ECLI:NL:RBNHO:2017:3235

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 mei 2017
Publicatiedatum
20 april 2017
Zaaknummer
5439583
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadeloosstelling en planschade in het kader van de Belemmeringenwet Privaatrecht met betrekking tot de aanleg van een hoogspanningsverbinding

In deze zaak heeft Delta Onroerend Goed B.V. TenneT TSO B.V. gedagvaard in verband met de gedoogbeschikking die aan Delta is opgelegd voor de aanleg van een hoogspanningsverbinding. Delta, eigenaar van percelen in Beverwijk, vordert schadevergoeding van TenneT, die de gedoogplicht heeft aangevraagd bij de Minister van Infrastructuur en Milieu. De gedoogbeschikking is opgelegd omdat er geen overeenstemming was bereikt over de vestiging van een zakelijk recht voor de aanleg van de hoogspanningsverbinding. Delta stelt dat de gedoogplicht heeft geleid tot waardevermindering van haar percelen, die niet meer geschikt zijn voor ontwikkeling tot bedrijventerrein. TenneT erkent dat Delta recht heeft op schadevergoeding, maar betwist de hoogte van de gevorderde schade en stelt dat deze niet onder de reikwijdte van de Belemmeringenwet Privaatrecht valt, maar als planschade moet worden gekwalificeerd.

De kantonrechter oordeelt dat de schade die Delta stelt te lijden, voortvloeit uit de gedoogbeschikking en dus onder de reikwijdte van de Belemmeringenwet valt. De rechter laat Delta toe tot het leveren van bewijs van haar stelling dat de gemeente Beverwijk heeft toegezegd zich in te spannen voor de ontwikkeling van een bedrijventerrein op de betrokken percelen. De zaak wordt verwezen naar de rolzitting voor het nemen van akten door partijen, waarbij Delta getuigen kan voorbrengen om haar stellingen te onderbouwen. De verdere beslissing wordt aangehouden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton – locatie Haarlem
zaak/rolnr.: 5439583 CV EXPL 16-9374
datum uitspraak: 3 mei 2017
VONNIS VAN DE KANTONRECHTER
inzake
de besloten vennootschap
Delta Onroerend Goed B.V.
gevestigd te Velsen
eiseres
hierna te noemen: Delta
gemachtigde: mr. R.A.M. Schram
tegen
de besloten vennootschap
TenneT TSO B.V.
gevestigd te Arnhem
gedaagde
hierna te noemen: TenneT
gemachtigden: mr. C.H.R.M. van Hoeven en mr. J. Sluijter

1.De procedure

1.1.
Delta heeft TenneT op 4 oktober 2016 gedagvaard. TenneT heeft op 16 november 2016 schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 5 april 2017 heeft een comparitie na antwoord plaatsgevonden. Daarbij zijn verschenen voor Delta [betrokkene 1] , bijgestaan door mr. R.A.M. Schram en voor TenneT [betrokkene 2] en [betrokkene 3] , bijgestaan door mr. J. Sluijter en mr. N.H. van den Biggelaar. Partijen hebben hun standpunten toegelicht aan de hand van zittings- dan wel pleitaantekeningen. De griffier heeft aantekening gehouden van het verder verhandelde ter zitting.

