ECLI:NL:RBNHO:2017:3124

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 april 2017
Publicatiedatum
18 april 2017
Zaaknummer
15/800409-16
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging moord en veroordeling poging doodslag met TBS voor dertienjarig slachtoffer na messteek

Op 18 april 2017 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een dertienjarige verdachte die op 30 november 2015 in Heerhugowaard een andere dertienjarige met een mes in de borst heeft gestoken. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de impliciet tenlastegelegde poging tot moord, omdat niet bewezen kon worden dat hij met voorbedachte raad heeft gehandeld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, gezien zijn geestelijke toestand, niet in staat was om zich voldoende rekenschap te geven van zijn daden. De psycholoog en psychiater concludeerden dat de verdachte lijdt aan verschillende geestelijke stoornissen, waaronder een psychotische stoornis, en dat hij ten tijde van het delict niet volledig toerekeningsvatbaar was. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor poging tot doodslag en hem ontslagen van alle rechtsvervolging, met de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met verpleging van overheidswege. Daarnaast is er een schadevergoedingsmaatregel opgelegd van € 5.766,95 aan het slachtoffer, met een vervangende hechtenis van één dag bij niet-betaling. De zaak heeft veel impact gehad op het slachtoffer en zijn omgeving, wat ook in de uitspraak is meegenomen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/800409-16; 15/247539-15 (tul) (P)
Uitspraakdatum: 18 april 2017
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 4 april 2017 in de zaak tegen:
[verdachte 1],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad te Westzaan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.M.H.G. Peters en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. I.E. Leenhouwers, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 30 november 2015 te Heerhugowaard, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk (en met voorbedachten rade) van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg) die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de hartstreek, althans in de borststreek heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Inleiding

Op maandag 30 november 2015 omstreeks 14.45 uur wordt de dertienjarige [slachtoffer] , als hij vanuit school naar huis fietst, op de Middenweg te Heerhugowaard door een onbekende man met een mes gestoken. Met een bloedende wond op zijn borst weet hij lopend zijn huis te bereiken. Zijn moeder belt direct 112 en hij wordt met de ambulance naar het ziekenhuis gebracht. Daar wordt een snijwond van anderhalve centimeter breed aan de voorzijde van de linker borstkas ter hoogte van de tepellijn geconstateerd. De long is geraakt, maar er is geen sprake van een klaplong. Daarnaast is er rondom de steekwond een bloeduitstorting.
Er volgt een zeer uitgebreid politieonderzoek. Op basis van een getuigenverklaring wordt een verdachte aangehouden, naar later blijkt ten onrechte.
Tien maanden na de steekpartij, op 26 september 2016, meldt [verdachte 1] zich (telefonisch) bij de politie met de mededeling dat hij de dader is van het steekincident.
De rechtbank dient eerst te beoordelen of verdachte op 30 november 2015 te Heerhugowaard [slachtoffer] heeft neergestoken en zo ja, of dat juridisch dient te worden geduid als poging moord of poging doodslag of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.

