ECLI:NL:RBNHO:2017:3208

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 april 2017
Publicatiedatum
19 april 2017
Zaaknummer
AWB - 15 _ 99
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Misbruik van recht in Wob-procedure met niet-ontvankelijkheid van beroep

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 12 april 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Eiser, vertegenwoordigd door gemachtigde F.P.B. Waals, had een verzoek ingediend om openbaarmaking van documenten, maar zijn bezwaar tegen het besluit van de minister van Veiligheid en Justitie werd niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar verscheen niet ter zitting. De rechtbank oordeelde dat het beroep niet-ontvankelijk was vanwege misbruik van procesrecht. De rechtbank stelde vast dat de gemachtigde van eiser, Waals, misbruik had gemaakt van zijn bevoegdheid door een Wob-verzoek in te dienen met als doel dwangsommen en proceskostenvergoedingen te incasseren. Dit oordeel was gebaseerd op eerdere uitspraken waarin Waals betrokken was, en de rechtbank concludeerde dat de handelwijze van de gemachtigde niet los kon worden gezien van de belangen van eiser. De rechtbank weigerde een proceskostenveroordeling, aangezien het beroep niet-ontvankelijk was verklaard. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met E. Jochem als voorzitter, en is verzonden aan de partijen met de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 15/99
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de meervoudige kamer van 12 april 2017 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] (NH), eiser,

(gemachtigde: F.P.B. Waals),
en
de minister van Veiligheid en Justitie (Centrale Verwerking Openbaar Ministerie), verweerder,
(gemachtigde: mr. H.O. Nieuwpoort).

Procesverloop

Bij besluit van 8 september 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder beslist op een verzoek om openbaarmaking van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Bij besluit van 21 november 2014 (het bestreden besluit) is het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft het bestreden besluit bij brief van 1 mei 2015 bekrachtigd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 april 2017. Eiser en zijn gemachtigde zijn zonder voorafgaand bericht van verhindering niet verschenen. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Overwegingen

1. Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat het beroep van eiser vanwege misbruik van procesrecht niet-ontvankelijk verklaard dient te worden. Deze beroepsgrond slaagt.
2. De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak sprake is van aan eiser toe te rekenen misbruik door gemachtigde Waals van de wettelijke bevoegdheid om een verzoek op grond van de Wob in te dienen en beroep in te stellen. De rechtbank acht aannemelijk dat de gemachtigde met het Wob-verzoek het oogmerk heeft gehad om ten laste van de overheid dwangsommen en proceskostenvergoedingen te incasseren. Aldus heeft gemachtigde misbruik gemaakt van zijn bevoegdheid tot het indienen van Wob-verzoeken. Dit geldt evenzeer voor het gebruik van de bevoegdheid om beroep in te stellen, nu dit beroep niet los kan worden gezien van het doel waarvoor de Wob is gebruikt. Deze handelwijze moet aan eiser worden toegerekend, aangezien gemachtigde de handelingen namens hem heeft verricht.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
3. De Afdeling heeft in de uitspraak van 13 juli 2016, ECLI:RVS:2016:1947 ten aanzien van een soortgelijke Wob-procedure als in deze zaak, waarbij gemachtigde Waals was betrokken en waarin een vrijwel woordelijk gelijkluidend Wob-verzoek was ingediend als in de onderhavige zaak, geoordeeld dat misbruik is gemaakt van de bevoegdheid om een Wob-verzoek in te dienen en een rechtsmiddel in te stellen. De rechtbank ziet geen grond om in de onderhavige zaak anders te oordelen. Dit oordeel is gebaseerd op de volgende feiten en omstandigheden:
a. Gemachtigde voert als rechtsbijstandverlener veel procedures over Wob-verzoeken, waarbij hij veelvuldig gebruik maakt van zeer algemeen geformuleerde machtigingen, zoals hij ook in deze zaak heeft gedaan;
b. In bezwaar en beroep is gemachtigde gevraagd om een machtiging over te leggen die is voorzien van een originele handgeschreven handtekening van eiser, hetgeen hij niet heeft gedaan;
c. Gemachtigde heeft het Wob-verzoek gericht aan een postadres dat afwijkt van het postadres dat aan hem is meegedeeld in beslissingen en brieven van verweerder. Voorts heeft hij in de kop van het verzoek niet vermeld dat het een Wob-verzoek betrof. De vermelding "Bijgevoegde beschikking - MQ Kenmerk: [#] " wekt de indruk dat het gaat om een brief die betrekking heeft op de procedure in het kader van de Wet administratieve handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). Gemachtigde moet, gezien zijn ruime ervaring in het bestuursrecht in het algemeen en de Wob en de Wahv in het bijzonder, hebben begrepen dat hij door de onjuiste adressering van het verzoek en de onduidelijke onderwerpvermelding verwarring veroorzaakte en een adequate besluitvorming bemoeilijkte;
d. De reikwijdte van het ingediende verzoek is vrijwel onbeperkt. Deze vaagheid van het verzoek maakt het op het verzoek te nemen besluit onnodig extra vatbaar voor discussie in vervolgprocedures;
e. Gezien zijn kennis en ervaring moet ervan worden uitgegaan dat gemachtigde ermee bekend is dat een op de Wob gebaseerd informatieverzoek, anders dan een verzoek op grond van artikel 7:18, vierde lid, van de Awb of de artikelen 11, vierde lid, en 19, vierde lid, van de Wahv ertoe kan leiden dat het aangezochte bestuursorgaan in geval van niet-tijdige besluitvorming, aan de aanvrager een dwangsom of proceskostenvergoeding moet betalen. Dit wijst erop dat het een bewuste keuze van gemachtigde is geweest het informatieverzoek daarom op de Wob te baseren;
f. Gemachtigde voert een 'no cure no pay'-praktijk, waarbij zijn cliënten geen kosten zijn verschuldigd voor de procedure(s) die hij namens hen voert en hij onder meer gerechtigd is om namens die cliënten bedragen te incasseren. Deze handelwijze maakt gemachtigde rechtstreeks gebaat bij een veroordeling van het bestuursorgaan tot betaling van een dwangsom of proceskostenvergoeding aan eiser.
4. Het beroep is niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Jochem, voorzitter, en mr. A.C. Terwiel-Kuneman en mr. D.M. de Feijter, leden, in aanwezigheid van mr. W.I.K. Baart, griffier, op 12 april 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.