ECLI:NL:RBNHO:2017:3123

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 maart 2017
Publicatiedatum
18 april 2017
Zaaknummer
15/871535-16
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor onttrekking van een minderjarige aan het gezag en vernieling van een personenauto

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 28 maart 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het onttrekken van zijn minderjarige zoon aan het gezag van de moeder en het vernielen van een personenauto. De verdachte had zijn zoon, [minderjarige 1], zonder toestemming van de moeder meegenomen naar Spanje, terwijl er afspraken waren gemaakt over de omgang. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk en zonder toestemming van de moeder zijn zoon had onttrokken aan het gezag, wat resulteerde in een veroordeling voor dit feit. De rechtbank nam daarbij in overweging dat de verdachte, ondanks zijn zwakbegaafdheid, bewust de gemaakte afspraken had genegeerd en zijn zoon in onzekerheid had gelaten over zijn verblijfplaats. Daarnaast werd de verdachte ook veroordeeld voor het vernielen van een auto van de moeder, waarbij hij de banden had lekgestoken en een ruit had vernield. De rechtbank legde een gevangenisstraf op die gelijk was aan de tijd die de verdachte al in voorarrest had doorgebracht, zonder een voorwaardelijk deel op te leggen, gezien de omstandigheden van de verdachte en de ernst van de feiten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld, maar wel voor geweldsfeiten, en dat er geen omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de schade begrootte op € 500,- voor de vernieling van de auto.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/871535-16 (P)
Uitspraakdatum: 28 maart 2017
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 14 maart 2017 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats] ,
feitelijk verblijvende te [adres 1] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.C. Hollander en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. R.W. van Zanden, advocaat te Hoofddorp, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 24 augustus 2016 tot en met 6 september 2016 te Zaandam, gemeente Zaanstad, en/of (elders) in Nederland, en/of in Duitsland en/of in België en/of te Parijs, Frankrijk en/of (elders) in Frankrijk en/of te Lloret de Mar, Spanje en/of (elders) in Spanje, (telkens) opzettelijk een minderjarige, te weten [minderjarige 1] (geboren op [geboortedatum 2] ) heeft onttrokken aan het wettig over voornoemde minderjarige gestelde gezag of aan het opzicht van degene die dat gezag desbevoegd over voornoemde minderjarige uitoefende (te weten [aangeefster] ), immers heeft verdachte (telkens) (in strijd met de afspraken/omgangsregeling en/of zonder medeweten en/of toestemming van die [aangeefster] ),
- voornoemde [minderjarige 1] niet op de afgesproken datum (te weten 24 augustus 2016) aan die [aangeefster] afgegeven/meegegeven, en/of (vervolgens)
- voornoemde [minderjarige 1] naar het buitenland (te weten Duitsland en/of Spanje) meegenomen en/of (aldaar) ondergebracht, (en (heeft) aldus voornoemde minderjarige buiten het bereik en/of de invloedssfeer van die die [aangeefster] gebracht en/of gehouden), zulks terwijl voornoemde minderjarige (telkens) beneden de twaalf jaren oud was;
Feit 2:
hij op of omstreeks 7 september 2016 te Zaandam, gemeente Zaanstad, omstreeks 04:30 uur, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om in/uit een woning (gelegen aan [adres 2] ) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een hoeveelheid geld/goederen van zijn gading, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangeefster] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die/dat weg te nemen goederen/geld onder zijn/haar bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming,
- zich in de nabijheid van voornoemde woning heeft begeven, en/of (vervolgens)
- een ladder op of tegen een schuur van/bij voornoemde woning heeft geplaatst,
en/of (vervolgens)
- zich (via die ladder) op het dak van voornoemde woning heeft begeven, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 3:
hij op of omstreeks 07 september 2016 te Zaandam, gemeente Zaanstad, opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto (merk, Renault, type Twingo) (voorzien van het kenteken [kenteken] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde feit en tot bewezenverklaring van de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten dient te worden vrijgesproken.