4.Bewijs

4.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de impliciet primair ten laste gelegde poging moord.
Op zijn minst is er sprake van voorwaardelijke opzet op de dood nu het slachtoffer op een uiterst vitale plek is gestoken, namelijk dicht bij de longen, het hart en de aorta.
Ten aanzien van de voorbedachte raad overweegt de officier van justitie als volgt.
Op grond van het arrest van de Hoge Raad van 28 februari 2012 is de enkele vaststelling dat er voldoende tijd en gelegenheid is geweest voor reflectie niet meer per definitie synoniem met voorbedachte raad. Contra-indicaties, waarbij een subjectief element – namelijk de gemoedstoestand van verdachte – dient worden betrokken, kunnen ertoe leiden dat er geen sprake is van voorbedachte raad. Volgens de officier van justitie zijn die contra-indicaties niet aanwezig. Verdachte heeft goed kunnen nadenken en dat heeft hij ook gedaan. Verdachte heeft desgevraagd bij de politie verklaard dat hij achter en voor zich heeft gekeken of de kust veilig was, dat er niemand aan kwam en niemand in de buurt was en dat hij toen zijn slag heeft geslagen. Het mes, zijn muts en shawl heeft hij weggegooid om ontdekking te voorkomen.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit verdachte vrij te spreken van de poging moord. Hoewel er enige tijd is verlopen tussen het tegenkomen van het latere slachtoffer en het steken, zijn er te veel contra-indicaties voor het aannemen van voorbedachte raad. Er is wel degelijk sprake van een vrij plotselinge en willekeurige actie, waarbij mag worden aangenomen dat de gedragskeuzes van verdachte en zijn mogelijkheden om zich te beraden over zijn handelen en de mogelijke gevolgen daarvan ernstig zijn belemmerd door de geconstateerde stoornissen. Pro Justitia rapporteur [naam psycholoog] (psycholoog) heeft aangegeven dat verdachte vanuit een psychotische belevingswereld lijkt te hebben gehandeld, waarin geen ruimte lijkt te hebben bestaan voor gezonde afwegingen die hem anders hadden kunnen doen besluiten. Verdachte heeft dus geen gelegenheid gehad om stil te staan bij zijn voornemen en de mogelijke gevolgen van zijn handelen, hetgeen nu juist wel een voorwaarde is om van voorbedachte raad te kunnen spreken.
Uitgaande van de handelingen die op grond van de bewijsmiddelen kunnen worden vastgesteld kan poging doodslag bewezen worden, aldus de raadsvrouw. Verdachte heeft in ieder geval de aanmerkelijke kans aanvaard dat zijn handeling (het steken met een mes in de borststreek) tot de dood van het slachtoffer zou leiden. Hoewel verdachte tot zijn daad is gekomen in opdracht van stemmen in zijn hoofd en overduidelijk onder invloed was van (een) ernstige stoornis(sen), kan niet worden gezegd dat ieder inzicht heeft ontbroken. Verdachte heeft zelf zijn gedragingen van die dag beschreven, heeft min of meer bewuste keuzes gemaakt en ook beschreven wat hij achteraf heeft gedaan om betrapping te voorkomen.
4.3.
Partiële vrijspraak van de impliciet primair tenlastegelegde poging moord
Naar het oordeel van de rechtbank is de impliciet primair tenlastegelegde poging moord niet wettig en overtuigend bewezen en moet verdachte daarvan worden vrijgesproken. Of er sprake is geweest van moord hangt af van de vraag of verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting een verklaring afgelegd over het steekincident. Met enige lichte nuances zijn deze verklaringen gelijkluidend. Verdachte heeft verklaard dat hij in de periode van het steekincident elke dag compleet stoned was. Hij is de bewuste dag op zijn fiets gestapt om een stukje te fietsen, hij wist nog niet waar naartoe. Hij had ook een mes bij zich in zijn schoudertas.
Onderweg kreeg hij de behoefte iets slechts te doen. Hij voelde zich als een moordenaar. Op een gegeven moment kwam hij een fietsende jongen tegen, die – in de beleving van verdachte – iets naar hem heeft geroepen. Demonen in de geest van verdachte zeiden dat verdachte die jongen iets aan moest doen. Verdachte is met zijn fiets omgedraaid en achter de jongen aangefietst. Na een minuut of vijf waren de vriendjes, die met de jongen meefietsten, afgeslagen en fietste de jongen alleen verder. Vlak na de bussluis op de Middenweg in Heerhugowaard heeft verdachte de fietsende jongen tot stoppen gedwongen, hem in het gras geduwd en gestoken met het mes. God gaf hem de opdracht tot steken, aldus verdachte.
