was er geen enkel contact meer tussen beide nummers. Op 29 december 2016 werd verdachte aangehouden in verband met onderhavig feit. In de telefoon van verdachte is tevens het Surinaamse telefoonnummer [telefoonnummer 3] aangetroffen, weggeschreven onder de naam [M] . Uit analyse is gebleken dat er op 23 december 2016 geen contact is geweest tussen dit Surinaamse telefoonnummer van [M] en het telefoonnummer van verdachte. [14]
Verdachte heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij de koffer voor een vriend van [M] heeft geclaimd. [M] woont in Suriname en is een vriend van verdachte. De naam van de vriend van [M] is verdachte niet bekend. Op woensdag 21 december 2016 heeft [M] verdachte vanuit Suriname gebeld en gevraagd de koffer te claimen. De vrijdag daarna is verdachte op Schiphol geweest. Verdachte begreep op een gegeven moment dat de koffer bij de Douane stond, waarna hij dacht dat het niet in de haak was. Verdachte heeft Schiphol toen verlaten en heeft geprobeerd [M] te bereiken, maar dat is niet gelukt. [15]
In zijn verklaring bij de Koninklijke Marechaussee heeft verdachte gezegd dat hij op 23 december 2016 rond 21.00 à 22.00 uur op de luchthaven Schiphol was. Hij was samen met een vriend, genaamd “ [D] ” vanuit Breda in diens auto naar Schiphol gereden. Verdachte had een briefje bij zich met daarop het referentienummer dat hij via de telefoon van de KLM Customs had gekregen. Hij heeft ongeveer vijf tot tien minuten bij de balie gestaan. Toen hij echter hoorde dat de koffer bij de Douane stond, heeft hij gezegd dat hij niet zou wachten en naar huis zou gaan. Met [M] had hij alleen afgesproken dat hij de koffer op zou halen en meenemen naar huis. Na het ophalen van de koffer zou [M] bellen om te vragen wat er mee moest gebeuren. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij – nadat hij op de luchthaven Schiphol was geweest om de koffer te claimen – [M] heeft gebeld met de telefoon die onder hem in beslag is genomen, maar dat hij [M] niet heeft kunnen bereiken. Vervolgens heeft verdachte verklaard dat hij deze telefoon op 20 december 2016 heeft gekocht, maar dat hij zeker al twee jaar in het bezit is van het Nederlandse telefoonnummer. [16]
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij wel aan [M] heeft gevraagd van wie de koffer is, maar dat hij daar geen antwoord op kreeg. Vervolgens heeft hij verklaard dat de koffer van [M] was. Nadat hem is voorgehouden dat hij bij eerdere verhoren heeft verklaard dat de koffer van een vriend van [M] was, heeft verdachte verklaard dat hij niet weet of de op te halen koffer met inhoud van [M] was of dat alleen de spullen in de koffer van [M] waren. Hij heeft op 23 december 2016 na het verlaten de luchthaven wel geprobeerd [M] in Suriname te bellen, maar dit heeft hij met de telefoon van [D] gedaan. Zijn eigen beltegoed was op, nadat hij met [J] in Suriname had gebeld. [17]
3.4.
Bewijsoverweging
Naar het oordeel van de rechtbank is de verklaring van verdachte ongeloofwaardig en wist hij dat in de koffer van het merk Wenger Gongzi die met vlucht KL714 op 18 december 2016 vanuit Paramaribo op Schiphol was aangekomen cocaïne zat en had hij die koffer van de loopband moeten meenemen.
Verdachte heeft wisselende verklaringen afgelegd over van wie de koffer is waarin de cocaïne is aangetroffen. In het e-mailbericht van 22 december 2016 suggereert hij dat het om zijn eigen koffer gaat die hij was vergeten van de loopband te halen, in het e-mailbericht van 24 december 2016 staat dat hij de koffer voor [M] moet ophalen, bij de rechter-commissaris verklaart hij dat de koffer van een vriend van [M] is en ter zitting verklaard hij dat hij niet weet of de koffer met inhoud van [M] is of enkel de inhoud. Over het door hem gestelde telefoongesprek met [M] op 23 december 2016 na het verlaten van de luchthaven, heeft hij in eerste instantie verklaard dat hij [M] heeft gebeld met de telefoon die onder hem inbeslaggenomen is. Als hij er ter terechtzitting mee geconfronteerd wordt dat onderzoek aan die telefoon heeft uitgewezen dat hij die dag geen contact heeft gehad met het Surinaamse telefoonnummer dat onder de naam [M] in zijn telefoon is opgeslagen, verklaart hij voor het eerst dat hij heeft [M] heeft gebeld met het toestel van “ [D] ” omdat zijn beltegoed op was.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij niets wist over de aanwezigheid van cocaïne in die koffer ongeloofwaardig. De rechtbank kan niet anders dan concluderen dat verdachte met zijn verklaringen louter probeert de waarheid te bemantelen dat hij bekend was met de aanwezigheid van cocaïne in genoemde koffer en dat hij deze cocaïne willens en wetens binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht. De rechtbank wordt onder meer gesterkt in dit oordeel doordat verdachte nadat hij op 23 december 2016 de luchthaven zonder koffer had verlaten omdat deze niet in het depot maar bij de Douane stond, in de vroege ochtend van 24 december 2016 toch weer heeft gemaild met de KLM over het ophalen of toesturen van de koffer. Verdachte was er kennelijk alles aan gelegen om die koffer in handen te krijgen, omdat hij wist dat er cocaïne in de koffer zat.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van 5.682,5 gram cocaïne op 18 december 2016.