De raadsvrouw heeft zich met betrekking tot de bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde feit gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak
De rechtbank is – evenals de officier van justitie en de raadsvrouw – van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen verdachte onder feit 2 ten laste is gelegd en zal hem daarvan vrijspreken.
De rechtbank overweegt daartoe dat niet is komen vast te staan dat verdachte het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft gehad.
Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten op grond van het volgende.
Ten aanzien van feit 1:
[verdachte] (hierna: [verdachte] ) en [aangeefster] (hierna: [aangeefster] ) zijn op 23 augustus 2008 getrouwd. Uit dit huwelijk zijn twee kinderen geboren: [minderjarige 2] geboren op [geboortedatum 3] (hierna: [minderjarige 2] ) en [minderjarige 1] geboren op [geboortedatum 2] (hierna: [minderjarige 1] ). In juni 2014 zijn [verdachte] en [aangeefster] uit elkaar gegaan. [2] Op 24 juni 2015 is de echtscheiding uitgesproken en is bepaald dat de ouders gezamenlijk het gezag over de kinderen zullen hebben, dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij [aangeefster] zullen hebben en dat zij één weekend in de veertien dagen en een middag in de week, alsmede de helft van de schoolvakanties bij de vader zullen verblijven. [3] Deze zogenaamde zorgregeling is echter nooit uitgevoerd en was in de praktijk door omstandigheden aanzienlijk beperkter. [4]
Op 3 augustus 2016 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar [verdachte] gegaan om daar in beginsel twee nachten te verblijven. Na twee dagen is [minderjarige 2] , op eigen verzoek, teruggegaan naar [aangeefster] . [minderjarige 1] wilde graag nog wat langer bij zijn vader blijven en dit is vervolgens met instemming van [aangeefster] gebeurd. [5] Uiteindelijk is de afspraak gemaakt dat [verdachte] zijn zoon op vrijdag 26 augustus zou terug brengen naar zijn moeder. [6]
Op dinsdag 23 augustus heeft [verdachte] met [minderjarige 1] de bus naar Brussel genomen en van daar de bus naar Parijs. [7] De volgende dag, woensdag 24 augustus heeft [verdachte] met [aangeefster] gebeld. [8] Daarna hebben [verdachte] en [minderjarige 1] de bus genomen van Parijs naar Dijon en aansluitend de bus van Dijon naar Barcelona, alwaar zij op donderdagochtend 25 augustus zijn aangekomen. Van uit Barcelona zijn [verdachte] en [minderjarige 1] doorgereisd naar Lloret de Mar. [9] Na het telefoongesprek met [verdachte] heeft [aangeefster] contact opgenomen met de politie wegens de onttrekking van haar zoon aan haar gezag, waarvan zij vervolgens op donderdag 25 augustus aangifte heeft gedaan. [10] [verdachte] heeft [aangeefster] niet op de hoogte gebracht van de aankomst in Spanje, maar heeft pas op vrijdag 2 september contact opgenomen met [aangeefster] , terwijl hij inmiddels al een week in Spanje was. [11] Hij heeft niet eerder met [aangeefster] gebeld, omdat hij niet de moed had eerder te bellen. Ook had hij weinig beltegoed meer. [12]
Na bemiddeling door de politie is [verdachte] samen met [minderjarige 1] op dinsdag 6 september teruggekeerd uit Spanje. [minderjarige 1] is bij aankomst herenigd met [aangeefster] . [13]
Ten aanzien van feit 3:
In de nacht van 6 op 7 september 2016 rond 4.45 uur is [verdachte] naar de woning van [aangeefster] gegaan. [14] Hij heeft haar en de kinderen daar niet aangetroffen. [15] Voor de deur stond een auto, Renault Twingo met kenteken [kenteken] , toebehorende aan [aangever] . [verdachte] heeft de vier banden lek gestoken en de rechterachterruit uit de auto gehaald. [16] Daarbij heeft hij krassen in de lak van de auto gemaakt. [17]
3.4.