De rechtbank stelt vast dat verdachte op enig moment het voornemen heeft gehad om het latere slachtoffer iets aan te doen en dat hij met dat doel vervolgens vijf minuten achter de jongen heeft aangefietst. Verdachte heeft dus in ieder geval tijd gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad. De rechtbank is daarom van oordeel dat naar de uiterlijke verschijningsvorm, er sprake lijkt te zijn van poging moord.
Zoals hiervoor is overwogen dient de rechtbank zich vervolgens te buigen over de vraag of er aanwijzingen zijn die tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. In dat kader overweegt de rechtbank als volgt.
Uit het Pro Justitia rapport van [naam psycholoog] , GZ-psycholoog, blijkt dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis in de zin van een depressieve stoornis, een autisme spectrum stoornis, een stoornis in cannabisgebruik (ernstig) en een psychotische stoornis door cannabisgebruik. Er is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een schizotypische persoonlijkheidsstoornis. Verdachte gebruikte in de periode van het ten laste gelegde geen medicatie, was depressief en hoorde stemmen/geesten die hem opdroegen iemand te doden. Volgens de psycholoog kan vanwege het grote tijdsverloop niet goed beoordeeld worden wat de toestand van verdachte was op de dag van het steekincident. Verdachte lijkt vanuit een psychotische belevingswereld te hebben gehandeld, getuige de uitspraken die verdachte doet en heeft gedaan, waarin geen ruimte lijkt te hebben bestaan voor gezonde afwegingen die hem anders hadden kunnen doen besluiten. Of er mogelijk toch sprake is geweest van de door verdachte genoemde enige mate van controle, is lastig te beoordelen, maar lijkt vanuit de psychotische belevingswereld waar sprake van was, niet heel aannemelijk. [1]
Ook [naam psychiater] , psychiater, beschrijft in zijn Pro Justitia rapportage dat na zo’n lange tijd op grond van het verhaal van verdachte niet uit te maken is op welke wijze de psychose de vrijheid van verdachte beperkte en dus ook niet exact in welke mate. Wel is duidelijk dat verdachte ernstig ziek was (en is) en door zijn verschillende stoornissen in zeer sterke mate het contact met de realiteit was (en is) verloren. Verdachte was uit contact geraakt met de realiteit mede door zijn cannabisgebruik. Het cannabisgebruik was echter het gevolg van zijn overige stoornissen. Zodoende is cannabisgebruik in dit geval niet te zien als zelfverkozen. [2]
De rechtbank overweegt dat uit de voornoemde rapporten - maar ook uit het verhaalde ter zitting - blijkt dat verdachte ten tijde van het steekincident psychisch in een geestelijk (uiterst) instabiele toestand verkeerde. Geconstateerd wordt dat zowel de psycholoog als de psychiater – gelet op het tijdsverloop – niet hebben kunnen vaststellen dat verdachte ondanks zijn instabiliteit zich (daadwerkelijk) voldoende rekenschap kon geven van zijn voorgenomen daad. In het voorgaande ziet de rechtbank bewijsrechtelijke problemen alsook een doorslaggevende contra-indicatie voor het aannemen van voorbedachte raad. Anders dan de officier van justitie komt de rechtbank derhalve tot de conclusie dat verdachte partieel vrijgesproken dient te worden van de impliciet primair tenlastegelegde poging moord.
4.4.
Redengevende feiten en omstandigheden poging doodslag
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde poging doodslag op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen [3] , te weten:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , gedateerd 30 november 2015 (dossierpagina 16 e.v.);
  • een schriftelijk bescheid, te weten een medische verklaring van [naam chirurg] , chirurg, gedateerd 7 januari 2016 (dossierpagina 56);
  • een schriftelijk bescheid, te weten medische informatie van [naam kinderarts] , kinderarts Medisch Centrum Alkmaar (thans Noordwest Ziekenhuisgroep), gedateerd 8 december 2015 (separaat).
4.5.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 30 november 2015 te Heerhugowaard, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] met een mes in de borststreek heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