3.5.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 8 december 2016 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertig maanden met aftrek van het voorarrest.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft verzocht – mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen – rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het vormverzuim ex artikel 359a Sv en een deels voorwaardelijke straf op te leggen onder de door de reclassering in haar rapport genoemde (behandel)voorwaarden.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en het namens de Reclassering Nederland uitgebrachte rapport van 13 maart 2017 is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van 5.682,5 gram van een materiaal bevattende cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Op grond van de aard en de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat alleen een vrijheidsbenemende straf als passende sanctie in aanmerking komt. Daarbij heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht.
De rechtbank stelt vast dat sprake is van een vormverzuim ex artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering nu uit het dossier is gebleken dat verdachte, voorafgaand aan het verhoor bij de Koninklijke Marechaussee op 7 februari 2017 te 12.30 uur, heeft aangegeven gebruik te willen maken van verhoorbijstand van zijn advocaat. Hier is echter geen gehoor aan gegeven, omdat de advocaat was verhinderd doordat het tijdstip van het verhoor niet goed met hem was afgestemd. Om 12.50 uur is het verhoor zonder bijstand van zijn advocaat gestart, ondanks het feit dat verdachte (opnieuw) heeft verklaard gebruik te willen maken van verhoorbijstand van zijn eigen advocaat.
De rechtbank is echter van oordeel dat verdachte door dit vormverzuim niet in zijn belangen is geschaad gelet op de inhoud van hetgeen verdachte op 30 december 2016 bij de rechter-commissaris heeft verklaard, als ook gelet op zijn ter terechtzitting afgelegde verklaring. Die verklaringen heeft verdachte afgelegd in het bijzijn van zijn advocaat en zijn nagenoeg gelijk aan hetgeen hij op 7 februari 2017 heeft verklaard. De rechtbank volstaat daarom met het oordeel dat een onherstelbaar vormverzuim is begaan en zal niet, gelijk de raadsman heeft verzocht, strafvermindering toepassen in verband met dit verzuim.
De rechtbank is van oordeel dat een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf niet in de rede ligt. Eventuele bijzondere voorwaarden, zoals de reclassering in haar rapport van 13 maart 2017 heeft vermeld en waarbij is aangesloten bij het plan van aanpak zoals verwoord in het reclasseringsrapport van 11 augustus 2016, kunnen immers ook in het kader van de voorwaardelijke invrijheidsstelling worden opgelegd.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5 weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat het onder 3.5 bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
veertig (40) maanden;
bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.H. Lauryssen, voorzitter,
mr. M.H.L.C. Bijvoet en mr. H.E. van Harten, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier D.L. Meyer,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 april 2017.
Mr. Van Harten is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Proces-verbaal van aanhouding d.d. 18 december 2016, dossierpagina 23-24.
3.Proces-verbaal d.d. 18 december 2016, dossierpagina 29-30.
4.Proces-verbaal inhoudende het Ambtelijk Verslag d.d. 10 februari 2017, dossierpagina 9.
5.Proces-verbaal d.d. 27 december 2016, p 31.
6.Proces-verbaal d.d. 22 december 2016, dossierpagina 58-59.
7.Proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 18 december 2016, dossierpagina’s 41-47, en daarachter gevoegde foto’s, dossierpagina’s 48-53.
8.Een schriftelijke bescheid, te weten het Douanelaboratoriumrapport d.d. 22 december 2016, los in dossier gevoegd.
9.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 februari 2017, dossierpagina’s 73 - 74.
10.Proces-verbaal d.d. 27 december 2016, dossierpagina’s 56-57.
11.Een schriftelijk bescheid, te weten een uitdraai van een e-mail van 22 december 2016, dossierpagina 183.
12.Proces-verbaal d.d. 27 december 2016, dossierpagina’s 71-72 en proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] , dossierpagina’s 108-112 en de daarbij behorende bijlage I op dossierpagina 113.
13.Een schriftelijk bescheid, te weten een uitdraai van een e-mail van 24 december 2016, dossierpagina 184.
14.Proces-verbaal analyse Digitale Communicatie Sporen (DCS) d.d. 21 februari 2017, dossierpagina’s 188-194.
15.Proces verbaal verhoor verdachte rechtmatigheid inverzekeringstelling en vordering tot inbewaringstelling d.d. 30 december 2016.
16.Proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 31 december 2016, dossierpagina’s 139-149.
17.De ter terechtzitting afgelegde verklaring van verdachte.