Bewijsoverweging
Door de raadsvrouw is gesteld dat verdachte naar zijn idee wel toestemming had van [aangeefster] , zodat er geen sprake is van onttrekking van de minderjarige aan het gezag. Daarnaast was er geen opzet op het onttrekken aan het gezag, nu hij ziek was geworden in Spanje en er verder geen doordacht plan was.
Ten aanzien van het verweer van de raadsvrouw, inhoudende dat verdachte van het onder feit 1 tenlastegelegde moet worden vrijgesproken, overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt op grond van vorengenoemde bewijsmiddelen vast dat verdachte, tegen de gemaakte afspraak in en derhalve zonder toestemming van [aangeefster] , op 24 augustus 2016 [minderjarige 1] heeft meegenomen naar Spanje en hem in Spanje heeft gehouden zonder [aangeefster] op de hoogte te stellen waar [minderjarige 1] verbleef. De afspraak was dat [minderjarige 1] op vrijdag 26 augustus terug gebracht zou worden naar zijn moeder. Dit lag ook voor de hand, omdat de schoolvakantie bijna voorbij was en de school weer op maandag 29 augustus begon. Daarbij verbleef [minderjarige 1] al sinds 3 augustus bij verdachte en waren de drie weken omgang in de zomervakantie, waarop [verdachte] volgens de echtscheidingsbeschikking recht had, reeds verstreken. Een vertrek op woensdag 24 augustus met de bus richting Spanje, terwijl [minderjarige 1] op vrijdag 26 augustus terug moest zijn bij zijn moeder, was niet conform deze afspraak.
De rechtbank leidt daarbij uit de verklaring van verdachte ter zitting, inhoudende dat hij [aangeefster] niet meer durfde te bellen, omdat het gesprek van 24 augustus in ruzie was geëindigd, af dat verdachte zich ook bewust moet zijn geweest dat hij daartoe geen toestemming had. Daarbij komt dat [aangeefster] verdachte naar eigen zeggen aan het eind van het telefoongesprek op 24 augustus gezegd heeft dat [minderjarige 1] hoe dan ook voor 28 augustus terug moest zijn in Nederland om te acclimatiseren. Desondanks vervolgt verdachte op woensdag 24 augustus zijn busreis naar Spanje. Vervolgens laat verdachte aan [aangeefster] niets van zich horen tot 2 september. Verdachte komt eerst een week nadat de school begonnen is terug in Nederland.
Hiermee heeft verdachte vanaf 24 augustus tot en met 6 september [minderjarige 1] welbewust zonder toestemming aan het gezag van [aangeefster] onttrokken, terwijl [minderjarige 1] zijn hoofdverblijfplaats bij haar heeft.
De rechtbank neemt hierbij nog in aanmerking dat verdachte, gegeven de gemaakte afspraak om [minderjarige 1] op 26 augustus bij zijn moeder te brengen, niet op 24 augustus naar Spanje had mogen vertrekken, zodat omstandigheden als ziekte of een tekort aan beltegoed hem niet disculperen. Overigens faalt diens beroep op ziekte reeds omdat deze volgens zijn verklaring zou zijn aangevangen toen hij reeds met zijn zoon in de bus had moeten zitten voor de terugreis. Een gering beltegoed is geen relevante omstandigheid, nu het aan verdachte is om een buitenlandse reis met zijn zoon niet te ondernemen zonder middelen en nu overigens dit tegoed toereikend was om een week later wel contact op te nemen.