6.Strafbaarheid van verdachte

6.1.
Pro Justitia rapportages
De geestestoestand van verdachte gaf aanleiding tot het bevelen van een onderzoek naar de geestvermogens van verdachte. Op 8 november 2016 is verdachte ter observatie opgenomen in de FPA te Heiloo voor de duur van zeven weken. Door psycholoog [naam psycholoog] en psychiater [naam psychiater] is op 9 respectievelijk 8 februari 2017 naar aanleiding van deze opname gerapporteerd.
Pro Justitia rapportage [naam psycholoog]
Naast de eerdergenoemde ziekelijke stoornissen is er volgens de psycholoog ook sprake van identiteitsproblematiek, getuige de zoektocht naar en twijfel van betrokkene over geslachtsverwisseling en geloofsovertuiging. Betrokkene lijkt vanuit een psychotische belevingswereld te hebben gehandeld, van waaruit het niet heel aannemelijk is dat betrokkene nog enige controle had, zoals betrokkene heeft aangegeven. Geadviseerd wordt betrokkene sterk verminderd tot ontoerekeningsvatbaar te achten indien het feit bewezen wordt verklaard.
Bij betrokkene is sprake van complexe, met elkaar verweven problematiek, die ertoe leidt dat betrokkene veel sociaal ongemak ervaart, zich isoleert, depressief is en cannabis gebruikt waardoor hij psychotisch kan ontregelen. De problematiek is hardnekkig. Verschillende vormen van hulpverlening hebben de afgelopen jaren tot geen enkele verbetering geleid, integendeel. Betrokkene heeft zich niet gecommitteerd aan behandeling en heeft tot voor kort geen medicatie willen gebruiken. Zowel op basis van de gestructureerde risicotaxatie als de klinische indruk, wordt het risico op gewelddadig gedrag in de toekomst als hoog ingeschat. Uit de inventarisatie van beschermende factoren blijkt dat het merendeel afwezig is.
Behandeling wordt noodzakelijk geacht teneinde de hoge kans op een geweldsmisdrijf te beperken. De behandeling dient zich te richten op de depressieve klachten, op psycho-educatie omtrent de schizotypische persoonlijkheidsstoornis en de coping van betrokkene op alle leefgebieden (waarin cannabisgebruik een hoofdrol speelde). Betrokkene zal, met inachtneming van zijn – sociale – beperkingen en op geleide van zijn draagkracht, gestimuleerd en geactiveerd dienen te worden in het ondernemen van activiteiten. Verwacht wordt dat de behandeling langdurig zal zijn gezien de complexiteit van de problematiek, het gebrek aan probleeminzicht van betrokkene en de zeer beperkte behandelresponsiviteit tot op heden. Geadviseerd wordt om aan betrokkene een maatregel TBS met bevel tot verpleging op te leggen.
Pro Justitia rapportage [naam psychiater]
Het cannabisgebruik is in het onderhavige geval te duiden als symptoom van stoornissen bij betrokkene (autisme, schizotypie, zelfs mogelijk schizofrenie) en niet als een in vrijheid gekozen gedrag. Het is niet duidelijk of hij compleet onder invloed stond van de psychose of dat hij nog deels controle had over zijn gedrag. Geadviseerd wordt om betrokkene sterk verminderd toerekeningsvatbaar tot ontoerekeningsvatbaar te beschouwen.
Betrokkene is zorgmijdend en heeft deels hierdoor geen adequate behandeling gehad. Zijn zorgmijdendheid in combinatie met het feit dat hij veelal zonder lastig te zijn rustig thuis zat te blowen (en dus geen bezorgdheid bij behandelaren opriep) verhoogt de kans dat hij weer uit zorg zal geraken mocht hij binnen de algemene GGZ blijven. Dit zou betekenen, gegeven zijn complex aan stoornissen, dat het beloop, bij uitblijven van behandeling, met name voor hemzelf somber zal zijn (men denke aan suïcide).
Geadviseerd wordt betrokken te behandelen met een anhedonie bestrijdend antipsychoticum als clozapine in combinatie met een anhedonie bestrijdend antidepressivum als bupropion. Deze behandeling moet in eerste instantie klinisch geschieden. Zodra zijn huidige ernstige toestandsbeeld (depressief, randpsychotisch) enigszins opgeklaard is, is verslavingsbehandeling geïndiceerd en nadien een langdurige resocialisatie bijvoorbeeld richting begeleid wonen met een scherp toezicht op medicatie-inname en cannabisabstinentie. Geadviseerd wordt dit vorm te geven als TBS met verpleging van overheidswege.
6.2.
Standpunt en strafeis van de officier van justitie
De officier van justitie neemt de conclusies van de psycholoog en de psychiater over en heeft verzocht verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar tot ontoerekeningsvatbaar te verklaren.
6.3.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar te verklaren en hem dientengevolge te ontslaan van alle rechtsvervolging.
6.4.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank neemt de inhoud van de Pro Justitia rapporten van de psycholoog en psychiater over en maakt die tot de hare. Hoewel de deskundigen vanwege het tijdsverloop en de verklaring van verdachte niet exact hebben kunnen vaststellen wat de geestestoestand van verdachte was ten tijde van het bewezen verklaarde, acht de rechtbank zich, met name gelet op de onderbouwing van beide adviezen, wel voldoende geïnformeerd om tot een antwoord op de vraag naar de toerekenbaarheid van verdachte te komen.
Zo volgt uit het rapport van de psycholoog dat
“verdachte vanuit een psychotische belevingswereld lijkt te hebben gehandeld, getuige de uitspraken die verdachte doet en heeft gedaan, waarin geen ruimte lijkt te hebben bestaan voor gezonde afwegingen die hem anders hadden kunnen doen besluiten. Of er mogelijk toch sprake is geweest van de door verdachte genoemde enige mate van controle, is lastig te beoordelen, maar lijkt vanuit de psychotische belevingswereld waar sprake van was, niet heel aannemelijk”.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het verhandelde ter terechtzitting en de inhoud van de hiervoor genoemde Pro Justitia rapporten de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het bewezen verklaarde feit in een dusdanig overheersende mate zijn beïnvloed door de ziekelijke stoornissen van zijn geestvermogens, dat dit de conclusie rechtvaardigt dat het feit hem wegens die stoornissen niet kan worden toegerekend. Gelet op het voorgaande en onder verwijzing naar de hiervoor genoemde overwegingen ten aanzien van de voorbedachte raad acht de rechtbank verdachte
volledig ontoerekeningsvatbaarten tijde van het delict. Verdachte is daarom niet strafbaar voor hetgeen te zijne laste bewezen is verklaard.
De rechtbank zal verdachte van alle rechtsvervolging ontslaan.