2.De feiten

2.1.
Delta is een onderneming die onder meer gericht is op het aankopen van gronden met het oogmerk deze in de toekomst te ontwikkelen tot bedrijventerreinen. Delta is eigenaar van de volgende percelen:
- gemeente Beverwijk, sectie [sectie] , nummer [nummer] , groot 119.020 m2;
- gemeente Beverwijk, sectie [sectie] , nummer [nummer] , groot 215.080 m2;
- gemeente Beverwijk, sectie [sectie] , nummer [nummer] , groot 120.850 m2.
2.2.
TenneT is de beheerder van het landelijk hoogspanningsnet in Nederland. In verband met de groeiende behoefte aan transportcapaciteit van elektriciteit wordt het hoogspanningsnet uitgebreid. Onderdeel van die uitbreiding is een nieuwe 380 kV-hoogspanningsverbinding tussen Beverwijk en Zoetermeer (Randstad 380 kV Noord).
2.3.
De Minister van Economische Zaken en de Minister van Infrastructuur en Milieu hebben een Rijksinpassingsplan vastgesteld, waarin de tracering van de hoogspanningsverbinding is vastgelegd. Het Rijksinpassingsplan maakt planologisch mogelijk dat een deel van de hoogspanningsverbinding wordt aangelegd op de percelen van Delta. Het Rijksinpassingsplan en een aantal voor de uitvoering noodzakelijke vergunningen zijn na een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 juni 2013 onherroepelijk geworden.
2.4.
Omdat tussen Delta en TenneT geen overeenstemming is bereikt over de vestiging van een zakelijk recht voor de aanleg en instandhouding van de hoogspanningsverbinding, heeft TenneT op 25 februari 2014 de Minister van Infrastructuur en Milieu verzocht aan Delta een gedoogbeschikking op te leggen op grond van artikel 1 juncto artikel 2 lid 5 Belemmeringenwet Privaatrecht (hierna: BP), met inachtneming van artikel 20 lid 1 van de Elektriciteitswet 1998.
2.5.
In opdracht van de Minister van Infrastructuur en Milieu heeft de Deskundigencommissie op 18 juli 2014 advies uitgebracht over het verzoek van TenneT tot het opleggen van een gedoogplicht op grond van BP aan (onder meer) Delta. De Deskundigencommissie adviseert de Minister Delta te verplichten de aanleg, aanwezigheid en instandhouding van de Randstad 380 kV verbinding Beverwijk – Vijfhuizen, in voorkomende gevallen inclusief toegang tot het werk, op haar percelen te gedogen. Met betrekking tot het door Delta onder meer ingebrachte bezwaar dat het voorgestane tracé niet op de voor Delta minst belemmerende wijze wordt uitgevoerd en dat haar percelen hierdoor ongeschikt worden voor toekomstige ontwikkeling, zoals bedrijfsbebouwing, overweegt de Deskundigencommissie: “
Eventuele gemiste inkomsten doordat de percelen niet meer ontwikkeld kunnen worden, bijvoorbeeld met bedrijfsbebouwing, speelt (in deze procedure) geen rol bij de beoordeling of het werk niet op de minst belemmerende wijze wordt aangelegd. Dit aspect is volgens de commissie een onderdeel dat Delta in kan brengen in het kader van de schadeloosstelling.”
2.6.
Op 5 augustus 2014 heeft de Minister de door TenneT verzochte gedoogplicht opgelegd aan Delta (hierna te noemen: de gedoogbeschikking).
Met betrekking tot toekomstige schade merkt de Minister onder meer op: “
Bezwaren die betrekking hebben op in de toekomst te lijden schade dienen eveneens te worden aangemerkt als bezwaren van financiële aard en kunnen niet leiden tot de afwijzing van het verzoek tot oplegging van de gedoogplicht. Voor zover, als gevolg van de aanleg en instandhouding van de 380kV hoogspanningsverbinding in de toekomst concreet sprake zou zijn van waardevermindering van een onroerende zaak, dan wel van andere schadeposten, kan ingevolge het bepaalde in de slotalinea van artikel 1 juncto artikel 14, eerste lid van de BP, van die gebleken schade vergoeding worden verzocht.”Met betrekking tot de door Delta ingebrachte bezwaren overweegt de Minister:
“Overwegingen naar aanleiding van de bezwaren. In hoofdstuk 4.5. van het advies wordt op basis van de vereisten nader ingegaan op de door rechthebbende ingebrachte bezwaren en overwegingen. De overwegingen en conclusie van de Deskundigencommissie worden door mij overgenomen.”
2.7.
Delta heeft op 18 september 2014 beroep ingesteld tegen de gedoogbeschikking.
2.8.
Op 12 augustus 2015 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State het beroep van Delta ongegrond verklaard, waarmee de gedoogbeschikking onherroepelijk is geworden.
2.9.
De gedoogbeschikking bracht mee dat op de percelen van Delta onder meer een ondergrondse en bovengrondse hoogspanningsverbinding, een opstijgpunt en een aantal hoogspanningsmasten zou worden gerealiseerd. De werken zijn inmiddels uitgevoerd.
2.10.
De zakelijk rechtstrook loopt over de percelen met een breedte van 22 meter aan weerszijden van en inclusief de hartlijn van de
bovengrondse hoogspanningsverbindingen en over een breedte van 12,5 meter aan weerszijden van en inclusief de hartlijn van de
ondergrondse hoogspanningsverbinding en heeft een oppervlakte van 58.867 m2.
2.11.
De permanente belemmering in het gebruik betreft het opstijgpunt (4.500 m2), de toegangsweg (367 m2), de watercompensatie (191 m2), en drie masten (174 m2), mitsdien in totaal 5.232 m2.