3.5.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1:
hij op tijdstippen in de periode van 24 augustus 2016 tot en met 6 september 2016 te Zaandam, gemeente Zaanstad, en in België, en te Parijs, Frankrijk, en elders in Frankrijk en te Lloret de Mar, Spanje, en elders in Spanje, telkens opzettelijk een minderjarige, te weten [minderjarige 1] (geboren op [geboortedatum 2] ) heeft onttrokken aan het wettig over voornoemde minderjarige gestelde gezag van degene die dat gezag desbevoegd over voornoemde minderjarige uitoefende (te weten [aangeefster] ), immers heeft verdachte telkens in strijd met de afspraken/omgangsregeling en zonder medeweten en toestemming van die [aangeefster] ,
- voornoemde [minderjarige 1] niet op de afgesproken datum aan die [aangeefster] afgegeven/meegegeven, en
- voornoemde [minderjarige 1] naar het buitenland (te weten Spanje) meegenomen en aldaar ondergebracht, en heeft aldus voornoemde minderjarige buiten het bereik en de invloedssfeer van die [aangeefster] gebracht en gehouden, zulks terwijl voornoemde minderjarige telkens beneden de twaalf jaren oud was;
Feit 3:
hij op 7 september 2016 te Zaandam, gemeente Zaanstad, opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto (merk, Renault, type Twingo) (voorzien van het kenteken [kenteken] ) toebehorende aan [aangever] , heeft beschadigd;
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1: opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het wettig over hem gesteld gezag of opzicht van degene die dit des bevoegd over hem uitoefent.
Ten aanzien van feit 3: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel aan een ander toebehoort, vernielen en beschadigen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Strafoplegging

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, uitgaande van een bewezenverklaring van de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten, gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 100 dagen met aftrek van voorarrest en een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden met een proeftijd van drie jaren, met daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft bepleit geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de raadsvrouw verzocht de bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering, niet op te leggen.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig strafbaar feit. Hij heeft zijn minderjarige zoon, [minderjarige 1] , van zes jaar, onttrokken aan het over hem gestelde gezag door hem zonder toestemming van de moeder mee te nemen naar Spanje, hem daar te houden en hem niet tijdig terug te brengen naar zijn moeder. Hiermee heeft hij [minderjarige 1] ook van school weggehouden. Voorts neemt de rechtbank het verdachte kwalijk dat hij de moeder geheel in het ongewisse heeft gelaten over de verblijfplaats en het welzijn van haar zoon. Verdachte had de mogelijkheid om te bellen, maar heeft gekozen om dit niet te doen. Dit terwijl de moeder wist dat verdachte met haar zoon ergens in het buitenland verbleef. Dit heeft tot een groot gevoel van onrust en onzekerheid geleid.
Daarnaast heeft verdachte, midden in de nacht, een auto dermate vernield dat rijden niet meer mogelijk was. Hij heeft de vier banden lek gestoken, een raam eruit gehaald en daarbij krassen in de lak veroorzaakt. Dit feit brengt veel ongemak, naast kosten, voor de aangeefster met zich.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 8 februari 2017, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld maar wel in het verleden voor geweldsfeiten is veroordeeld.
- het psychologisch rapport gedateerd 9 december 2016 opgemaakt door, drs. J.R. Terwiel, GZ-psychologe.
Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in dat bij verdachte een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van zwakbegaafdheid en een persoonlijkheid met antisociale en borderline trekken is geconstateerd. Daarnaast is sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van cannabis-afhankelijkheid en cocaïne-afhankelijkheid, welke ten tijde van het onderzoek volledig in remissie was.
Het onderzoek heeft onvoldoende gegevens opgeleverd om te kunnen bepalen of de motieven, emoties en redeneringen van betrokkene vooraf en tijdens zijn gedragskeuzes van dien aard waren dat het ten laste gelegde mede uit zijn diagnoses verklaard kan worden. De psycholoog onthoudt zich van een risico-inschatting.
Met de inhoud van dit rapport kan de rechtbank zich verenigen.
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 19 december 2016 van de heer [reclasseringswerker] als reclasseringswerker verbonden aan Palier.
Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in dat wordt geadviseerd aan verdachte een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met onder andere de volgende bijzondere voorwaarden: meldplicht, behandelverplichting, een contactverbod met [aangeefster] en de kinderen, alsmede andere voorwaarden het gedrag betreffende.