7.Motivering van de maatregel

7.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) jaar en dat daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met verpleging van overheidswege zal worden gelast.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Ten aanzien van het opleggen van de TBS met dwangverpleging heeft zij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft het dertienjarige slachtoffer zonder enige reden op klaarlichte dag met een mes in zijn borst gestoken toen hij vanuit school naar huis fietste. Het slachtoffer heeft doodsangsten doorstaan en begrijpt, evenals zijn familie, niet waarom juist hem dit is aangedaan. In het ziekenhuis heeft de arts hem verteld dat hij enorm veel geluk heeft gehad omdat bij het steken geen nabijgelegen vitale delen zijn geraakt. Uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring blijkt dat het steekincident niet alleen op het slachtoffer, maar ook op zijn ouders en zusje een enorme impact heeft gehad. Naast gevoelens van verdriet, angst en ongeloof was er zeer lang een gevoel van onveiligheid en onzekerheid, omdat de dader van het steekincident niet kon worden opgespoord. Ook in de omgeving van de woning van het slachtoffer werden gevoelens van ongeloof, onveiligheid en onzekerheid gevoeld. Ouders vroegen zich af of zij hun kinderen nog wel veilig alleen over straat konden laten gaan. Een dergelijk feit zorgt voor veel beroering in de maatschappij.
Als positief element ziet de rechtbank de omstandigheid dat verdachte zichzelf uiteindelijk toch heeft gemeld bij de politie, omdat hij er niet verder mee kon leven. Ter terechtzitting heeft verdachte blijkgegeven thans inzicht te hebben in de gevolgen van zijn handelen en heeft hij spijt betuigd jegens het slachtoffer.
Naast de eerdergenoemde Pro Justitia rapportages heeft de rechtbank gelet op het beknopte reclasseringsadvies, gedateerd 15 februari 2017 en opgesteld door mevrouw [naam reclasseringsmedewerkster] van Reclassering Nederland, Adviesunit 3 Noord-West te Amsterdam. De reclassering conformeert zich aan het advies van de NIFP-rapporteurs.
De rechtbank is van oordeel dat gezien de ernst van het feit en de vorenstaande rapportages de terbeschikkingstelling van verdachte dient te worden gelast en dat zijn verpleging van overheidswege dient te worden bevolen, nu bij verdachte tijdens het begaan van het feit ziekelijke stoornissen van de geestvermogens bestonden, het door verdachte begane feit (poging doodslag) een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de algemene veiligheid van personen het opleggen van deze maatregel eist.
Nu de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten poging doodslag, kan de totale duur van de maatregel een periode van vier jaar te boven gaan. Uit de rapportages van de deskundigen blijkt dat er sprake is van complexe problematiek, zodat er naar verwachting sprake zal zijn van een langdurige TBS.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