3.De vordering

3.1.
Delta vordert veroordeling van TenneT tot vergoeding van de schade die Delta heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van de gedoogbeschikking en de handelwijze van Tennet, met vaststelling van deze schade op een bedrag van € 5.112.201,- althans op een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie mag vermenen te behoren, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van de gedoogbeschikking en met veroordeling van TenneT in de proceskosten.
3.2.
Delta legt aan haar vordering -samengevat- het volgende ten grondslag.
Delta heeft de percelen, met landbouwbestemming, aangekocht met het uitdrukkelijke doel deze op termijn te ontwikkelen tot een bedrijventerrein. De percelen bevinden zich op een zeer gunstige locatie, gelegen direct aan de Rijksweg A9 en aan het Noordzeekanaal en direct tegenover een reeds bestaand -eveneens door Delta ontwikkeld- bedrijventerrein. Ontwikkeling tot bedrijventerrein viel te verwachten, enerzijds vanwege de ligging en anderzijds omdat ook de gemeente Beverwijk had aangegeven dat dit gebied in de toekomst zou kunnen worden ontwikkeld tot bedrijventerrein. Op grond van de gedoogbeschikking is op de percelen van Delta een hoogspanningsverbinding met masten, kabels en bijbehorende voorzieningen aangebracht, die schuin door het midden over de percelen loopt, waardoor de percelen onbruikbaar zijn geworden voor de ontwikkeling als bedrijventerrein. De percelen hebben hun ontwikkelingswaarde verloren en hierdoor lijdt Delta schade. De schade is in opdracht van Delta door een rentmeester/taxateur begroot op het gevorderde bedrag. Delta baseert haar vordering op artikel 14 BP.

4.Het verweer

4.1.
TenneT erkent dat Delta recht heeft op vergoeding van de schade die wordt veroorzaakt door de opgelegde gedoogplicht dan wel de aanleg en instandhouding van de verbinding, maar voert -samengevat- als primair verweer dat de schade die Delta in de onderhavige procedure opvoert niet is veroorzaakt door de opgelegde gedoogplicht, maar het gevolg is van het Rijksinpassingsplan en niet onder de reikwijdte van de BP valt, maar kwalificeert als planschade waarvoor een planschadeverzoek op grond van de Wet Ruimtelijke Ordening kan worden ingediend. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst TenneT naar twee uitspraken van rechtbank Den Haag van de kamer voor kantonzaken.
4.2.
Subsidiair betwist TenneT, voor zover de beweerde schade wel onder de reikwijdte van de BP zou vallen, dat die schade € 5.112.201,- beloopt.