De ernst van de feiten, de omstandigheid dat er sprake is van onttrekking van een minderjarige die weggehouden is bij zijn moeder en van school, het feit dat moeder gedurende anderhalve week in onzekerheid heeft gezeten met betrekking tot de verblijfplaats en welzijn van haar zoon, rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank de oplegging van een aanzienlijke vrijheidsbenemende straf.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf ter hoogte van de tijd die reeds in voorlopige hechtenis is doorgebracht, te weten 101 dagen, passend is. Anders dan de officier van justitie, die daarnaast een voorwaardelijk gedeelte passend acht met daarnaast hulp en begeleiding van de reclassering, ziet de rechtbank geen ruimte voor oplegging van een straf die boven het voorarrest uitgaat. Met name gelet op de persoon van verdachte, waaronder ook zijn zwakbegaafdheid, en de wijze waarop verdachte zonder enige planning achtereenvolgende verkeerde beslissingen heeft genomen, is de rechtbank van oordeel dat volstaan moet worden met deze straf, waardoor de rechtbank niet toekomt aan het opleggen van een voorwaardelijk deel.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij, [aangever] , heeft een vordering tot schadevergoeding van € 780,- ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het onder 3 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit de kosten ten behoeve van reparatie van de lek gestoken banden (€ 320,-), het monteren van de banden (€ 60,-), het herstellen van het rubber van het glas (€ 200,-), glasmontage (€ 50,-) en verfbeschadiging (kras) (€ 150,-).
Op grond van de thans beschikbare gegevens begroot de rechtbank de geleden schade thans schattenderwijs op een bedrag van minst genomen € 500,-. Naar het oordeel van de rechtbank levert de behandeling van het resterende gedeelte van de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet ontvankelijk is. De benadeelde partij kan de delen van de vordering, die tot niet-ontvankelijkheid zullen leiden, desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 3 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: vernieling] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 36f, 57, 279, 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 2 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 en 3 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
101 (honderdeneen) dagen.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[aangever]geleden schade tot een bedrag van
€ 500,- (vijfhonderd euro), ter vergoeding van geleden materiële schade.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [aangever] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 500,- (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
10 (tien) dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H.E. van Harten, voorzitter,
mr. P.H.B. Littooy en mr. F.G. Hijink, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mrs. S.D.M. Piet en C.P. Staal,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 maart 2017.
Mr. Hijink en mr. Staal zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Proces-verbaal van aangifte [aangeefster] d.d. 25 augustus 2016 (dossierpagina 14).
3.Een schriftelijk bescheid, te weten de beschikking van de rechtbank Amsterdam, d.d. 24 juni 2015 betreffende echtscheiding tussen [aangeefster] en [verdachte] .
4.Verklaring van verdachte ter terechtzitting.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [aangeefster] d.d. 16 september 2016 (dossierpagina 19).
6.Proces-verbaal van aangifte [aangeefster] d.d. 25 augustus 2016 (dossierpagina 14).
7.Verklaring van verdachte ter terechtzitting.
8.Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] d.d. 31 januari 2017 (aanvullend dossier).
9.Verklaring van verdachte ter terechtzitting.
10.Proces-verbaal van aangifte van [aangeefster] d.d.25 augustus 2016 (dossierpagina 14)
11.Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 2] d.d. 7 september 2016 (dossierpagina 51).
12.Verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 14 maart 2017 afgelegd.
13.Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 2] d.d. 7 september 2016 (dossierpagina 51 en 52).
14.Proces-verbaal van getuige [getuige] d.d. 7 september 2016 (dossierpagina’s 66 en 67).
15.Verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 14 maart 2017 afgelegd.
16.Proces-verbaal van aangifte [aangever] d.d. 7 september 2016 (dossierpagina’s 78 en 79) en Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 7 september 2016 (dossierpagina 101).
17.Proces-verbaal van aangifte [aangever] d.d. 7 september 2016 (dossierpagina 78).