[moeder slachtoffer] heeft als wettelijk vertegenwoordiger van benadeelde partij [slachtoffer] een vordering tot schadevergoeding van € 5.766,95 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die [slachtoffer] als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde materiële schade (totaal 766,95) bestaat uit:
  • kleding € 154,95
  • ziekenhuisdaggeldvergoeding € 112,00
  • beredderingskosten € 500,00
Aan immateriële schade wordt gevorderd een bedrag van € 5.000,00.
Ter terechtzitting is de vordering door mevrouw [naam] , medewerkster van Slachtofferhulp, toegelicht. Tevens is de vordering immateriële schade verhoogd tot € 10.000,00.
De officier van justitie heeft verzocht de materiële schade toe te wijzen, waarbij het bedrag voor vergoeding van de kleding moet worden geschat, rekening houdend met de afschrijving. Voorts acht zij de tijd die de moeder in haar bedrijf vrij heeft moeten maken geen onderdeel van de beredderingskosten. Dat laat overigens onverlet dat het bedrag van € 500,00 voor beredderingskosten ook zonder de kosten van de moeder redelijk zijn en kunnen worden toegewezen.
Ten aanzien van de immateriële schade acht de officier van justitie een bedrag van € 5.000,00 toewijsbaar. De ter terechtzitting gevorderde verhoging van de immateriële schade vindt geen ondersteuning in soortgelijke zaken.
De raadsvrouw sluit zich aan bij hetgeen de officier van justitie heeft gezegd ten aanzien van de vergoeding van de kleding. Dat bedrag dient te worden geschat in verband met de afschrijving van de kleding. Ook de in de beredderingskosten opgevoerde schade voor het bedrijf van de moeder komt niet voor vergoeding in aanmerking. De te vergoeden schade dient een rechtstreeks gevolg van het strafbare feit te zijn, en gericht te zijn op het slachtoffer.
Ten aanzien van de immateriële schade deelt de raadsvrouw mee dat verdachte beseft en erkent dat hij veel leed heeft toegebracht. De vordering is goed onderbouwd. Aan de andere kant moet ook benoemd worden dat verdachte veel schulden heeft en heel lang niet in de gelegenheid zal zijn betalingen aan het slachtoffer te doen. De raadsvrouw refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de hoogte van het bedrag ter vergoeding van de immateriële schade, voor zover dat bedrag de € 5.000,00 niet overschrijdt. Een vergoeding van € 10.000,00 voor de immateriële schade staat niet in verhouding met andere zaken.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade, met uitzondering van de schade aan het bedrijf van de moeder van het slachtoffer, rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Ook met het uitsluiten van de schade aan het bedrijf van de moeder acht de rechtbank een bedrag van € 500,00 voor beredderingkosten billijk. De rechtbank ziet geen aanleiding om afschrijving op de kleding toe te passen nu de winterjas slechts een maand oud was en zij het verzochte bedrag van het shirt redelijk en billijk acht.
Vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 5.000,00 komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. Dat bedrag is in overeenstemming met de vergoeding voor immateriële schade in vergelijkbare zaken. De rechtbank kan zich voorstellen dat bij het slachtoffer en zijn ouders het gevoel leeft dat het aangedane leed het bedrag van € 5.000,00 ver overschrijdt. Leed is immers niet in bedragen uit te drukken. In Nederland worden echter geen exorbitant hoge bedragen aan immateriële schadevergoeding toegewezen zoals dat wel eens in andere landen het geval is. De rechtbank zal de benadeelde partij voor de overige gevorderde immateriële schade niet ontvankelijk verklaren. Desgewenst kan de benadeelde partij dat deel van de vordering aan de burgerlijke rechter voorleggen.
De totale vordering zal dan ook worden toegewezen tot een bedrag van € 5.766,95, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 november 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: poging tot doodslag] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
De rechtbank acht het – met de verdediging – illusoir dat verdachte in staat zal zijn binnen een redelijke termijn aan zijn verplichtingen te voldoen, nu de duur van de aan hem op te leggen maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege in de gegeven situatie onbepaald is maar naar verwachting langdurig zal zijn gezien de door de deskundigen beschreven complexe problematiek. Daarmee zou normaliter de op te leggen vervangende hechtenis, die immers is bedoeld als drukmiddel voor betalingsonwilligen, een punitief karakter krijgen, hetgeen de rechtbank ongewenst acht. De rechtbank houdt met het genoemde rekening door te bepalen dat bij gebreke van betaling van de aan de Staat te betalen bedragen slechts één dag vervangende hechtenis wordt toegepast.
De rechtbank ziet geen reden om van oplegging van de schadevergoedingsmaatregel af te zien. De benadeelde partij heeft er immers belang bij een vergoeding uit het schadefonds te ontvangen en het verhaal hiervan op verdachte door de Staat te laten uitvoeren.