5.5. De beoordeling

5.1.
De eerste vraag die moet worden beantwoord is de vraag of de door Delta gestelde schade onder de reikwijdte van de BP valt. In dat verband wordt opgemerkt dat de vraag of de gestelde schade (tevens) kan worden gekwalificeerd als planschade op grond van de Wet Ruimtelijke Ordening, niet aan de kantonrechter ter beoordeling voor ligt.
5.2.
De door Delta gestelde schade betreft kort gezegd het verlies van ontwikkelingswaarde van de grond. Verlies van ontwikkelingswaarde wordt naar het oordeel van de kantonrechter niet, zoals door TenneT wordt betoogd, veroorzaakt door de vaststelling en het onherroepelijk worden van het Rijksinpassingsplan. Het Rijksinpassingsplan maakt, zoals terecht door Delta is opgemerkt, slechts de planologische inpassing van de hoogspanningsverbinding mogelijk, en wel door toevoeging van een dubbelbestemming voor de hoogspanningsverbinding aan de agrarische bestemming, die overigens ongewijzigd blijft.
5.3.
Na het onherroepelijk worden van het Rijksinpassingsplan hebben partijen eerst onderhandeld over de vestiging van een zakelijk recht tot aanleg en instandhouding van de hoogspanningsverbinding op de percelen van Delta. Delta heeft daarbij ingebracht dat de grond zou moeten worden onteigend omdat deze door de aanleg en instandhouding van de hoogspanningsverbinding niet meer geschikt zou zijn om te worden ontwikkeld als bedrijventerrein. Dit is door TenneT afgewezen. Voorts heeft Delta aan de orde gesteld of de verbinding niet op een voor Delta minder belemmerende wijze zou kunnen worden aangelegd. Delta heeft in dat verband voorgesteld om de verbinding niet schuin door het midden van de percelen aan te leggen, maar langs de buitenrand van de percelen of om de verbinding zelfs helemaal ondergronds aan te leggen. TenneT is niet ingegaan op deze voorstellen en de onderhandelingen hebben niet geleid tot overeenstemming over de vestiging van een zakelijk recht.
5.4.
Omdat partijen geen overeenstemming hebben bereikt over de vestiging van een zakelijk recht, heeft TenneT de Minister van Infrastructuur en Milieu gevraagd om aan Delta een gedoogbeschikking op grond van de BP op te leggen.
5.5.
In de procedure tot vaststelling van die gedoogbeschikking heeft Delta wederom naar voren gebracht dat haar belangen vorderen dat de percelen onteigend worden, omdat de percelen waardeloos worden na de realisatie van de hoogspanningsverbinding. Voorts heeft Delta als bezwaar aangevoerd dat het werk, zoals voorgesteld, niet op de minst belemmerende wijze zou worden aangelegd, want dat het aanleggen van een hoogspanningsverbinding schuin over het midden van haar percelen deze percelen ongeschikt zou maken voor de ontwikkeling tot bedrijventerrein.
5.6.
De Deskundigencommissie heeft in haar advies aan de Minister aangegeven dat onteigening op grond van de BP alleen aan de orde is als het huidige gebruik niet of nauwelijks kan worden voortgezet en dat (toekomstige) ontwikkeling van percelen niet te kwalificeren is als het huidige gebruik, zodat onteigening niet aan de orde is. De Deskundigencommissie overweegt daarbij dat indien en voor zover er sprake is van concrete toekomstige ontwikkeling waardoor de percelen een hogere waarde hebben dan gezien het huidige gebruik kan worden verwacht, dit aan de orde zal komen in het kader van de schadevergoeding.
5.7.
Met betrekking tot het bezwaar dat het werk niet op de minst belemmerende wijze wordt aangelegd, heeft de Deskundigencommissie gesteld dat het tracé vast ligt in het Rijksinpassingsplan en de bezwaren tegen het tracé door de commissie in het kader van de gedoogplichtprocedure op grond van de BP niet kunnen worden getoetst omdat de bezwaren zich richten tegen het Rijksinpassingsplan. De bezwaren konden ingebracht worden in de procedure tegen het Rijksinpassingsplan. Eventuele gemiste inkomsten doordat de percelen niet meer ontwikkeld kunnen worden, bijvoorbeeld met bedrijfsbebouwing, spelen, aldus de commissie, geen rol bij de beoordeling of het werk niet op de minst belemmerende wijze wordt aangelegd. Dat aspect is volgens de commissie een onderdeel dat Delta in kan brengen in het kader van de schadeloosstelling.
5.8.