9.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 2 maart 2016 in de zaak met parketnummer 15/247539-15 heeft de politierechter van de rechtbank Noord-Holland locatie Alkmaar verdachte ter zake van belaging veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 40 dagen subsidiair 20 dagen hechtenis. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op 2 jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 17 maart 2016 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en overweegt als volgt. De zitting van de politierechter heeft plaatsgevonden na de datum van het thans aan verdachte tenlastegelegde feit. Op 30 november 2015 was er derhalve geen sprake van een geldende proeftijd. De rechtbank zal de officier van justitie daarom niet ontvankelijk verklaren in de vordering tenuitvoerlegging.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 36f, 37a, 37b, 45, 287 van het Wetboek van Strafrecht,
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.Beslissing

De rechtbank:
Spreek verdachte vrij van de impliciet primair tenlastegelegde poging tot moord.
Verklaart bewezen dat verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.5. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 4.5. bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde niet strafbaar en
ontslaat de verdachte daarvoor van alle rechtsvervolging.
Gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gesteld, en beveelt dat hij
van overheidswege wordt verpleegd.
Wijst gedeeltelijk toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer](16-00910/01) geleden schade tot een bedrag van
€ 5.766,95(zegge: vijfduizend zevenhonderdzesenzestig euro en vijfennegentig cent), bestaande uit € 766,95 voor de materiële en € 5.000,00 voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 november 2015 tot aan de dag der algehele voldoening, aan de wettelijk vertegenwoordigers van [slachtoffer] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] (16-00910/01) de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 5.766,95 (zegge: vijfduizend zevenhonderdzesenzestig euro en vijfennegentig cent), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 november 2015 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
1 daghechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Verklaart het openbaar ministerie niet ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 15/247539-15.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.E.C. de Wit, voorzitter,
mr. J. van Beek en mr. J.O.Y. Elagab, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. C.M.A. van der Meij,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 april 2017.

Voetnoten

1.Pro Justitia rapport [naam psycholoog] , GZ-psycholoog, gedateerd 9 februari 2017, p. 23 en 24.
2.Pro Justitia rapport [naam psychiater] , psychiater, gedateerd 8 februari 2017, p. 17.
3.De door de rechtbank als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen. De in dit vonnis schriftelijke stukken worden slechts gebruikt in samenhang met de overige bewijsmiddelen.