De Minister heeft de bezwaren van Delta afgewezen en de gedoogbeschikking opgelegd De Minister heeft daarbij het advies van de Deskundigencommissie overgenomen. Niet door de planologische inpassing op grond van het Rijksinpassingsplan, maar eerst door het opleggen van de gedoogplicht is Delta gedwongen te gedogen dat op haar percelen de hoogspanningsverbinding wordt aangelegd en in stand gehouden ten behoeve van TenneT. Indien, zoals door Delta wordt gesteld, de aanleg en instandhouding van de hoogspanningsverbinding leidt tot waardevermindering van de grond, wordt die waardevermindering dus veroorzaakt door de gedoogbeschikking waartoe TenneT het verzoek heeft ingediend, en is dat schade die valt onder de reikwijdte van de BP. Ingevolge de BP en vaste jurisprudentie [1] dient alle schade die een rechthebbende lijdt als gevolg van het opleggen van een gedoogplicht volledig en telkens wanneer die zich voordoet, te worden vergoed door de verzoeker van de gedoogplicht. Uitgangspunt dient daarbij te zijn de situatie waarin er geen gedoogplicht is.
5.9.
Door het overnemen van het advies van de Deskundigencommissie heeft ook de Minister Delta te kennen gegeven dat de eventuele vermindering van de ontwikkelingswaarde van de percelen als gevolg van de aanleg en instandhouding van de hoogspanningsverbinding door Delta kan worden ingebracht in het kader van de schadeloosstelling. Dat de Minister daarbij doelt op de schadeloosstelling in het kader van de BP (en dus niet om vergoeding van eventuele planschade in het kader van de Wet Ruimtelijke Ordening) blijkt uit het feit dat de Minister in de gedoogbeschikking expliciet verwijst naar het bepaalde in de slotalinea van artikel 1 juncto artikel 14, eerste lid van de BP
.
5.10.
Het verweer van TenneT dat de door Delta gestelde schade niet onder de reikwijdte van de BP valt, wordt op grond van het vorenstaande afgewezen. De door TenneT overgelegde uitspraken van de kantonrechter te Den Haag van 21 juni 2016 en 23 november 2015 maken dat oordeel niet anders.
5.11.
De schadeclaim van Delta berust primair op haar stelling dat sprake is van “warme grond”, dat wil zeggen grond met een reële ontwikkelingsverwachting. Delta heeft in dat verband aangevoerd dat de gronden ideaal gelegen zijn voor ontwikkeling tot bedrijventerrein en dat de gemeente Beverwijk in het verleden heeft toegezegd zich te zullen inspannen om een bedrijventerrein in de toekomst mogelijk te maken. In dat kader heeft Delta opgemerkt dat zij destijds de kosten van de afrit en rotonde van de snelweg A9 heeft betaald of grotendeels heeft betaald om de ontsluiting van de percelen op de snelweg mogelijk te maken met het oog op de toekomstige ontwikkeling. Daarbij werd volgens Delta de afspraak gemaakt dat de gemeente medewerking zou verlenen dan wel zich zou inspannen om de betreffende locatie tot bedrijventerrein te kunnen ontwikkelen indien dat opportuun zou worden.
5.12.
TenneT heeft betwist dat sprake is van “warme grond”. De kantonrechter overweegt dat alvorens nader op de door Delta gestelde schade kan worden ingegaan, eerst vast moet komen te staan of er sprake is van “warme grond”. Delta heeft bewijs van haar stellingen aangeboden, in het bijzonder (getuigen)bewijs van de stelling dat de gemeente Beverwijk heeft toegezegd zich te zullen inspannen om een bedrijventerrein op de onderhavige locatie mogelijk te maken. Delta zal worden toegelaten tot het leveren van dit bewijs.
5.13.
De kantonrechter zal de zaak naar de rolzitting verwijzen voor het nemen van een akte door Delta waarbij zij –indien zij getuigen wenst voor te brengen- de naam/namen van de getuige(n) en de verhinderdata van haarzelf en de getuigen(n) dient op te geven op dinsdagen, woensdagen en donderdagen in de maanden juli, september en oktober 2017.
5.14.
TenneT dient op diezelfde rolzitting haar verhinderdata en de verhinderdata van haar gemachtigden voor dezelfde dagen en maanden op te geven.
5.15.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
laat Delta toe tot het leveren van bewijs van haar stelling dat de gemeente Beverwijk heeft toegezegd zich te zullen inspannen om een bedrijventerrein op de percelen Gemeente Beverwijk, sectie [sectie] , nummers [nummer] , [nummer] en [nummer] mogelijk te maken;
6.2.
verwijst de zaak naar de rolzitting van 7 juni 2017 te 10.00 uur voor het nemen van akten door partijen als hiervoor onder 5.13 en 5.14 bedoeld;
6.3.
bepaalt dat indien Delta aangeeft getuigen voor te willen brengen, op diezelfde rolzitting een datum voor een buitengewone zitting voor de bewijslevering zal worden vastgesteld;
6.4.
bepaalt dat uitstel in beginsel niet wordt verleend. Bij het ontbreken van tijdig bericht van Delta wordt ervan uitgegaan dat zij geen gebruik wenst te maken van de gelegenheid tot bewijslevering;
6.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.HR 6 december 1963, NJ 1965,56 (NV Bouvy/Watertransportmaatschappij RijnKennemerland), HR 22 mei 1970, NJ 1970,368 (NV PNEM) en HR 2 februari 1979, NJ 1979,384 (Binnendijk/NV Elektriciteitscentrale IJsselcentrale).